Language of document : ECLI:EU:T:2012:112

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer — uitgebreid)

8 maart 2012 (*)

„Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toelaat — Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast — Handeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt — Niet individueel geraakt — Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑221/10,

Iberdrola, SA, gevestigd te Bilbao (Spanje), vertegenwoordigd door J. Ruiz Calzado, M. Núñez-Müller en J. Domínguez Pérez, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal en C. Urraca Caviedes als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48),

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer — uitgebreid),

samengesteld als volgt: L. Truchot (rapporteur), president, M. E. Martins Ribeiro, N. Wahl, S. Soldevila Fragoso en H. Kanninen, rechters,

griffier: B. Pastor, adjunct-griffier,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 oktober 2011,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Leden van het Europees Parlement hebben de Commissie van de Europese Gemeenschappen in 2005 en 2006 verschillende schriftelijke vragen gesteld (E‑4431/05, E‑4772/05, E‑5800/06 en P‑5509/06) over de kwalificatie als staatssteun van de regeling als bedoeld in artikel 12, lid 5, toegevoegd in de Spaanse wet op de vennootschapsbelasting bij Ley 24/2001, de Medidas Fiscales, Administrativas y del Orden Social (wet 24/2001 houdende vaststelling van fiscale, bestuursrechtelijke en sociale maatregelen) van 27 december 2001 (BOE nr. 313 van 31 december 2001, blz. 50493), en opgenomen in Real Decreto Legislativo 4/2004 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Impuesto sobre Sociedades (koninklijk besluit 4/2004 houdende goedkeuring van de herziene tekst van de wet op de vennootschapsbelasting) van 5 maart 2004 (BOE nr. 61 van 11 maart 2004, blz. 10951) (hierna: „litigieuze regeling”). De Commissie heeft in wezen geantwoord dat de litigieuze regeling, volgens de gegevens waarover zij beschikte, niet binnen de werkingssfeer van de regels inzake staatssteun leek te vallen.

2        Bij brieven van 15 januari en 26 maart 2007 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht haar informatie te verstrekken voor de beoordeling van de strekking en de gevolgen van de litigieuze regeling. Bij brieven van 16 februari en 4 juni 2007 heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie de gevraagde informatie verstrekt.

3        Bij faxbericht van 28 augustus 2007 ontving de Commissie een klacht van een particuliere marktdeelnemer waarin werd gesteld dat de litigieuze regeling met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun vormde.

4        Bij besluit van 10 oktober 2007 (samenvatting in PB C 311, blz. 21) leidde de Commissie een formele onderzoeksprocedure in ten aanzien van de litigieuze regeling.

5        Bij brief van 5 december 2007 ontving de Commissie opmerkingen van het Koninkrijk Spanje over het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure. Tussen 18 januari en 16 juni 2008 ontving de Commissie tevens opmerkingen van 32 belanghebbenden, waaronder de opmerkingen van verzoekster Iberdrola, SA. Bij brieven van 30 juni 2008 en 22 april 2009 heeft het Koninkrijk Spanje commentaar geleverd op de opmerkingen van de belanghebbenden.

6        Op 18 februari 2008 en op 12 mei en 8 juni 2009 vonden technische bijeenkomsten plaats met de Spaanse autoriteiten. Andere technische bijeenkomsten werden ook georganiseerd met een aantal van de 32 belanghebbenden.

7        Bij brief van 14 juli 2008 en bij e-mail van 16 juni 2009 heeft het Koninkrijk Spanje bij de Commissie aanvullende gegevens ingediend.

8        De Commissie heeft de procedure met betrekking tot de deelnemingen binnen de Europese Unie afgesloten met beschikking 2011/5/EG van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48; hierna: „bestreden beschikking”).

9        Bij de bestreden beschikking is de litigieuze regeling bestaande in een belastingvoordeel waardoor Spaanse vennootschappen de uit de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen resulterende financiële goodwill kunnen afschrijven, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard, wanneer zij wordt toegepast op de verwerving van deelnemingen in binnen de Unie gevestigde vennootschappen.

