Language of document : ECLI:EU:F:2015:69

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

30 juni 2015

Zaak F‑124/14

Olivier Petsch

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Arbeidscontractant – Personeel van kinderdagverblijven – Hervorming van het Statuut en de RAP per 1 januari 2014 – Verordening nr. 1023/2013 – Toename van de arbeidstijd – Extra maandelijks bedrag – Artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering – Hiërarchie van normen – Algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 110, lid 1, van het Statuut – Artikel 2 van de bijlage bij de RAP – Artikelen 27 en 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Petsch vraagt om nietigverklaring van zijn salarisafrekening over de maand januari 2014 en van de afrekeningen over de volgende maanden, voor zover deze niet voorzien in een „extra maandelijks bedrag” dat rekening houdt met de toename van zijn arbeidstijd sinds 1 januari 2014.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Petsch draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Duidelijke en precieze uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Beroep bij het Gerecht voor ambtenarenzaken

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 50, lid 1, e)]

2.      Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Arbeidsvoorwaarden – Hervorming van het Statuut en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden per 1 januari 2014 – Toename van de arbeidstijd zonder salarisverhoging – Invloed op het extra maandelijks bedrag krachtens artikel 2, lid 2, van de bijlage bij die Regeling – Geen invloed

(Ambtenarenstatuut, art. 55; Regeling andere personeelsleden, art. 93, en bijlage, art. 2, lid 2; verordening nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad, punten 12 en 22 van de considerans)

3.      Ambtenaren – Statuut – Algemene uitvoeringsbepalingen – Bevoegdheid van de instellingen – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 110, lid 1; Regeling andere personeelsleden)

4.      Grondrechten – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Recht op informatie en raadpleging van de werknemers binnen de onderneming – Recht op collectieve onderhandelingen – Beroep daarop in de betrekkingen tussen de instellingen van de Unie en hun personeelsleden – Grenzen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 27 en 28)

1.      Het doel van de wijziging van artikel 35, lid 1, onder e), van het oude Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken bij artikel 50, lid 1, onder e), van datzelfde Reglement, in de op 1 oktober 2014 in werking getreden versie, bestond met name in het versterken van de verplichting, voor de verzoekende partij, om haar middelen duidelijk uiteen te zetten, door te eisen dat deze berusten op een precieze bepaling van hun rechtsgrondslag, dat het in het kader van elk middel gevoerde betoog uitsluitend verband houdt met die rechtsgrondslag en dat elk middel nauwkeurig wordt onderscheiden van de andere, en wel in het belang van alle betrokkenen, justitiabelen, advocaten, gemachtigden en magistraten. In die omstandigheden staat het niet aan het Gerecht om over te gaan tot maatregelen tot organisatie van de procesgang of vragen tijdens de terechtzitting alleen teneinde ontoereikendheden, onnauwkeurigheden of redactionele dubbelzinnigheden van het verzoekschrift te verhelpen met het oog op artikel 50, lid 1, onder e), van het Reglement voor de procesvoering.

Wanneer de middelen niet gestructureerd zijn zoals artikel 50, lid 1, onder e), van het Reglement voor de procesvoering thans vereist, kan het verzoekschrift, waar uit de beknoptheid van de uiteenzettingen, na de uitweidingen, tussenzinnen en andere dubbelzinnige, onnauwkeurige en niet-uiteengezette grieven buiten beschouwing te hebben gelaten, de grieven kunnen worden afgeleid die de verzoekende partij wil aanvoeren, niet in zijn geheel niet-ontvankelijk worden verklaard.

(cf. punten 21 en 23)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest de Pretis Cagnodo en Trampuz de Pretis Cagnodo/Commissie, F‑104/10, EU:F:2013:64, punt 57

2.      Gelet op de overwegingen 12 en 22 van verordening nr. 1023/2013, tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, is artikel 55 van het Statuut bij die verordening gewijzigd door te voorzien in een minimale wekelijkse arbeidsduur van 40 uur, waarbij artikel 93 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin het basissalaris van arbeidscontractanten is vastgelegd, ongewijzigd is gelaten.

Dit betekent dat de wetgever met de vaststelling van verordening nr. 1023/2013 de minimale wekelijkse arbeidsduur naar 40 uur heeft willen brengen, en wel zonder salarisverhoging, terwijl die duur voorheen door het tot aanstelling bevoegd gezag van elke instelling gezamenlijk op 37 uur en 30 minuten was vastgesteld, gelet op de vrijheid die de instellingen werd verleend door artikel 55 van het Statuut, in de versie zoals die tot en met 31 december 2013 gold.

De betaling van het extra bedrag zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van de bijlage bij de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, vormde niet alleen een „mogelijkheid” die ter beoordeling van elke instelling was gelaten, maar was bovendien slechts bedoeld om de koopkracht van de betrokkenen te beschermen, die thans vanaf de wijziging van die Regeling op maandelijkse basis wordt berekend, ter compensatie van de eventuele salarisverlaging als gevolg van hun aanvaarding van een overeenkomst van arbeidscontractant, en wel door rekening te houden met het bedrag van het salaris dat op de datum van wijziging van de Regeling krachtens de nationale wettelijke regeling werd betaald. De bepalingen van het Unierecht die recht geven op financiële prestaties moeten echter strikt worden uitgelegd.

Gelet op de bewoordingen, het doel en de context van het nieuwe artikel 55 van het Statuut, gelezen in het licht van artikel 93 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, moet er derhalve van worden uitgegaan dat artikel 2 van de bijlage bij die Regeling voor elke instelling de mogelijkheid in stand houdt om het extra maandelijkse bedrag te betalen, zonder dat het bedrag echter kan worden beïnvloed door de verlenging van de arbeidstijd zonder salariscompensatie waartoe de wetgever van de Unie heeft besloten. In dat opzicht is de wetgever, met eerbiediging van de voor hem geldende hogere normen, vrij om op elk moment de wijzigingen in het Statuut aan te brengen die hij in het belang van de dienst acht en om voor de toekomst statutaire bepalingen vast te stellen die voor de betrokken ambtenaren of functionarissen minder gunstig zijn.

(cf. punten 27, 28, 33, 35 en 36)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Centeno Mediavilla e.a./Commissie, T‑58/05, EU:T:2007:218, punt 86

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Dalmasso/Commissie, F‑61/05, EU:F:2008:47, punt 78, en Bosman/Raad, F‑145/07, EU:F:2008:149, punten 32 en 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak

3.      De algemene uitvoeringsbepalingen die in het kader van artikel 110, lid 1, van het Statuut zijn vastgesteld hebben minder bindende kracht dan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Zij kunnen dus in geen geval regels geven die afwijken van de bepalingen van hogere rang ervan.

(cf. punt 29)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Ianniello/Commissie, T‑308/04, EU:T:2007:347, punt 38

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Bouillez e.a./Raad, F‑11/11, EU:F:2012:8, punt 45

4.      Ofschoon het recht op informatie en raadpleging van de werknemers en het recht op collectieve onderhandelingen, neergelegd in de artikelen 27 respectievelijk 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van toepassing kunnen zijn in de betrekkingen tussen de instellingen van de Unie en hun personeel, dient het Unierecht de uitoefening ervan te regelen overeenkomstig de bewoordingen van die bepalingen zelf.

(cf. punt 44)

Referentie:

Hof: arrest Association de médiation sociale, C‑176/12, EU:C:2014:2, punten 44 en 45

Gerecht van de Europese Unie: beschikking Bergallou/Parlement en Raad, T‑22/14, EU:T:2014:954, punt 33