Language of document : ECLI:EU:T:2016:8

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

14 januari 2016 (*)

„Landbouw – Uitvoerrestitutie – Vlees van pluimvee – Uitvoeringsverordening waarbij de restitutie op 0 EUR wordt vastgesteld – Beroep tot nietigverklaring – Regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt – Rechtstreekse geraaktheid – Ontvankelijkheid – Artikel 3, lid 3, van verordening (EU) nr. 182/2011 – Motiveringsplicht – Artikel 164, lid 3, van verordening (EG) nr. 1234/2007 – Gewettigd vertrouwen”

In zaak T‑397/13,

Tilly-Sabco, gevestigd te Guerlesquin (Frankrijk), vertegenwoordigd door R. Milchior, F. Le Roquais en S. Charbonnel, advocaten,

verzoekster,

ondersteund door

Doux SA, gevestigd te Châteaulin (Frankrijk), vertegenwoordigd door J. Vogel, advocaat,

interveniënte,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Bianchi en K. Skelly als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 van de Commissie van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 196, blz. 13),

wijst

HET GERECHT (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich (rapporteur), president, J. Schwarcz en V. Tomljenović, rechters,

griffier: S. Bukšek Tomac, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 april 2015,

het navolgende

Arrest (1)

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, Tilly-Sabco, is een onderneming die met name actief is in de uitvoer van gehele bevroren kippen naar landen in het Midden-Oosten.

2        Met dit beroep vordert verzoekster nietigverklaring van een door de Europese Commissie vastgestelde handeling waarbij het bedrag van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee voor drie categorieën gehele bevroren kippen op 0 EUR is vastgesteld.

3        De uitgangspunten voor de uitvoerrestituties zijn neergelegd in verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299, blz. 1), zoals gewijzigd.

4        In hoofdstuk III, „Uitvoer”, van deel III, „Handelsverkeer met derde landen”, van verordening nr. 1234/2007 bevindt zich sectie II, „Uitvoerrestituties”, die is gewijd aan deze restituties. Artikel 162 van die verordening bepaalt dat voor zover nodig om te kunnen uitvoeren op basis van de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt en binnen de grenzen die voortvloeien uit de overeenkomsten die volgens artikel 218 VWEU zijn gesloten, het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen in de Europese Unie kan worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer voor producten van onder meer de sector vlees van pluimvee.

5        Ingevolge artikel 164, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 zijn de uitvoerrestituties voor de gehele Unie gelijk. Krachtens lid 2 van dit artikel stelt de Commissie de uitvoerrestituties vast en kunnen zij periodiek worden vastgesteld of, voor bepaalde producten, door middel van een openbare inschrijving. Dit lid bepaalt voorts dat behalve bij vaststelling via openbare inschrijving de lijst van producten waarvoor een uitvoerrestitutie wordt toegekend en het bedrag van deze restitutie ten minste eenmaal per drie maanden worden vastgesteld.

[omissis]

10      Bij uitvoeringsverordening nr. 689/2013 van de Commissie van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 196, blz. 13; hierna: „bestreden verordening”) heeft de Commissie de uitvoerrestitutiebedragen voor onder meer drie categorieën bevroren kippen met de codes 0207 12 10 9900, 0207 12 90 9190 en 0207 12 90 9990, op 0 EUR vastgesteld.

11      Het in de bijlage bij de bestreden verordening voor de overige zes producten – in hoofdzaak kuikens – vermelde restitutiebedrag, dat op 0 EUR was vastgesteld bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1056/2011 van de Commissie van 20 oktober 2011 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (PB L 276, blz. 31), is niet gewijzigd

12      Volgens de bijlage bij de bestreden verordening zijn de bij de uitvoerrestituties betrokken bestemmingen onder meer landen in het Midden-Oosten.

13      Bij de bestreden verordening is verder verordening nr. 360/2013 ingetrokken, waarin tot dan toe de hoogte van de restituties voor de betrokken sector was vastgesteld.

[omissis]

 Procedure en conclusies van partijen

17      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 augustus 2013, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

18      Bij op dezelfde dag ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft verzoekster een verzoek in kort geding ingediend, waarmee zij de president van het Gerecht in essentie verzocht de tenuitvoerlegging van de bestreden verordening op te schorten tot de eindbeslissing in het hoofdgeding. Bij beschikking van 29 augustus 2013 heeft de president van het Gerecht de Franse Republiek toegelaten tot interventie in het kort geding aan de zijde van verzoekster. Bij beschikking van 26 september 2013, Tilly-Sabco/Commissie (T‑397/13 R, EU:T:2013:502), heeft de president van het Gerecht het verzoek in kort geding afgewezen. De beslissing omtrent de kosten is aangehouden.

19      Bij op 15 november 2013 ter griffie van het Gerecht ingekomen brief heeft Doux SA, een onderneming die tevens actief is in onder meer de uitvoer uit de Unie van gehele bevroren kippen naar landen in het Midden-Oosten, verzocht om toelating tot interventie in het hoofdgeding aan de zijde van verzoekster. Bij beschikking van 7 april 2014 heeft de president van de Vijfde kamer van het Gerecht deze interventie toegestaan.

20      Verzoekster heeft verzocht bepaalde vertrouwelijke informatie in de memorie van repliek en de bijlagen daarbij niet toe te zenden aan interveniënte. Aan interveniënte zijn enkel de door verzoekster overgelegde niet-vertrouwelijke versies van die stukken en bijlagen toegezonden. Interveniënte heeft hiertegen geen bezwaar aangetekend.

21      Interveniënte heeft haar memorie in interventie binnen de gestelde termijn ingediend, en de Commissie heeft eveneens binnen de gestelde termijn haar opmerkingen daarop kenbaar gemaakt. Verzoekster heeft binnen de gestelde termijn geen opmerkingen op die memorie ingediend.

22      Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan, en in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991 partijen verzocht schriftelijk te antwoorden op bepaalde vragen, alsmede de Commissie verzocht bepaalde documenten over te leggen. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan deze verzoeken voldaan.

23      Tilly-Sabco verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ontvankelijk te verklaren;

–        de bestreden verordening nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

24      Interveniënte verzoekt het Gerecht:

–        het door verzoekster tegen de bestreden verordening ingestelde beroep tot nietigverklaring ontvankelijk te verklaren;

–        de bestreden verordening nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

25      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren;

–        de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

 In rechte

26      Verzoekster legt aan haar beroep vijf middelen ten grondslag. Het eerste is ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften en misbruik van procedure, het tweede aan een procedurefout en onbevoegdheid, het derde aan het ontbreken van een motivering, het vierde aan schending van de wet of een kennelijke beoordelingsfout, en het vijfde middel aan schending van het beginsel van de bescherming van gewettigd vertrouwen.

27      Zonder formeel een exceptie van niet‑ontvankelijkheid op te werpen neemt de Commissie het standpunt in dat het beroep niet‑ontvankelijk is. De Commissie meent dat verzoekster niet procesbevoegd is aangezien in haar visie niet is voldaan aan de in artikel 263, vierde alinea, VWEU neergelegde voorwaarden.

