Language of document : ECLI:EU:T:2014:1083

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

11 december 2014 (*)

„Procedure – Begroting van proceskosten – Honorarium van advocaat – Vertegenwoordiging van een orgaan van de Unie door een advocaat – Forfaitair honorarium – Kosten van verplaatsing en verblijf van een gemachtigde – Vertaalkosten – Invorderbare kosten – Financiële situatie van de verzoeker”

In zaak T‑283/08 P‑DEP,

betreffende een verzoek om begroting van de proceskosten naar aanleiding van het arrest van 7 juli 2011, Longinidis/Cedefop (T‑283/08 P, JurAmbt., EU:T:2011:338),

Pavlos Longinidis, wonende te Thessaloníki (Griekenland), vertegenwoordigd door P. Yatagantzidis, advocaat,

rekwirant,

andere partij in de procedure

Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), vertegenwoordigd door M. Fuchs als gemachtigde,

verweerder in eerste aanleg,

geeft

HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen),

samengesteld als volgt: M. Jaeger, president, M. Prek en G. Berardis (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Feiten, procesverloop en conclusies van partijen

1        Bij memorie neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 juli 2008 heeft Pavlos Longinidis krachtens artikel 9 van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie hogere voorziening ingesteld strekkende tot vernietiging van het arrest van 24 april 2008, Longinidis/Cedefop (F‑74/06, JurAmbt., EU:F:2008:48), waarbij het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft verworpen zijn beroep dat onder meer strekte tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) van 30 november 2005 tot beëindiging van zijn overeenkomst als tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd.

2        Bij arrest van 7 juli 2011, Longinidis/Cedefop (T‑283/08 P, JurAmbt., EU:T:2011:338) heeft het Gerecht die hogere voorziening in volle omvang afgewezen en geoordeeld dat de zes middelen die Longinidis in hoofdzaak had aangevoerd niet-ontvankelijk of ongegrond dan wel niet ter zake dienend waren. Het Gerecht heeft voorts Longinidis verwezen in zijn eigen kosten en in die van het Cedefop in het kader van die procedure.

3        Bij brief van 14 december 2011 heeft het Cedefop Longinidis aangesproken tot vergoeding van een totaalbedrag van 16 641,28 EUR wegens de kosten in verband met de procedure in hogere voorziening, waarbij het ging om het bedrag dat aan de voor die procedure ingezette advocaat, P. Anestis, was betaald, de kosten van verplaatsing en verblijf te Luxemburg (Luxemburg) van de gemachtigde van het Cedefop voor de zitting, en de vertaalkosten.

4        Ondanks herhaalde pogingen van een particuliere postdienst om de brief van 14 december 2011 te betekenen, is die brief door Longinidis pas in ontvangst genomen als bijlage bij een andere brief van het Cedefop aan hem, van 19 januari 2012, die eveneens betrekking had op de betrokken kosten. In deze laatste brief verzocht het Cedefop Longinidis, hem uiterlijk op 10 februari 2012 zijn opmerkingen mee te delen.

5        Nadat Longinidis na een briefwisseling met het Cedefop verlenging van die termijn had gekregen, heeft hij op de brief van 19 januari 2012 geantwoord per e‑mail van 2 maart 2012, de dag waarop de betrokken termijn, na verlenging, verstreek.

6        In die e-mail heeft Longinidis in de eerste plaats uiteengezet dat de directeur ad interim van het Cedefop, die de brieven van 14 december 2011 en 19 januari 2012 had ondertekend, met hem een belangenconflict had. In de tweede plaats heeft hij te kennen gegeven dat bedoelde brieven en de bijlagen erbij te onduidelijk waren, daar er niet uit kon worden afgeleid waarom het Cedefop zich niet alleen door een gemachtigde had laten vertegenwoordigen maar ook door een advocaat, wiens uurtarief en aantal gewerkte uren niet waren vermeld, en waarom er vertaalkosten waren gemaakt. In de derde plaats heeft hij verzocht om opschorting van de procedure betreffende de door hem aan het Cedefop te vergoeden kosten totdat de nieuwe directeur van dit centrum zou zijn benoemd.

7        Bij e-mail van 23 maart 2012 heeft het Cedefop Longinidis geantwoord dat het bedrag van 16 641,28 EUR klopte en dat zijn bezwaren ongegrond waren. Longinidis heeft die e-mail echter niet beantwoord en evenmin een betaling verricht.

8        Van oordeel dat Longinidis door zijn houding het bedrag van de invorderbare kosten betwistte in de zin van artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, heeft het Cedefop bij op 30 september 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten ingediend, waarbij het het Gerecht verzocht, het bedrag van de kosten die het kon invorderen naar aanleiding van het arrest Longinidis/Cedefop (EU:T:2011:338), vermeerderd met een bedrag van 2 061,25 EUR wegens de kosten voor de vertaling van het onderhavige verzoek uit het Engels in de procestaal, te bepalen op 16 641,28 EUR.

