Language of document : ECLI:EU:T:2018:448

Zaak T475/14

Prysmian SpA
en
Prysmian Cavi e Sistemi Srl

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt van stroomkabels – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU wordt vastgesteld – Eén enkele voortdurende inbreuk – Onwettigheid van de verificatiebeschikking – Redelijke termijn – Beginsel van behoorlijk bestuur – Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid – Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de geldboete – Toereikend bewijs van de inbreuk – Duur van de inbreuk – Geldboeten – Evenredigheid – Gelijke behandeling – Volledige rechtsmacht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018

1.      Mededinging – Administratieve procedure – Inspectiebevoegdheid van de Commissie – Draagwijdte en grenzen – Maken van een imagekopie van de harde schijf van computers tijdens een inspectie – Onderzoek van de inhoud van de imagekopie dat in de ruimten van de Commissie is verricht – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

[Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 20, leden 1, 2, b) en c), en 4]

2.      Mededinging – Administratieve procedure – Inspectiebevoegdheid van de Commissie – Besluit waarbij een inspectie wordt gelast – Motiveringsplicht – Omvang – Afbakening van de geografische en temporele draagwijdte van de inspectie – Geen einddatum voor de inspectie – Inachtneming van een redelijke termijn

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 1; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 20, leden 2 en 4)

3.      Mededinging – Administratieve procedure – Verplichtingen van de Commissie – Inachtneming van een redelijke termijn – Nietigverklaring van het besluit waarbij een inbreuk wordt vastgesteld wegens een buitensporig lange duur van de procedure – Voorwaarde – Aantasting van de rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen – Beoordeling rekening houdend met de procedure in haar geheel – Geen

(Art. 101 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 1; verordening nr. 1/2003 van de Raad)

4.      Mededinging – Administratieve procedure – Verplichtingen van de Commissie – Verplichting voor de Commissie om met gebruikmaking van haar eigen middelen bij te dragen tot de vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden

(Art. 101 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 1)

5.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Algemene verwijzing naar andere geschriften die bij het verzoekschrift zijn gevoegd – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 76, d)]

6.      Mededinging – Unieregels – Inbreuken – Toerekening – Inbreuk die is gepleegd door een entiteit die niet is opgehouden te bestaan en die is voortgezet door een andere entiteit die haar in de economische activiteit op de betrokken markt is opgevolgd – Toerekening van de volledige inbreuk aan die andere entiteit – Toelaatbaarheid – Bestaan van een situatie van economische continuïteit – Beoordelingscriteria – Datum die relevant is voor die beoordeling

(Art. 101, lid 1, VWEU)

7.      Mededinging – Geldboeten – Beoordeling op basis van het individuele gedrag van de onderneming – Invloed van het ontbreken van een sanctie jegens een andere marktdeelnemer – Geen – Eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel samen met de eerbiediging van het legaliteitsbeginsel

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

8.      Mededinging – Geldboeten – Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling – Verplichting van de Commissie om het aandeel van de hoofdelijke medeschuldenaars te bepalen – Geen

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

9.      Mededingingsregelingen – Aantasting van de mededinging – Beoordelingscriteria – Mededinging beperkend doel – Vaststelling toereikend

(Art. 101, lid 1, VWEU)

10.    Mededinging – Administratieve procedure – Besluit van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld – Bewijs van de inbreuk en van de duur daarvan ten laste van de Commissie – Omvang van de bewijslast – Bewijs van het begin van de inbreuk

(Art. 101, lid 1, VWEU)

11.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Ernst van de inbreuk – Beoordelingscriteria – Verplichting om de concrete weerslag op de markt in aanmerking te nemen – Geen

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 22)

12.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Vaststelling van het basisbedrag – Ernst van de inbreuk – Beoordelingscriteria – Gecumuleerd marktaandeel van alle betrokken partijen – Geografische reikwijdte van de inbreuk

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 22)

13.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beginsel van gelijke behandeling – Draagwijdte – Onmogelijkheid voor een onderneming om de niet-discriminatoire toepassing te eisen van een onwettige behandeling die andere betrokken ondernemingen hebben gekregen

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3)

1.      Het maken van een imagekopie van de harde schijf van computers van de onderneming die voorwerp is van een inspectie op grond van artikel 20, lid 4, van verordening nr. 1/2003, valt onder de bij artikel 20, lid 2, onder b) en c), van die verordening aan de Commissie toegekende bevoegdheden, aangezien dit te plaatsen is in het kader van de toepassing van legale forensische informatietechnologie door de Commissie, met het doel om met een behulp van een specifiek programma op de harde schijf van een computer naar voor het voorwerp van de inspectie relevante informatie te zoeken.

In artikel 20, lid 1, van verordening nr. 1/2003 is in dat verband bepaald dat de Commissie ter vervulling van de haar bij genoemde verordening opgedragen taken alle noodzakelijke inspecties kan verrichten bij ondernemingen en ondernemersverenigingen. Met betrekking tot de bevoegdheden waarover de Commissie beschikt om tot een inspectie over te gaan, is in artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003 onder meer bepaald dat de door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen bevoegd zijn om de boeken en alle andere bescheiden in verband met het bedrijf te controleren, ongeacht de aard van de drager van die bescheiden, en om afschriften of uittreksels, in welke vorm ook, van die boeken en bescheiden te maken of te verkrijgen.