 I – Ontvankelijkheid

28      Verzoekster, daarin gesteund door interveniënte, betoogt dat de bestreden verordening overeenkomstig het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU een regelgevingshandeling vormt die haar rechtstreeks raakt en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt. Subsidiair betoogt zij dat zij overeenkomstig het tweede in artikel 263, vierde alinea, VWEU bedoelde geval rechtstreeks en individueel wordt geraakt door de bestreden verordening.

29      Eerst dient te worden onderzocht of de bestreden verordening een regelgevingshandeling vormt die verzoekster rechtstreeks raakt en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt.

 A – Bestaan van een regelgevingshandeling

30      Wat om te beginnen de vraag betreft of de bestreden verordening een regelgevingshandeling in de zin van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU vormt, zij eraan herinnerd dat het begrip „regelgevingshandeling” in de zin van deze bepaling aldus moet worden opgevat dat hieronder alle handelingen van algemene strekking vallen behalve wetgevingshandelingen [arrest van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C‑583/11 P, Jurispr., EU:C:2013:625, punt 61; beschikking van 6 september 2011, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, T‑18/10, Jurispr., EU:T:2011:419, punt 56, en arrest van 25 oktober 2011, Microban International en Microban (Europe)/Commissie, T‑262/10, Jurispr., EU:T:2011:623, punt 21].

31      Zoals verzoekster terecht benadrukt, heeft een handeling een algemene strekking indien zij van toepassing is op objectief omschreven situaties en rechtsgevolgen heeft voor in algemene zin en in abstracto omschreven categorieën van personen [beschikking van 8 april 2008, Saint-Gobain Glass Deutschland/Commissie, C‑503/07 P, Jurispr., EU:C:2008:207, punt 71, en arrest Microban International en Microban (Europe)/Commissie, punt 30 supra, EU:T:2011:623, punt 23]. In dit geval dient te worden opgemerkt dat de bestreden verordening een algemene strekking heeft, aangezien zij tot doel heeft om het bedrag van de uitvoerrestituties vast te stellen die gelden voor een in algemene zin en in abstracto omschreven categorie van marktdeelnemers, te weten alle marktdeelnemers die de betrokken producten uitvoeren naar de landen waarop genoemde verordening betrekking heeft.

32      Nu de bestreden verordening noch volgens de gewone, noch volgens een bijzondere wetgevingsprocedure in de zin van artikel 289, leden 1 tot en met 3, VWEU is vastgesteld (zie in deze zin beschikking van 4 juni 2012, Eurofer/Commissie, T‑381/11, Jurispr., EU:T:2012:273, punt 44), vormt zij een regelgevingshandeling in de zin van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU.

33      De Commissie erkent overigens dat de bestreden verordening een regelgevingshandeling is.

 B – Rechtstreekse geraaktheid van verzoekster

34      Er is geen reden om aan het begrip „rechtstreekse geraaktheid” een andere uitlegging te geven wanneer het gaat om regelgevingshandelingen in het kader van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU, dan wanneer het gaat om het tweede in artikel 263, vierde alinea, VWEU bedoelde geval, te weten om handelingen die een natuurlijke of rechtspersoon „rechtstreeks en individueel” raken (zie in deze zin conclusie van advocaat-generaal Kokott in de zaak Telefónica/Commissie, C‑274/12 P, Jurispr., EU:C:2013:204, punt 59).

35      Aan de voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid is voldaan indien de bestreden maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van de betrokkene en voorts aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat, omdat die uitvoering zuiver automatisch is en alleen uit de bestreden regeling voortvloeit, zonder dat andere intermediaire regels hoeven te worden toegepast [zie arrest Microban International en Microban (Europe)/Commissie, punt 30 supra, EU:T:2011:623, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

36      In dit geval heeft de bestreden verordening rechtstreeks rechtsgevolgen voor verzoekster, in die zin dat zij niet meer in aanmerking komt voor uitvoerrestituties van een positief bedrag voor haar uitvoer van gehele bevroren kippen naar landen in het Midden-Oosten. Het bedrag van de uitvoerrestituties is bij de bestreden verordening op 0 EUR vastgesteld, en deze verordening laat op dit punt geen beoordelingsruimte aan de nationale autoriteiten die met het toekennen van de restitutie zijn belast. Zelfs indien een nationale autoriteit een uitvoerrestitutie zou toekennen, dan zou deze automatisch op 0 EUR worden gesteld aangezien de bestreden verordening de nationale autoriteiten geen beoordelingsruimte laat op grond waarvan zij een uitvoerrestitutie van een positief bedrag zouden kunnen vaststellen.

37      Verzoekster wordt dus rechtstreeks geraakt door de bestreden verordening.

38      De Commissie heeft in antwoord op een hierover ter terechtzitting gestelde vraag overigens bevestigd dat zij niet bestrijdt dat verzoekster rechtstreeks is geraakt, waarvan akte is genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

 C – Bestaan van een handeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt

39      Het begrip „regelgevingshandelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen” in de zin van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU moet worden uitgelegd in het licht van het doel van deze bepaling, die, zoals uit de ontstaansgeschiedenis ervan blijkt, beoogt te vermijden dat een particulier gedwongen wordt om het recht te schenden teneinde toegang tot de rechter te krijgen. Wanneer een regelgevingshandeling rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtspositie van een natuurlijke of rechtspersoon, zonder dat daarvoor enige uitvoeringsmaatregel vereist is, loopt deze het risico verstoken te blijven van een effectieve rechterlijke bescherming indien hij niet rechtstreeks beroep zou kunnen instellen bij de rechter van de Unie om de rechtmatigheid van deze regelgevingshandeling te betwisten. Bij het ontbreken van uitvoeringsmaatregelen zou een natuurlijke of rechtspersoon immers, ook al zou hij rechtstreeks geraakt worden door de betrokken handeling, de bepalingen ervan eerst moeten schenden voordat hij deze handeling door de rechter zou kunnen laten toetsen door de onwettigheid ervan aan te voeren in het kader van de procedures die bij de nationale rechterlijke instanties tegen hem zouden worden ingesteld (arrest van 19 december 2013, Telefónica/Commissie, C‑274/12 P, Jurispr., EU:C:2013:852, punt 27).

40      Het Hof heeft voorts gepreciseerd dat wanneer een regelgevingshandeling uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt, het rechterlijk toezicht op de eerbiediging van de rechtsorde van de Unie wordt verzekerd, ongeacht of deze maatregelen worden getroffen door de Unie of de lidstaten. Natuurlijke of rechtspersonen die wegens de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 263, vierde alinea, VWEU een regelgevingshandeling van de Unie niet rechtstreeks bij de Unierechter kunnen aanvechten, kunnen zich tegen de toepassing van deze handeling verweren door beroep in te stellen tegen de uitvoeringsmaatregelen die deze handeling met zich meebrengt (arrest Telefónica/Commissie, punt 39 supra, EU:C:2013:852, punt 28).