10      Volgens artikel 1, leden 2 en 3, van de bestreden beschikking mag de litigieuze regeling, op grond van het beginsel van gewettigd vertrouwen, verder worden toegepast op de verwerving van deelnemingen die tot stand zijn gekomen vóór de bekendmaking van de beslissing tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure in het Publicatieblad van de Europese Unie, op 21 december 2007, en op de verwerving van deelnemingen waarvoor goedkeuring vereist is van een regulerende instantie waarbij de verwerving vóór die datum was aangemeld, en waarmee vóór 21 december 2007 onherroepelijk was aangevangen.

 Procesverloop en conclusies van partijen

11      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 mei 2010, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

12      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 september 2010, heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

13      Op 16 november 2010 heeft verzoekster haar opmerkingen over de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

14      Op 8 juni 2011 heeft het Gerecht, op voorstel van de Achtste kamer, de onderhavige zaak krachtens artikel 14 van het Reglement voor de procesvoering, verwezen naar de uitgebreide kamer.

15      Het Gerecht (Achtste kamer — uitgebreid) heeft op rapport van de rechter-rapporteur besloten om de mondelinge behandeling te openen voor de uitspraak over de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid en om partijen aan aantal vragen te stellen. Zij hebben daarop binnen de gestelde termijnen geantwoord.

16      Partijen hebben ter terechtzitting van 24 oktober 2011 pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

17      Verzoekster concludeert dat het Gerecht:

–        artikel 1, lid 1, van de bestreden beschikking nietig verklaart;

–        de door Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid verwerpt;

–        voortzetting van het geding gelast en de Commissie voor indiening van een verweerschrift een termijn toekent die niet kan worden verlengd, gelet op de vertraging die de procedure onterecht heeft opgelopen;

–        de Commissie verwijst in de kosten.

18      De Commissie concludeert dat het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk verklaart;

–        verzoekster verwijst in de kosten.

19      Verzoeksters opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid bevatten tevens een verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang, opdat het Gerecht de Commissie verzoekt, ten eerste, om overlegging van de door haar tijdens de onderzoeksprocedure aan het Koninkrijk Spanje gerichte verzoeken om inlichtingen over de belastingplichtigen die van de litigieuze regeling gebruik hebben gemaakt, alsmede de antwoorden die zij daarop heeft ontvangen, en ten tweede, om mededeling of zij het exacte aantal en de identiteit van de begunstigden van de litigieuze regeling tot en met oktober 2009 had kunnen kennen.

 In rechte

20      De Commissie betoogt dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk is omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij een procesbelang heeft en evenmin dat zij individueel werd geraakt door de bestreden beschikking.

21      Het tweede door de Commissie opgeworpen middel van niet-ontvankelijkheid dient eerst te worden onderzocht.

22      Volgens artikel 263, vierde alinea, VWEU kan „[i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...] onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen”.

23      Daar de bestreden beschikking is vastgesteld na een formele onderzoeksprocedure en niet tot verzoekster is gericht, moet haar individuele geraaktheid worden onderzocht volgens de criteria van het arrest van het Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie (25/62, Jurispr. blz. 207, 232). Verzoekster moet aldus aantonen dat de bestreden beschikking haar betreft uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert en haar derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (zie in die zin arrest Hof van 29 april 2004, Italië/Commissie, C‑298/00 P, Jurispr. blz. I‑4087, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24      Primair beroept verzoekster zich in wezen op haar hoedanigheid van begunstigde van de litigieuze regeling om aan te tonen dat zij individueel wordt geraakt door de bestreden beschikking, waarbij die regeling onwettig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