Voor zover een kopie van de gegevens die zijn opgeslagen op een digitale gegevensdrager van de geïnspecteerde onderneming, tijdens de inspectie wordt gemaakt om het mogelijk te maken om in de ruimten van de Commissie naar voor het onderzoek relevante documenten te zoeken, valt het maken van een dergelijke kopie onder de bij artikel 20, lid 2, onder b) en c), van verordening nr. 1/2003 aan de Commissie toegekende bevoegdheden.

In artikel 20, lid 2, onder b), van verordening nr. 1/2003 is immers niet bepaald dat de controle van de boeken en bescheiden in verband met het bedrijf van de geïnspecteerde ondernemingen uitsluitend in hun bedrijfsruimten wordt verricht wanneer de inspectie niet binnen de aanvankelijk geplande tijd kan worden afgerond. De Commissie is uitsluitend verplicht om bij de controle van de documenten in haar ruimten, ten aanzien van de ondernemingen die voorwerp van de inspectie zijn, dezelfde waarborgen in acht te nemen als die welke bij een controle ter plaatse in acht moeten worden genomen.

(zie punten 47, 48, 50, 53, 58)

2.      De bevoegdheden waarover de functionarissen van de Commissie op grond van artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003 beschikken, worden afgebakend in het verificatiebesluit in de zin van lid 4 van die bepaling, met name doordat daarin de geografische en temporele draagwijdte van dit verificatiebesluit zijn bepaald.

Wat de geografische draagwijdte van het verificatiebesluit betreft, sluit het feit dat daarin is uiteengezet dat de inspectie kon plaatsvinden in „elke ruimte” van de geïnspecteerde onderneming, niet de mogelijkheid voor de Commissie uit om de inspectie in haar eigen ruimten voort te zetten.

Wat de temporele draagwijdte van het verificatiebesluit betreft, betekent het feit dat daarin geen einddatum voor de inspectie is bepaald, niet dat die gedurende onbegrensde tijd kan plaatsvinden. De Commissie is in dat verband aan een redelijke termijn gebonden, overeenkomstig artikel 41, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(zie punten 61‑65)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 80‑102)

4.      De Commissie kan zich in een procedure met het oog op de oplegging van geldboeten aan ondernemingen wegens schending van artikel 101 VWEU niet beperken tot het onderzoek van het bewijsmateriaal dat door de ondernemingen wordt overgelegd, maar moet krachtens de regels van behoorlijk bestuur met gebruikmaking van haar eigen middelen bijdragen tot de vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden.

(zie punt 110)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 112)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 127‑138)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 144‑147)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 151‑158)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 178, 228)

10.    Hoewel het aan de Commissie staat om nauwkeurige en onderling overeenstemmende bewijzen aan te dragen om het bestaan en de duur van een inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU aan te tonen, hoeft niet elk van de door haar aangevoerde bewijzen noodzakelijkerwijs voor elk onderdeel van de inbreuk aan deze criteria te voldoen. Het is voldoende dat de door deze instelling aangevoerde verzameling aanwijzingen, in haar geheel beschouwd, aan dit vereiste voldoet.

Aangezien de begrippen overeenkomst en onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU in subjectief opzicht samenspanningsvormen van dezelfde aard omvatten, die enkel verschillen in intensiteit en in de vorm waarin zij zich manifesteren, volstaat het voor de toepasselijkheid van die bepaling voorts dat het bewijs van de bestanddelen van de ene of de andere van deze in die bepaling bedoelde vormen van de inbreuk is geleverd.

De Commissie heeft bijgevolg geen fout begaan door vast te stellen dat de inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU was aangevangen op de bijeenkomst waarop de betrokken ondernemingen, die de gemeenschappelijke wil hadden om de mededinging door middel van een marktverdeling te beperken, de onzekerheid over hun toekomstig marktgedrag hebben kunnen uitsluiten of althans wezenlijk hebben kunnen verkleinen.

(zie punten 195‑197, 212, 215)

11.    Volgens de bewoordingen zelf van punt 22 van de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006 hoeft de Commissie niet noodzakelijkerwijs rekening te houden met de concrete weerslag op de markt, of het ontbreken daarvan, als verzwarende of verzachtende factor bij de beoordeling van de ernst van de inbreuk met het oog op de berekening van de geldboete. Het volstaat dat de omvang van het in aanmerking te nemen aandeel van de waarde van de verkopen dat door de Commissie wordt vastgesteld, is gerechtvaardigd door andere factoren die van invloed kunnen zijn op de bepaling van de ernst op grond van die laatste bepaling, zoals de aard zelf van de inbreuk, het gecumuleerde marktaandeel van alle betrokken partijen en de geografische reikwijdte ervan.

(zie punt 230)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 234, 235)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 245‑257)