41      De vraag of een regelgevingshandeling uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt, moet worden beschouwd vanuit het gezichtspunt van de persoon die aanspraak maakt op het recht om beroep in te stellen op grond van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU. Het is dus niet relevant of de betrokken handeling uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt voor andere justitiabelen. Verder moet uitsluitend worden uitgegaan van het voorwerp van het beroep (arrest Telefónica/Commissie, punt 39 supra, EU:C:2013:852, punten 30 en 31).

42      Uit de in punt 39 hierboven aangehaalde rechtspraak blijkt weliswaar dat het begrip „regelgevingshandelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen” moet worden uitgelegd in het licht van het doel van die bepaling, dat erin bestaat een effectieve rechterlijke bescherming te waarborgen, maar dat betekent niet dat dit begrip uitsluitend in het licht van dat doel moet worden uitgelegd. Het is immers niet mogelijk om zich uitsluitend aan de hand van de vraag of verzoekster over een effectieve rechterlijke bescherming beschikt, uit te laten over een objectief ontvankelijkheidscriterium, te weten het bestaan van een regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt.

43      Gelet op de bewoordingen van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU, dient voorts te worden nagegaan of de betrokken regelgevingshandeling maatregelen voor de tenuitvoerlegging ervan „met zich meebrengt”. Dat betekent dat uitsluitend maatregelen die de organen of instanties van de Unie en nationale autoriteiten bij een normale gang van zaken vaststellen, uitvoeringsmaatregelen in de zin van die bepaling kunnen vormen. Indien de organen en instanties van de Unie of de nationale autoriteiten bij een normale gang van zaken geen maatregelen vaststellen om de regelgevingshandeling ten uitvoer te leggen of de gevolgen ervan voor elk van de betrokken marktdeelnemers te concretiseren, dan „brengt” deze regelgevingshandeling geen uitvoeringsmaatregelen „met zich mee”.

44      Benadrukt dient te worden dat het volgens de bewoordingen van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU niet volstaat dat de regelgevingshandeling uitvoeringsmaatregelen „met zich kan meebrengen”, maar dat het nodig is dat zij uitvoeringsmaatregelen „met zich meebrengt”.

45      De bewoordingen van het derde geval als bedoeld in artikel 263, vierde alinea, VWEU in andere taalversies van het VWEU dan de Franse, zoals de Engelse (does not entail implementing measures) of de Duitse (keine Durchführungsmaßnahmen nach sich ziehen), bevestigen dat het moet gaan om maatregelen die uit de aard der zaak op de regelgevingshandeling volgen. Het volstaat niet dat een marktdeelnemer de administratieve autoriteiten op kunstmatige wijze kan dwingen om een voor beroep vatbare maatregel vast te stellen, aangezien een dergelijke maatregel geen maatregel vormt die de regelgevingshandeling „met zich meebrengt”.

46      Derhalve dient te worden onderzocht of bij een normale gang van zaken door bepaalde autoriteiten maatregelen zullen worden vastgesteld om de bestreden verordening ten uitvoer te leggen.

47      Volgens artikel 167, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 worden uitvoerrestituties uitsluitend toegekend op aanvraag en na overlegging van het uitvoercertificaat. Artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (PB L 186, blz. 1), bepaalt dat, behalve bij uitvoer van goederen, het recht op restitutie alleen geldt wanneer een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de restitutie wordt overgelegd. Zoals de Commissie benadrukt, dient de aanvraag te worden ingediend bij de nationale autoriteiten, en het uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de restitutie wordt eveneens door de nationale autoriteiten afgegeven.

48      Daarnaast wordt de restitutie volgens artikel 46, lid 1, van verordening nr. 612/2009 slechts op uitdrukkelijk verzoek van de exporteur betaald door de lidstaat op het grondgebied waarvan de aangifte ten uitvoer is aanvaard.

49      Verder dient te worden opgemerkt dat volgens artikel 1, lid 2, onder b), ii), van verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 114, blz. 3), voor „de producten van artikel 162, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 waarvoor een uitvoerrestitutie, ook als die 0 bedraagt, of een uitvoerheffing is vastgesteld” bij uitvoer een certificaat moet worden overgelegd.

50      Verder bepaalt artikel 1, lid 4, van verordening nr. 376/2008 dat „voor de toepassing van het in lid 1 bedoelde systeem van uitvoer- en voorfixatiecertificaten, [...] als een restitutie is vastgesteld voor producten die niet in deel II van bijlage II worden vermeld en de marktdeelnemer geen aanvraag indient voor deze restitutie, de marktdeelnemer niet verplicht [is] een certificaat over te leggen voor de uitvoer van de betrokken producten”.

51      In dit geval staat tussen partijen vast dat er geen verplichting bestond om voor de betrokken producten een uitvoercertificaat te verkrijgen teneinde deze zonder uitvoerrestitutie te kunnen uitvoeren.

52      De Commissie stelt dat zelfs ingeval het bedrag van de uitvoerrestitutie bij verordening op 0 EUR is vastgesteld, „niets eraan in de weg staat” dat de marktdeelnemer een aanvraag voor een uitvoercertificaat indient, aangezien na afgifte van een uitvoercertificaat het recht om uit te voeren overeenkomstig artikel 7, lid 1, van verordening 376/2008 is vastgesteld, zodat de marktdeelnemer is gevrijwaard tegen het risico dat de Unie besluit een aanvullend recht te heffen, een uitvoerverbod in te stellen of enige vergelijkbare maatregel treft.

53      Evenwel is de vraag die van belang is om te bepalen of de bestreden verordening uitvoeringsmaatregelen „met zich meebrengt” niet of niets eraan in de weg staat dat de betrokken marktdeelnemers een aanvraag indienen voor een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie, maar of marktdeelnemers bij een normale gang van zaken dergelijke aanvragen zullen indienen.

54      In dit verband dient te worden opgemerkt dat de betrokken marktdeelnemers de nationale autoriteiten bij een normale gang van zaken niet zullen verzoeken om uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie, aangezien het niet verplicht is om een uitvoercertificaat te verkrijgen en het bedrag van de vast te stellen uitvoerrestitutie hoe dan ook 0 EUR zal zijn.

55      Verzoekster benadrukt in repliek terecht dat de kans dat er in de periode tussen de aanvraag van een uitvoercertificaat en de eigenlijke uitvoer een uitvoerheffing of zelfs een uitvoerverbod werd ingesteld, in de betrokken sector in 2013 theoretisch was. Aangezien de producten in kwestie tot aan de vaststelling van de bestreden verordening in aanmerking kwamen voor uitvoerrestituties van een positief bedrag, viel immers niet te verwachten dat de Commissie in de nabije toekomst een uitvoerheffing of zelfs een uitvoerverbod zou instellen. De Commissie beweert overigens ook niet dat een dergelijk risico bestond.