25      Volgens vaste rechtspraak kan een onderneming in beginsel niet opkomen tegen een beschikking van de Commissie waarbij een sectorale steunregeling is verboden, wanneer deze beschikking haar enkel raakt vanwege het feit dat zij tot de betrokken sector behoort en zij een potentieel begunstigde van die regeling is. Een dergelijke beschikking vormt ten opzichte van die onderneming immers een maatregel van algemene strekking, die in objectief bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen (zie arrest Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest Gerecht van 11 juni 2009, Acegas/Commissie, T‑309/02, Jurispr. blz. II-1809, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Wanneer echter de verzoekende onderneming door de betrokken beschikking niet alleen wordt geraakt in haar hoedanigheid van onderneming uit de betrokken sector die een potentieel begunstigde van de betrokken steunregeling is, doch ook in haar hoedanigheid van daadwerkelijk begunstigde van uit hoofde van deze regeling toegekende individuele steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast, wordt zij door die beschikking individueel geraakt, en is het door haar daartegen ingestelde beroep ontvankelijk (zie in die zin arrest Hof van 19 oktober 2000, Italië en Sardegna Lines/Commissie, C‑15/98 en C‑105/99, Jurispr. blz. I‑8855, punten 34 en 35, en arrest Gerecht van 10 september 2009, Banco Comercial dos Açores/Commissie, T‑75/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 44).

27      Derhalve moet worden nagegaan of verzoekster de hoedanigheid heeft van daadwerkelijk begunstigde van uit hoofde van de in de bestreden beschikking bedoelde steunregeling toegekende individuele steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast (zie in die zin arrest Hof van 9 juni 2011, Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, C‑71/09 P, C‑73/09 P en C‑76/09 P, Jurispr. blz. I-4727, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      In dit verband betoogt verzoekster in de eerste plaats dat zij in 2008 en in 2009 deelnemingen heeft verworven in de Griekse groep Metal Industry of Arcadia C. Rokas, SA en dat bij de bestreden beschikking de terugvordering wordt gelast bij de verkrijgers van steun die betrekking heeft op handelingen die dateren van na 21 december 2007. In de tweede plaats betoogt zij dat zij tevens individueel wordt geraakt uit hoofde van de handelingen die zij vóór 21 december 2007 heeft verricht.

29      Wat de handelingen van na 21 december 2007 betreft, moet worden vastgesteld dat verzoekster geen enkel gegeven aandraagt ten bewijze dat de litigieuze regeling op haar verwerving van deelnemingen in de betrokken Griekse groep is toegepast. Zo heeft zij in haar stukken enkel een voornemen genoemd om die regeling toe te passen en heeft zij ter terechtzitting bevestigd dat zij in geen van haar belastingaangiften om die toepassing had verzocht.

30      Verzoekster bevindt zich uit dien hoofde dus niet in een andere situatie dan enige andere onderneming die een handeling heeft verricht die voor de litigieuze regeling in aanmerking kan komen en is dus een potentiële en niet een daadwerkelijke begunstigde van die regeling (zie in die zin arrest Acegas/Commissie, reeds aangehaald, punten 51‑54). Voor handelingen van na 21 december 2007 kan zij derhalve niet worden geacht individueel te zijn geraakt door de bestreden beschikking.

31      Wat de handelingen van vóór 21 december 2007 betreft, heeft verzoekster haar hoedanigheid van daadwerkelijk begunstigde van de litigieuze regeling aangetoond. Zij heeft immers als bijlage bij haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid een document gevoegd waaruit blijkt dat zij de litigieuze regeling had toegepast op verwervingen van deelnemingen, één, van 23 april 2007, in een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming en de andere, van 1 december 2004 en 1 december 2005, in een in Griekenland gevestigde onderneming. Krachtens de artikelen 1, lid 2, en 4, lid 1, van de bestreden beschikking wordt zij echter niet geraakt door de terugvorderingsverplichting in die beschikking.

32      Verzoekster betoogt in dit verband, ten eerste, dat de erkenning dat een verzoeker individueel wordt geraakt door een handeling waarbij een steunregeling onverenigbaar wordt verklaard, niet kan worden beperkt tot de gevallen waarin die handeling terugvordering van de steun gelast. In casu wordt zij individueel geraakt vanwege het feit dat zij tot een bepaalde besloten kring van steunverkrijgers behoort waarvan het aantal en de identiteit zijn bepaald en konden worden geverifieerd bij de vaststelling van de bestreden beschikking. Op dit punt verzoekt zij het Gerecht het in punt 19 hierboven vermelde verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang in te willigen. Bovendien bewijzen verzoeksters actieve deelname aan de formele onderzoeksprocedure, waarvan met name de in punt 11 van de bestreden beschikking genoemde bijeenkomst van 16 april 2008 van haar vertegenwoordigers met de Commissie getuigt, alsmede de vermelding in punt 2 van de bestreden beschikking van haar verwerving van deelnemingen in de vennootschap Scottish Power, dat haar bijzondere situatie in aanmerking is genomen en dat zij dus individueel wordt geraakt.