56      De Commissie erkent voorts dat er in de sector pluimvee geen aanvragen zijn geweest voor uitvoercertificaten nadat de restitutie bij de bestreden verordening op 0 EUR was vastgesteld.

57      Voor zover de Commissie benadrukt dat er in de sector granen en suiker aanvragen voor uitvoercertificaten zijn geweest ondanks het feit dat het bedrag van de uitvoerrestituties op 0 EUR was vastgesteld, dient te worden opgemerkt dat de Commissie geen specifieke gegevens aandraagt aan de hand waarvan de redenen kunnen worden beoordeeld waarom marktdeelnemers in andere sectoren dergelijke aanvragen hebben ingediend, en aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of de situatie in de sector vlees van pluimvee vergelijkbaar was. De Commissie heeft ter terechtzitting overigens erkend dat er van een dergelijke handelswijze geen recente voorbeelden zijn.

58      Aangezien het bedrag van de uitvoerrestituties bij de bestreden verordening op 0 EUR is vastgesteld en het voor de uitvoer van de betrokken producten niet nodig is om een uitvoercertificaat over te leggen, zullen er bij de nationale autoriteiten bij een normale gang van zaken geen aanvragen voor uitvoercertificaten worden ingediend. Bij gebreke van aanvragen voor uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie, zullen de nationale autoriteiten geen maatregelen vaststellen om de bestreden verordening ten uitvoer te leggen. Bij een normale gang van zaken zullen deze autoriteiten zodanige maatregelen dus niet vaststellen. Derhalve zullen er geen maatregelen komen die de gevolgen van de bestreden verordening voor de verschillende betrokken marktdeelnemers concretiseren.

59      Het zou gekunsteld zijn om te oordelen dat de bestreden verordening uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt op de enkele grond dat marktdeelnemers een aanvraag voor een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie kunnen indienen en de nationale autoriteiten dusdoende kunnen dwingen om maatregelen tot tenuitvoerlegging van de bestreden verordening vast te stellen in de vorm van het toekennen van uitvoerrestituties van 0 EUR. Marktdeelnemers hebben immers geen enkele reden om hiertoe over te gaan en zij zullen dit bij een normale gang van zaken dus ook niet doen.

60      De Commissie erkent dat het onredelijk kan zijn om van markdeelnemers te eisen dat zij een aanvraag voor een uitvoercertificaat indienen louter om toegang tot een rechter te verkrijgen. Zij geeft in antwoord op een ter zake door het Gerecht gestelde schriftelijke vraag eveneens toe dat een verordening waarbij het bedrag van de uitvoerrestituties op 0 EUR wordt vastgesteld, „tot op zekere hoogte” een handeling is die er bij een normale gang van zaken niet toe zal leiden dat een bepaalde autoriteit enige handeling vaststelt om die handeling ten uitvoer te leggen, aangezien marktdeelnemers in beginsel geen handeling nodig hebben om zonder restitutie te kunnen uitvoeren.

61      De Commissie is niettemin van mening dat de uitvoeringshandeling die normaal gesproken niet wordt aangevraagd, in dit geval wel degelijk had kunnen worden aangevraagd, juist om toegang tot een rechter te kunnen krijgen. Zij meent dat verzoekster een aanvraag voor een uitvoercertificaat had kunnen doen die recht zou hebben gegeven op een uitvoerrestitutie van 0 EUR en dat verzoekster, na het bewijs te hebben bijgebracht dat de in het certificaat genoemde producten waren uitgevoerd, bij de nationale rechter had kunnen opkomen tegen de toekenning van een restitutiebedrag van 0 EUR en zich daarbij had kunnen beroepen op de beweerde onrechtmatigheid van de bestreden verordening.

62      Juist het feit dat bij een nationale autoriteit een aanvraag zou worden ingediend louter om toegang tot een rechter te krijgen, betekent echter dat deze aanvraag bij een normale gang van zaken niet zal worden ingediend. Aangezien de nationale autoriteit geen andere mogelijkheid heeft dan het restitutiebedrag op 0 EUR te stellen, kan de exporteur er in deze omstandigheden geen belang bij hebben om de nationale autoriteit de restitutie te laten vaststellen, behalve om op „kunstmatige” wijze te bereiken dat er een voor beroep vatbare handeling wordt vastgesteld.

63      Uit het voorgaande volgt dat de bestreden verordening geen uitvoeringsmaatregelen „met zich meebrengt”.

64      Hieraan wordt niet afgedaan door het argument van de Commissie dat het paradoxaal zou zijn om de ontvankelijkheid van een beroep afhankelijk te stellen van de hoogte van de restitutie en te oordelen dat de verordening geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt bij vaststelling van de restitutie op 0 EUR, terwijl indien de restitutie op een bedrag van meer dan 0 EUR wordt vastgesteld, de nationale uitvoeringshandeling de voor beroep vatbare handeling is.

65      De vraag of een regelgevingshandeling uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt dient immers te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Er dient aan te worden herinnerd dat de vraag of een regelgevingshandeling uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt, moet worden beschouwd vanuit het gezichtspunt van de persoon die aanspraak maakt op het recht om beroep in te stellen (zie punt 41 hierboven). Het is dus mogelijk dat tegen een en dezelfde verordening door bepaalde marktdeelnemers bij het Gerecht beroep kan worden ingesteld omdat die verordening hen rechtstreeks raakt en ten opzichte van hen geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt, terwijl deze verordening wel uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt ten opzichte van andere marktdeelnemers. Het is dan ook des te minder uitgesloten dat een verordening waarbij de restitutie op 0 EUR wordt vastgesteld, geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt terwijl een „vergelijkbare” verordening waarbij voor de restitutie een positief bedrag wordt vastgesteld dergelijke uitvoeringsmaatregelen wel met zich meebrengt.

66      Het is derhalve niet nodig om de juistheid van verzoeksters argumenten te beoordelen dat zij, zelfs indien zij een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie had aangevraagd, bij de nationale rechter hoe dan ook niet had kunnen opkomen tegen de op nationaal niveau vastgestelde handeling waarbij een uitvoerrestitutie van 0 EUR was toegekend.

67      Het is evenmin nodig verzoeksters argumenten te beoordelen dat zij door de bestreden verordening individueel wordt geraakt.

68      Uit een en ander volgt dat het beroep ontvankelijk is aangezien de bestreden verordening een regelgevingshandeling is die verzoekster rechtstreeks raakt en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt.

 II – Ten gronde

 A – Eerste middel, ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften en misbruik van procedure

69      Het eerste middel valt uiteen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel is ontleend aan het niet volgen van de procedure als neergelegd in verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55, blz. 13), en het tweede onderdeel aan tegenstrijdigheid tussen de gevolgde procedure en de aanhalingen in de bestreden verordening.

 1. Eerste onderdeel, ontleend aan het niet volgen van de procedure als neergelegd in verordening nr. 182/2011

70      Verzoekster, daarin gesteund door interveniënte, is van mening dat de Commissie in strijd heeft gehandeld met artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011 door het ontwerp van de bestreden verordening pas tijdens de vergadering van het Beheerscomité in te dienen. De Commissie heeft de leden van het Beheerscomité niet alle gegevens verstrekt aan de hand waarvan zij overeenkomstig artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011 „snel en daadwerkelijk de ontwerpuitvoeringshandeling [hadden] kunnen onderzoeken en hun standpunt kenbaar [hadden] kunnen maken”.

71      De Commissie bestrijdt de argumenten van verzoekster en interveniënte.

72      Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat verzoekster aanvankelijk heeft aangegeven dat het eerste middel in zijn geheel was ontleend aan misbruik van procedure.

73      Met het eerste onderdeel van het eerste middel stelt verzoekster evenwel in wezen een schending van wezenlijke vormvoorschriften aan de orde, in die zin dat de Commissie bij de raadpleging van het Beheerscomité niet de procedure als neergelegd in artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011 heeft gevolgd. Ter terechtzitting heeft verzoekster bevestigd dat het eerste onderdeel van het eerste middel in feite was ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften, waarvan akte is genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

 a) Gestelde schending van procedurele voorschriften

74      Volgens artikel 195 van verordening nr. 1234/2007 wordt de Commissie bijgestaan door het Beheerscomité. Volgens artikel 3, lid 2, van verordening nr. 182/2011 bestaat het comité uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt het voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

75      Artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011 luidt als volgt:

„De voorzitter legt het comité de door de Commissie vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling voor.

Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen wordt het comité door de voorzitter bijeengeroepen ten minste 14 dagen nadat de ontwerpuitvoeringshandeling en de ontwerpagenda aan het comité zijn voorgelegd. Het comité brengt advies over de ontwerpuitvoeringshandeling uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naargelang van de urgentie van de aangelegenheid. De termijn staat in verhouding tot het vereiste dat de leden van het comité snel en daadwerkelijk de ontwerpuitvoeringshandeling kunnen onderzoeken en hun standpunt kenbaar kunnen maken.”

76      Zoals de Commissie heeft toegelicht, is de procedure tot raadpleging van het Beheerscomité als volgt verlopen. Op 16 juli, te weten twee dagen vóór de vergadering van het Beheerscomité, heeft de Commissie de leden van het Beheerscomité per e-mail een document toegestuurd met de titel „EU Market situation for poultry” (situatie op de pluimveemarkt van de Unie; hierna: „aan het Beheerscomité voorgelegde document”).

77      In de loop van de ochtend waarop de vergadering van het Beheerscomité van 18 juli 2013 heeft plaatsgevonden, heeft de Commissie een uiteenzetting gegeven over de situatie op de pluimveemarkt. In de middag waarop deze vergadering is voortgezet, heeft de Commissie, na 13.00 uur, bij het Beheerscomité het ontwerp van de bestreden verordening ingediend. Het betrof een standaardverordening waarin alleen de getallen waren bijgewerkt. Meer specifiek betrof het een kopie van de vorige verordening tot vaststelling van uitvoerrestituties waarin de vermelde restitutiebedragen met potlood waren doorgehaald.

78      Het ontwerp van de bestreden verordening is vervolgens in stemming gebracht. De directeur-generaal van het DG Landbouw en Plattelandsontwikkeling heeft op dezelfde dag, om 15.46 uur, de formaliteiten voor de akkoordverklaring verricht om de bestreden verordening op de volgende dag in het Publicatieblad te laten bekendmaken met het oog op een onmiddellijke inwerkingtreding en toepassing.

79      De Commissie heeft verder verklaard dat zij deze praktijk bij de vaststelling van uitvoerrestituties sinds 1962 volgde.

80      Daarnaast heeft de Commissie opgemerkt dat de lidstaten de procedure en de termijnen in dit geval niet aan de orde hebben gesteld.

81      De Commissie stelt dat aan deze praktijk de overweging ten grondslag ligt dat lekken, verstoringen van de markt en voor de financiële belangen van de Unie gevaarlijke speculaties dienen te worden voorkomen. Zij merkt op dat de reden waarom ontwerpmaatregelen na 13.00 uur worden verspreid, erin is gelegen dat op grond van artikel 16 van verordening nr. 376/2008 een aanvraag voor een op dezelfde dag geldig certificaat niet na 13.00 uur kan worden ingediend. De Commissie is van opvatting dat deze gang van zaken absoluut noodzakelijk is en dat marktdeelnemers die bij voorbaat van een eventuele verlaging van de restituties op de hoogte zouden raken, in staat zouden zijn om via vaststelling vooraf van de restituties bij wege van pure speculatie enorme bedragen te verwerven. Dit zou ten koste gaan van de begroting van de Unie en bovendien tot forse verstoringen van de markten leiden. De Commissie stelt verder dat marktdeelnemers vóór bekendmaking van de maatregelen hiervan op de hoogte worden gesteld door de verschillende beroepsorganisaties, die contact opnemen met hun nationale overheidsdiensten.

82      Verzoekster meent dat de door de Commissie aangedragen argumenten niet rechtvaardigen dat het ontwerp van de bestreden verordening pas tijdens de vergadering is ingediend, en dat er niet van kan worden uitgegaan dat er een risico op lekken bestond.

83      Derhalve dient te worden beoordeeld of de wijze waarop de Commissie bij de vaststelling van de bestreden verordening te werk is gegaan, in overeenstemming is met artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011.

84      Om te beginnen dient te worden onderzocht of het op grond van verordening nr. 182/2011 in beginsel is toegestaan dat een ontwerpverordening tijdens de vergadering bij het Beheerscomité wordt ingediend.

85      Artikel 3, lid 3, tweede alinea, eerste volzin, van verordening nr. 182/2011 voorziet in een termijn van ten minste 14 dagen tussen de datum waarop een ontwerpuitvoeringshandeling wordt voorgelegd en de datum waarop het Beheerscomité vergadert. Deze termijn dient, „[b]ehalve in naar behoren gemotiveerde gevallen”, te worden nageleefd.

86      Het is dus mogelijk om af te wijken van de regel dat ontwerpverordeningen veertien dagen vóór de datum waarop het Beheerscomité vergadert, worden ingediend, waarbij verordening nr. 182/2011 niet voorziet in minimumtermijn die in acht moet worden genomen. Gelet op de woorden „[b]ehalve in naar behoren gemotiveerde gevallen”, die aan het begin van de eerste volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 staan, verzet deze eerste volzin zich er niet tegen dat een ontwerpverordening tijdens de vergadering wordt ingediend.

87      De tweede volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 bepaalt dat het Beheerscomité „binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naargelang van de urgentie van de aangelegenheid” advies uitbrengt over de ontwerpuitvoeringshandeling. Verzoekster heeft ter terechtzitting in essentie aangevoerd dat uit deze formulering bleek dat er altijd een termijn moest zijn en dat deze termijn niet non-existent mocht zijn, zodat het uitgesloten is dat het ontwerp van een vast te stellen verordening tijdens de vergadering wordt ingediend.