33      Om te beginnen impliceert volgens vaste rechtspraak de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig kan worden bepaald, niet dat deze subjecten moeten worden beschouwd als individueel door deze maatregel geraakt, wanneer, zoals in casu, deze toepassing geschiedt op grond van een door de betrokken handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie (zie in die zin arrest Hof van 22 november 2001, Antillean Rice Mills/Raad, C‑451/98, Jurispr. blz. I‑8949, punt 52, en arrest Gerecht van 11 juni 2009, Confservizi/Commissie, T‑292/02, Jurispr. blz. II‑1659, punt 53). Bijgevolg hoeft de door verzoekster gevraagde maatregel tot organisatie van de procesgang, die er in wezen op is gericht dat wordt bepaald of de Commissie is staat was de begunstigden van de litigieuze regeling te identificeren, niet te worden gelast.

34      Bovendien is in de rechtspraak weliswaar erkend dat een verzoeker individueel geraakt kon zijn vanwege zijn actieve deelname aan de procedure die tot de vaststelling van de bestreden handeling heeft geleid, doch ging het daarbij om bijzondere situaties waarin de verzoeker een duidelijk omschreven en nauw met het voorwerp zelf van de beschikking verbonden functie van onderhandelaar bekleedde, waardoor hij in een feitelijke situatie verkeerde die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseerde (zie in die zin arrest Hof van 9 juli 2009, 3F/Commissie, C‑319/07 P, Jurispr. blz. I‑5963, punten 85‑95 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      In casu heeft verzoekster enkel opmerkingen ingediend, zoals de 31 andere belanghebbenden ook hebben gedaan, en hebben haar vertegenwoordigers, met de vertegenwoordigers van andere belanghebbenden, op 16 april 2008 deelgenomen aan een bijeenkomst met de Commissie. Dergelijke omstandigheden bewijzen niet dat zij een functie van onderhandelaar bekleedde op grond waarvan zou kunnen worden aanvaard dat zij individueel wordt geraakt.

36      Hoewel verzoekster betoogt dat deze deelname aan de formele onderzoeksprocedure en de vermelding in de bestreden beschikking van haar verwerving van aandelen in Scottish Power bewijzen dat over haar bijzondere situatie uitvoerige discussies zijn gevoerd waardoor haar individuele geraaktheid is aangetoond krachtens het arrest van het Gerecht van 22 november 2001, Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie/Commissie (T‑9/98, Jurispr. blz. II‑3367), voert zij geen enkel gegeven aan op grond waarvan kan worden aangenomen dat haar situatie vergelijkbaar is met die van de verzoeker in de zaak die tot dat arrest heeft geleid.

37      In het arrest Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie/Commissie, reeds aangehaald (punten 80‑82), was de vaststelling van de bij de betrokken beschikking van de Commissie onverenigbaar verklaarde bepaling van de Duitse belastingwet immers ingegeven door de bijzonderheden van verzoekers situatie. Die bijzondere situatie had niet alleen aanleiding gegeven tot schriftelijke opmerkingen van de Duitse regering en van verzoekers moedermaatschappij, maar ook tot een uitvoerige discussie tussen die regering en de Commissie. Bovendien had de Duitse regering de Commissie voorgesteld dat zij litigieuze bepaling alleen ten aanzien van verzoeker zou toepassen, en alle andere gevallen waarin die bepaling eventueel zou worden toegepast, als individuele gevallen zou aanmelden. De Commissie had dit voorstel in haar beschikking uitdrukkelijk besproken en uiteengezet waarom het niet kon worden aanvaard.