88      Dienaangaande heeft de Commissie ter terechtzitting terecht benadrukt dat zelfs ingeval het vast te stellen ontwerp tijdens de vergadering wordt ingediend, de leden van het Beheerscomité altijd „een ogenblik” hebben om het document te onderzoeken. Zelfs ingeval een ontwerpverordening tijdens de vergadering wordt ingediend, vindt de stemming immers niet gelijktijdig met de indiening van het ontwerp plaats, maar altijd na een zeker tijdsverloop van ten minste enkele minuten of een paar kwartier. Dat het ontwerp tijdens de vergadering wordt ingediend, betekent dus niet dat er sprake is van een non-existente termijn voor het advies van het Beheerscomité.

89      De derde volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011, volgens welke de „termijn [...] in verhouding [staat] tot het vereiste dat de leden van het comité snel en daadwerkelijk de ontwerpuitvoeringshandeling kunnen onderzoeken en hun standpunt kenbaar kunnen maken”, staat er evenmin aan in de weg dat de ontwerpverordening tijdens de vergadering wordt ingediend. Wanneer een termijn van enkele minuten of, afhankelijk van het geval, een paar kwartier tussen het moment waarop de ontwerpverordening aan het Beheerscomité wordt voorgelegd en het moment waarop tot stemming wordt overgegaan, voldoende is om de leden van het comité daadwerkelijk in staat te stellen de ontwerpuitvoeringshandeling te onderzoeken en hun standpunt kenbaar te maken, dan kan een dergelijke termijn tot dat vereiste „in verhouding [staan]” overeenkomstig de derde volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011.

90      De formulering dat de leden van het Beheerscomité het ontwerp „snel” moeten kunnen onderzoeken, moet worden begrepen tegen de achtergrond van het feit dat de termijn volgens dezelfde bepaling „in verhouding” moet staan. De formulering „snel” houdt niet noodzakelijkerwijs in dat de ontwerpverordening vóór de datum van de vergadering aan het Beheerscomité moet worden voorgelegd. Wanneer een termijn van enkele minuten of, afhankelijk van het geval, een paar kwartier, gelet op de omstandigheden, „in verhouding” staat, moet deze indiening worden beschouwd als een indiening die „snel” is geweest in de zin van de derde volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011.

91      Uit het voorgaande volgt dat artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011 er in beginsel niet aan in de weg staat dat een ontwerpverordening tijdens de vergadering wordt ingediend.

92      Derhalve dient te worden onderzocht of er met betrekking tot de vaststelling van de bestreden verordening een toereikende rechtvaardiging bestond om de termijn van veertien dagen die „[b]ehalve in naar behoren gemotiveerde gevallen” moet worden nageleefd, niet in acht te nemen, en of de indiening tijdens de vergadering van het Beheerscomité de leden van het Beheerscomité in dit geval daadwerkelijk in staat heeft gesteld de ontwerpuitvoeringshandeling te onderzoeken en hun standpunt kenbaar te maken.

93      Dienaangaande zij er om te beginnen aan herinnerd dat de Commissie het aan het Beheerscomité voorgelegde document – te weten een uiteenzetting over de situatie op de pluimveemarkt – twee dagen vóór de vergadering per e-mail aan de leden van het Beheerscomité heeft toegezonden. Aan de hand van dit document, dat verzoekster als bijlage bij haar verzoekschrift heeft overgelegd, hebben de lidstaten zich op de hoogte kunnen stellen van de marktsituatie en zich daarover hun eigen mening kunnen vormen. Gelet op de inhoud van het document was de tijd tussen de verzending ervan en de dag van de vergadering voldoende om de leden van het Beheerscomité in staat te stellen om naar behoren kennis te nemen van de daarin vervatte informatie, zich een mening te vormen over de marktsituatie en op de vergadering van het Beheerscomité eventuele hierover aan de Commissie te stellen vragen voor te bereiden. Er dient op te worden gewezen dat artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011 voor de verzending van dergelijke documenten niet voorziet in een specifieke termijn. De termijn van veertien dagen als neergelegd in de eerste volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 betreft immers uitsluitend het voorleggen van de ontwerpuitvoeringshandeling en de ontwerpagenda.

94      Verder dient te worden opgemerkt dat uit bijlage 9 bij het verzoekschrift blijkt dat de uitnodiging en de agenda voor de vergadering van het Beheerscomité van 18 juli 2013 dateren van 3 juli 2013. Verzoekster beweert niet dat de in de eerste volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 neergelegde termijn van veertien dagen tussen het voorleggen van de ontwerpagenda en de vergadering van het Beheerscomité, in dit geval niet in acht is genomen.

95      De leden van het Beheerscomité wisten al sinds de ontvangst van de agenda van het Beheerscomité dat in de loop van de ochtend van de vergadering een uiteenzetting zou worden gegeven over de situatie op de markt voor vlees van pluimvee en eieren, en dat het Beheerscomité na 13.00 uur zou worden gevraagd naar zijn advies over een ontwerpverordening tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee. In deze omstandigheden hebben de leden van het Beheerscomité voldoende tijd tot hun beschikking gehad om desgewenst contact op te nemen met de betrokken marktdeelnemers of beroepsorganisaties teneinde hun mening in te winnen over de marktsituatie en het bedrag aan uitvoerrestitutie dat zij als passend beschouwden, of om zich aan de hand van voor het publiek beschikbare bronnen op de hoogte te stellen van de marktsituatie.

96      De uiteenzetting die de Commissie tijdens de ochtend van de vergadering van het Beheerscomité van 18 juli 2013 over de marktsituatie heeft gegeven, heeft de lidstaten verder de mogelijkheid gegeven van gedachten te wisselen en de Commissie naar believen om nadere toelichtingen op de marktsituatie te verzoeken.

97      Ten slotte heeft de Commissie het ontwerp van de bestreden verordening in de middag van deze vergadering ingediend. Er dient aan te worden herinnerd dat het bij dit ontwerp ging om een standaardverordening waarin enkel de getallen waren bijgewerkt (zie punt 77 hierboven). Uit bijlage 10 bij het verzoekschrift blijkt dat het ontwerp van de bestreden verordening zoals voorgelegd aan het Beheerscomité een kopie was van de vorige verordening, waarin de voorgestelde nieuwe restitutiebedragen met de hand waren toegevoegd. Uit dit stuk blijkt verder dat afgezien van de actualisering van de restitutiebedragen alleen louter formele wijzigingen zijn aangebracht, zoals de actualisering van de dagtekening en het nummer van de verordening.

98      De enige informatie die in de middag van de vergadering van 18 juli 2013 is toegevoegd aan de gegevens waarmee de leden van het Beheerscomité bekend waren, waren dus de precieze door de Commissie voorgestelde restitutiebedragen. De door de voorzitter van het Beheerscomité vastgestelde termijn hoefde dus niet lang genoeg te zijn om de tekst van de verordening te bestuderen, maar slechts om kennis te kunnen nemen van het feit dat het door de Commissie voorgestelde bedrag 0 EUR was en om zich over dit voorstel een oordeel te vormen.