38      In casu heeft verzoekster echter geen enkel gegeven aangevoerd waarmee kan worden aangetoond dat er sprake is van een bijzondere situatie waarover uitvoerige discussies zijn gevoerd tussen de Spaanse regering en de Commissie. Bovendien staat buiten twijfel dat de vaststelling van de litigieuze regeling niet was ingegeven door de inaanmerkingneming van haar vermeende bijzondere situatie. Ook het feit dat verzoeksters verwerving van Scottish Power wordt genoemd in punt 2 van de bestreden beschikking, betekent niet dat haar bijzondere situatie in aanmerking is genomen, daar deze vermelding slechts ter illustratie dient.

39      Verzoekster betoogt, ten tweede, dat de uitsluiting van de van vóór 21 december 2007 daterende handelingen van de werkingssfeer van de verplichting tot terugvordering, krachtens het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, enerzijds, niet definitief is, vanwege het door Deutsche Telekom ingestelde beroep (zaak T‑207/10) tegen dat onderdeel van het dispositief van de bestreden beschikking, en anderzijds, niet bindend is voor de nationale rechterlijke instanties waarbij beroepen zijn ingesteld door haar concurrenten.

40      Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, verwart verzoekster met deze redenering de ontvankelijkheidsvoorwaarde van individuele geraaktheid met de voorwaarde van procesbelang. Hoewel het procesbelang immers onder meer kan worden aangetoond door vorderingen die bij de nationale rechter zijn ingesteld na de instelling van het beroep bij de Unierechter (arrest Gerecht van 22 oktober 2008, TV 2/Danmark e.a./ Commissie, T‑309/04, T‑317/04, T‑329/04 en T‑336/04, Jurispr. blz. II‑2935, punten 78‑82), wordt de individuele geraaktheid van een natuurlijke of rechtspersoon beoordeeld op de dag waarop het beroep wordt ingesteld, en hangt zij enkel af van de bestreden beschikking. Een persoon die individueel wordt geraakt door een beschikking waarbij een steunregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast, blijft aldus individueel geraakt zelfs indien nadien blijkt dat van hem geen terugbetaling zal worden gevraagd (zie in die zin arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 56, en de conclusie van advocaat-generaal Trstenjak bij dat arrest, Jurispr. blz. I-4727, punten 81 en 82).

41      Voorts dient in herinnering te worden gebracht dat de verzoeker, om door de bestreden handeling individueel te zijn geraakt, moet aantonen dat hij behoort tot een besloten kring, dat wil zeggen een kring die niet meer kan worden uitgebreid na de vaststelling van de bestreden handeling (zie in die zin arresten Hof van 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C‑152/88, Jurispr. blz. I‑2477, punt 11, en 22 juni 2006, België en Forum 187/Commissie, C‑182/03 en C‑217/03, Jurispr. blz. I‑5479, punt 63).

42      Daaruit volgt dat, in het onderhavige geval, de eventuele nietigverklaring van artikel 1, lid 2, van de bestreden beschikking door het Gerecht en de daaropvolgende terugvordering van de litigieuze steun bij verzoekster alsmede de vorderingen voor de nationale rechter, afgezien van het feit dat zij louter hypothetisch zijn, nu verzoekster in antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht en ter terechtzitting heeft toegegeven dat er geen enkel beroep bij een nationale rechterlijke instantie was ingesteld, niet de slotsom rechtvaardigen dat zij individueel is geraakt.