99      Gelet op de omstandigheid dat de leden van het Beheerscomité vóór de vergadering voldoende tijd tot hun beschikking hebben gehad om zich een mening te vormen over de marktsituatie, en over de marktsituatie voorts een uiteenzetting was gegeven tijdens de ochtend van de vergadering, konden deze leden onmiddellijk advies uitbrengen over het voorstel van de Commissie om het bedrag van de restituties op 0 EUR vast te stellen.

100    Daarbij stond niets de lidstaten eraan in de weg om de Commissie om een aanvullende toelichting te vragen en haar te verzoeken haar voorstel om de uitvoerrestituties op 0 EUR te vast te stellen nader te onderbouwen. De lidstaten hebben voorts de mogelijkheid gehad het woord te nemen om de overige leden van het Beheerscomité duidelijk te maken dat zij het gelet op de marktsituatie niet gerechtvaardigd achtten om tot deze nulvaststelling te komen. Verzoekster beweert niet dat er een lid van het Beheerscomité is geweest dat een bijdrage wilde leveren aan de discussie maar daarvan is weerhouden op de grond dat er onvoldoende tijd was. De Commissie benadrukt van haar kant dat zij geen grenzen heeft gesteld aan de spreektijd van de lidstaten en dat zij, zoals gebruikelijk, alle gestelde vragen heeft beantwoord.

101    Verder dient te worden opgemerkt dat geen van de leden van het Beheerscomité bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat het ontwerp van de bestreden verordening pas tijdens de vergadering is ingediend, noch tegen de termijn tussen de indiening van het ontwerp van de bestreden verordening en het in stemming brengen ervan, zoals de Commissie onweersproken heeft verklaard.

102    Ter terechtzitting heeft verzoekster gesteld dat toen de lidstaten twee dagen vóór de vergadering van het Beheerscomité de gegevens over de marktsituatie hebben ontvangen, zij kunnen hebben gedacht dat de Commissie, gelet op de ontwikkeling van de markt, zou voorstellen het bedrag van de uitvoerrestituties op hetzelfde niveau te handhaven als in de vorige verordening. Volgens verzoekster heeft de toevoeging van het getal nul tijdens de vergadering van het Beheerscomité alles veranderd.

103    In dit verband zij opgemerkt dat leden van het Beheercomité op grond van artikel 3, lid 4 van verordening nr. 182/2011 wijzigingen kunnen voorstellen, en met name kunnen voorstellen het bij de vorige verordening vastgestelde restitutiebedrag ongewijzigd te laten indien zij van mening zijn dat de ontwikkeling van de marktsituatie, gezien de twee dagen vóór de vergadering toegezonden uiteenzetting over de marktsituatie, geen aanleiding geeft tot wijziging van het bedrag van de uitvoerrestituties, en zij in de middag van de vergadering van het Beheerscomité vernemen dat de Commissie voorstelt om het bedrag van de restituties op 0 EUR vast te stellen.

104    Verzoekster stelt weliswaar dat de lidstaten geen tijd hebben gehad om met elkaar te overleggen, maar zij stelt niet dat lidstaten zich ertegen hebben verzet dat het ontwerp van de bestreden verordening in stemming werd gebracht. Opgemerkt dient te worden dat het aan de lidstaten en niet aan verzoekster is om te beslissen of zij behoefte hebben aan meer tijd om met elkaar te overleggen. Daarbij heeft elke lidstaat de mogelijkheid gehad om het woord te voeren en de overige lidstaten de redenen duidelijk te maken waarom hij het niet gerechtvaardigd achtte om de uitvoerrestituties op 0 EUR vast te stellen, om daarmee de overige lidstaten ertoe te bewegen tegen het ontwerp van de bestreden verordening te stemmen.

105    Verzoekster meent dat het feit dat de directeur-generaal van het DG Landbouw en Plattelandsontwikkeling zich reeds om 15.46 uur op dezelfde dag akkoord heeft kunnen verklaren, aantoont dat er geen serieuze discussie over de uitvoerrestituties heeft plaatsgevonden.

106    Dienaangaande dient te worden geconstateerd dat verzoekster niet kan verlangen dat de leden van het Beheerscomité een bepaalde hoeveelheid tijd aan de discussie besteden.

107    Het is aan de Commissie om de marktsituatie uiteen te zetten en de leden van het Beheerscomité gelegenheid te geven vragen te stellen en hun mening over de voorgestelde uitvoeringsverordening kenbaar te maken. Wanneer slechts weinig lidstaten vragen wensen te stellen of het woord wensen te voeren om opmerkingen te maken, kan de discussie zeer snel tot een einde komen. Dat betekent niet dat de leden van het Beheerscomité hun standpunt niet daadwerkelijk kenbaar hebben kunnen maken overeenkomstig artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011. Daarbij moet eraan worden herinnerd dat de marktsituatie tijdens de ochtend van de vergadering van het Beheerscomité was uiteengezet en besproken, en dat enkel de precieze door de Commissie voorgestelde restitutiebedragen tijdens de middag zijn besproken.

108    Uit het voorgaande volgt dat de termijn tussen de indiening van het ontwerp van de bestreden verordening en het in stemming brengen ervan in dit geval voldoende was om de leden van het Beheerscomité in staat te stellen dit ontwerp daadwerkelijk te onderzoeken en hun standpunt kenbaar te maken.

109    Vervolgens dient eraan te worden herinnerd dat overeenkomstig de tweede volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 de termijn voor het advies van het Beheerscomité wordt vastgesteld door de voorzitter van dit comité naargelang van de urgentie van de aangelegenheid.

110    Ter terechtzitting heeft verzoekster in essentie betoogd dat er, anders dan de situatie in het door de Commissie aangevoerde arrest van 14 januari 1987, Duitsland/Commissie (278/84, Jurispr., EU:C:1987:2), in dit geval geen ernstige verstoring van de markt was die had kunnen rechtvaardigen dat het ontwerp van de bestreden verordening pas tijdens de vergadering werd ingediend.

111    Dienaangaande dient te worden geconstateerd dat de Commissie inderdaad geen noodgeval heeft aangevoerd in die zin dat de marktsituatie zodanig was dat er een dringende wijziging van de hoogte van de restituties nodig was. In een dergelijk geval had de Commissie het bedrag van de restituties op grond van artikel 164, lid 2, van verordening nr. 1234/2007 overigens in het tijdvak tussen twee periodieke vaststellingen kunnen wijzigen, en wel zonder hulp van het Beheerscomité.

112    Bij de bestreden verordening heeft de Commissie het bedrag van de uitvoerrestituties periodiek vastgesteld, en het feit dat zij dit onderwerp op 3 juli 2013 op de agenda voor de vergadering van 18 juli 2013 heeft gezet, laat zien dat er volgens de Commissie met het wijzigen van de restituties geen bijzondere urgentie was gemoeid.