43      Voor zover verzoekster zich baseert op het beroep in zaak T‑207/10 voor haar stelling dat de weigering om haar toe te staan om op te komen tegen het gedeelte van het dispositief van de bestreden beschikking dat voor haar ongunstig is, terwijl wel de ontvankelijkheid wordt aanvaard van dat beroep tegen het gedeelte van het dispositief van de bestreden beschikking dat voor haar gunstig is, erop neerkomt dat haar een effectieve rechterlijke bescherming wordt ontnomen, dient bovendien in herinnering te worden gebracht dat de Unie een rechtsunie is in die zin dat de instellingen niet ontkomen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met het Verdrag en met de algemene rechtsbeginselen, waaronder de grondrechten. Particulieren moeten zich bijgevolg daadwerkelijk voor de rechter kunnen beroepen op door hen aan de rechtsorde van de Unie ontleende rechten. In casu is verzoekster evenwel geenszins elke effectieve rechterlijke bescherming ontnomen. Ook al wordt het onderhavige beroep niet-ontvankelijk verklaard, dan belet namelijk niets haar om in gedingen voor een nationale rechter — waarvan zij het bestaan aanvoert en waarin middelen zouden worden opgeworpen waarmee het feit dat de terugvorderingsverplichting krachtens de bestreden beschikking niet jegens haar geldt, in twijfel zou worden getrokken — deze rechter voor te stellen tot een prejudiciële verwijzing overeenkomstig artikel 267 VWEU over te gaan, om de geldigheid van de bestreden beschikking aan de orde te stellen voor zover daarbij wordt vastgesteld dat de litigieuze regeling onverenigbaar is (zie in die zin arrest Gerecht van 24 maart 2011, Freistaat Sachsen e.a./Commissie, T‑443/08 en T‑455/08, Jurispr. blz. II-1311, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Uit het voorgaande volgt dat verzoekster niet individueel wordt geraakt door de bestreden beschikking.

45      Verzoekster betoogt subsidiair dat zij krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU niet hoeft te bewijzen dat zij individueel wordt geraakt door de bestreden beschikking. Haars inziens vormt de bestreden beschikking immers een regelgevingshandeling die haar rechtstreeks raakt en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt.

46      In casu kan de bestreden beschikking niet worden aangemerkt als handeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt. Artikel 6, lid 2, van de bestreden beschikking vermeldt immers het bestaan van „nationale maatregelen die [worden] genomen om deze beschikking ten uitvoer te leggen, [...] [totdat] de steun die uit hoofde van de [litigieuze] regeling is verleend volledig is teruggevorderd”. Het bestaan op zich van deze terugvorderingsmaatregelen, die uitvoeringsmaatregelen vormen, vormt er een rechtvaardiging voor dat de bestreden beschikking wordt aangemerkt als een handeling die uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt. Deze maatregelen kunnen immers door de adressaten ervan voor de nationale rechter worden aangevochten.

47      Overigens kunnen deze maatregelen in voorkomend geval door verzoekster tevens worden aangevochten, mocht, zoals zij stelt (zie punt 39 hierboven), de terugvorderingsverplichting jegens haar worden uitgevoerd. Voorts zijn de uitvoeringsmaatregelen van de bestreden beschikking, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft opgemerkt, niet beperkt tot die terugvorderingsmaatregelen, maar omvatten zij tevens alle maatregelen die betrekking hebben op de uitvoering van de beschikking inzake onverenigbaarheid, waaronder met name de maatregel tot afwijzing van een verzoek om voor het belastingvoordeel in aanmerking te komen, welke afwijzing verzoekster eveneens kan betwisten voor de nationale rechter. Verzoeksters argument dat de bestreden beschikking geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt en deze ook niet vereist om de rechtsgevolgen ervan in het leven te roepen, aangezien zij automatisch belet dat de toepassing van de litigieuze regeling wordt voortgezet door de begunstigden en het Koninkrijk Spanje, moet derhalve worden afgewezen.

48      Daaruit volgt dat de bestreden beschikking uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt en dat bijgevolg, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de vraag of die beschikking een regelgevingshandeling is, verzoeksters op artikel 263, vierde alinea, VWEU gebaseerde subsidiaire argument, moet worden afgewezen.

49      Gelet op een en ander dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zonder dat het eerste door de Commissie aangevoerde middel van niet-ontvankelijkheid, dat verzoekster geen procesbelang zou hebben, hoeft te worden onderzocht.

 Kosten

50      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Commissie.

HET GERECHT (Achtste kamer — uitgebreid)

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Iberdrola, SA wordt verwezen in de kosten.

Truchot

Martins Ribeiro

Wahl

Soldevila Fragoso

 

      Kanninen

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 maart 2012.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.