113    Zoals de Commissie evenwel benadrukt, is de periodiciteit van de vaststelling van uitvoerrestituties geenszins in tegenspraak met het feit dat er, wanneer de dag voor die vaststelling eenmaal is gekomen, een dringende noodzaak bestaat om snel maatregelen te treffen.

114    Uit de bewoordingen van de tweede volzin van artikel 3, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 182/2011 blijkt dat het aan de voorzitter van het Beheerscomité, en dus aan een vertegenwoordiger van de Commissie, is om te beslissen over de urgentie. De beoordeling van het Gerecht beperkt zich tot de beoordeling of er sprake is van een kennelijke beoordelingsfout of misbruik van bevoegdheid (zie in deze zin arrest Duitsland/Commissie, punt 110 supra, EU:C:1987:2, punt 13).

115    Geconstateerd dient te worden dat de door de Commissie gevolgde procedure zodanig is dat elk risico op eventuele lekken wordt vermeden. Doordat van de ontwerpverordening met getalsmatige gegevens pas mededeling is gedaan na 13.00 uur op de dag waarop het Beheerscomité heeft gestemd en de bestreden verordening heeft vastgesteld, was het immers mogelijk elk risico te vermijden dat een marktdeelnemer, na te hebben vernomen dat de Commissie een verlaging van de restitutiebedragen zou voorstellen, aanvragen voor uitvoercertificaten met vaststelling vooraf van de uitvoerrestitutie zou indienen, waarbij voor die certificaten de oude restitutiebedragen van toepassing zouden zijn. Zoals de Commissie heeft toegelicht, heeft zij een rechtmatig belang om dergelijke voor de financiële belangen van de Unie potentieel schadelijke speculatie te vermijden. Met de door de Commissie gevolgde procedure is gewaarborgd dat de verordening waarbij het nieuwe restitutiebedrag wordt vastgesteld, op de dag na de vergadering van het Beheerscomité in werking kan treden, en dat het precieze voorgestelde bedrag pas wordt meegedeeld op een moment waarop er geen voor dezelfde dag geldige restitutieaanvragen meer kunnen worden ingediend.

116    Voorts dient te worden geconstateerd dat de Commissie in antwoord op een schriftelijk gestelde vraag over de door haar gevolgde gebruikelijke praktijk heeft opgemerkt dat haar diensten hun voorstel voor het bedrag van de uitvoerrestituties in het algemeen pas twee dagen vóór de vergadering van het Beheerscomité aan de leidinggevenden voorlegden, en dat de leidinggevenden normaal gesproken de dag vóór de vergadering van het Beheerscomité een beslissing namen. Dat betekent dat de Commissie het ontwerp van de bestreden verordening met de voorgestelde bedragen niet gelijktijdig met het ontwerp van de bestreden verordening kon toezenden, aangezien zij zelf nog geen beslissing had genomen over de door haar voor te stellen bedragen. De Commissie heeft er een rechtmatig belang bij om ook bij een periodieke vaststelling van de uitvoerrestituties rekening te houden met de recentste gegevens die uiterlijk op de datum van de vergadering van het Beheerscomité beschikbaar zijn. Uit het aan het Beheerscomité voorgelegde document blijkt dat de Commissie met zeer recente gegevens rekening heeft gehouden. Zo bevat dit document een tabel inzake de uitvoercertificaten voor de week van 8 tot en met 14 juli 2013, hetgeen erop wijst dat de gegevens enkele dagen vóór de vergadering van het Beheerscomité zijn bijgewerkt.

117    De keuze van de Commissie om haar voorstel voor een bedrag voor de uitvoerrestituties pas op de dag vóór de vergadering van het Beheerscomité vast te stellen, verdient geen kritiek. Verzoekster heeft overigens niet betoogd dat de Commissie haar eigen beslissing over het voorstel eerder had moeten nemen.

118    Voorts dient erop te worden gewezen dat het geen zin zou hebben gehad het ontwerp van de bestreden verordening zonder de voorgestelde bedragen toe te zenden. De bestreden verordening was immers een standaardverordening waarin enkel de getallen waren bijgewerkt, zodat de lidstaten afgezien van de restitutiebedragen van tevoren bekend waren met de tekst van de bestreden verordening.

119    De termijn voor het advies van het Beheerscomité was dus „in verhouding” en de Commissie heeft met haar beoordeling van de urgentie geen kennelijke beoordelingsfout of misbruik van haar bevoegdheid gemaakt.

120    Uit een en ander volgt dat de Commissie niet in strijd heeft gehandeld met artikel 3, lid 3, van verordening nr. 182/2011.

[omissis]

 B – Tweede middel, ontleend aan een procedurefout en onbevoegdheid

[omissis]

201    Wat betreft het argument dat het reglement van orde van de Commissie er formeel niet in voorziet dat een in 2004 verleende subdelegatie in 2013 nog geldig is wanneer de delegatarissen en delegatiegevers niet meer dezelfde personen zijn, dient het volgende te worden opgemerkt.

202    Een machtiging of een subdelegatie wordt niet aan een fysieke persoon verleend, maar aan een persoon in een bepaalde functie, te weten het Commissielid met een specifieke portefeuille, of de directeur-generaal van een bepaald directoraat-generaal. De machtiging of de subdelegatie blijft dus geldig in geval van een wisseling van de personen in een functie.

203    Anders dan verzoekster lijkt te betogen, is het niet nodig dat het reglement van orde van de Commissie er uitdrukkelijk in voorziet dat een verleende subdelegatie geldig blijft na wisseling van de personen die als delegataris of delegatiegever zijn opgetreden. De mogelijkheid om machtigingen of subdelegaties te verlenen is immers bedoeld om het college van commissarissen of het betrokken Commissielid te ontlasten van beslissingen waarvoor de tussenkomst van het college of het betrokken Commissielid niet is vereist. De beslissing om een machtiging of subdelegatie te verlenen is gericht op een verdeling van bevoegdheden binnen de Commissie en het gaat niet om een blijk van vertrouwen in een specifieke fysieke persoon. Behoudens een bijzondere afwijkende beslissing, wordt geen enkele bevoegdheid ad personam toebedeeld. In dit geval betreffen de machtigings- en subdelegatiebeslissingen het Commissielid dat is belast met landbouw en plattelandsontwikkeling alsmede de directeur-generaal van het DG Landbouw en Plattelandsontwikkeling, en niet bepaalde bij naam genoemde personen.

[omissis]

HET GERECHT (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Tilly-Sabco draagt haar eigen kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.

3)      De Europese Commissie draagt haar eigen kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure in kort geding.

4)      Doux SA draagt haar eigen kosten.

5)      De Franse Republiek draagt de kosten die zij als interveniënte heeft gemaakt in de procedure in kort geding.

Dittrich

Schwarcz

Tomljenović

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 januari 2016.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.


1      Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.