9        In zijn op 13 december 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde opmerkingen heeft Longinidis het Gerecht verzocht, het verzoek van het Cedefop niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren en, subsidiair, het bedrag van de invorderbare kosten – die hoe dan ook niet meer dan [vertrouwelijk](1) EUR zouden moeten bedragen – te verlagen.

 In rechte

 Ontvankelijkheid

10      In zijn opmerkingen over het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten betwist Longinidis de ontvankelijkheid van dit verzoek.

11      In de eerste plaats betoogt hij dat dit verzoek niet-ontvankelijk is op grond dat er tussen partijen geen onenigheid bestaat over de invorderbare kosten. Inzonderheid merkt hij op dat zijn e-mail van 2 maart 2012 niet kan worden gezien als bewijs dat hij het door het Cedefop van hem gevorderde bedrag heeft bestreden. Die e‑mail was in hoofdzaak slechts een verzoek om opschorting van de door het Cedefop ingeleide administratieve procedure tot invordering van de proceskosten, om te voorkomen dat deze zou worden geleid door een directeur die beweerdelijk niet onpartijdig jegens Longinidis kon zijn.

12      Ingevolge artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht, in geval van geschil over de invorderbare kosten, op verzoek van de belanghebbende partij bij een niet voor hogere voorziening vatbare beschikking, na kennis te hebben genomen van de opmerkingen van de wederpartij.

13      In dit verband kan niet worden aanvaard dat pas een geschil in de zin van dat artikel ontstaat wanneer de partij tegen wie door de in het gelijk gestelde partij een vordering tot vergoeding van de proceskosten is ingediend deze beantwoordt met een expliciete, volledige weigering. In een dergelijk geval zou het volstaan dat een partij die in een geding is verwezen in de proceskosten van de wederpartij, nalaat te reageren of een dilatoire houding inneemt om de indiening van een verzoek om begroting van de proceskosten krachtens voormeld artikel onmogelijk te maken. Dat resultaat zou de procedure van artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering, die ertoe dient dat definitief over de proceskosten wordt beslist, zijn nuttig effect ontnemen (zie in die zin beschikking van 25 maart 2014, Marcuccio/Commissie, T‑126/11 P‑DEP, EU:T:2014:171, punt 13).

14      In de tweede plaats merkt Longinidis op dat het onderhavige verzoek te vaag is omdat het Cedefop niet heeft gepreciseerd in hoeverre de kosten die het heeft gemaakt noodzakelijk waren, noch het aantal gewerkte uren en het uurloon van zijn advocaat heeft opgegeven.

15      Dit middel van niet-ontvankelijkheid moet eveneens worden verworpen, daar de vraag of een verzoek om begroting van de proceskosten voldoende duidelijk aangeeft of de kosten noodzakelijk waren, het verzoek ten gronde betreft en niet de ontvankelijkheid ervan.

 Ten gronde

16      Zoals volgt uit de punten 3 en 8 hierboven, vordert het Cedefop dat Longinidis hem een bedrag van 18 702,53 EUR betaalt. Dit bedrag is de som van de volgende bedragen:

–        8 869,04 EUR die aan Anestis voor de procedure in hogere voorziening zijn betaald, waarvan 869,04 EUR aan uitgaven;

–        923,49 EUR voor de kosten van verplaatsing en verblijf te Luxemburg van de gemachtigde van het Cedefop ten behoeve van de zitting in genoemde procedure;

–        6 848,75 EUR voor de in het kader van die procedure beweerdelijk noodzakelijke vertaalkosten;

–        2 061,25 EUR voor de kosten van vertaling van het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten uit het Engels in de procestaal.

17      Longinidis voert in de eerste plaats aan dat het Cedefop geen beroep had hoeven te doen op een externe advocaat om zijn gemachtigde bij te staan, in de tweede plaats dat het bedrag van het honorarium van die advocaat niet gerechtvaardigd is en niet kan worden geverifieerd, in de derde plaats dat die gemachtigde niet aanwezig hoefde te zijn op de zitting van het Gerecht en, in de vierde plaats, dat de door het Cedefop gemaakte vertaalkosten niet invorderbaar zijn. Hij voegt hieraan toe dat hij hoe dan ook gelet op zijn financiële situatie niet meer dan 4 000 EUR aan het Cedefop kan betalen.

 Opmerkingen vooraf

18      Volgens artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten aangemerkt de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis‑ en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, raadsman of advocaat.

19      Uit deze bepaling volgt dat slechts invorderbaar zijn de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt en die daartoe noodzakelijk waren (beschikkingen van 31 maart 2011, Tetra Laval/Commissie, T‑5/02 DEP en T‑80/02 DEP, EU:T:2011:129, punt 53, en van 23 maart 2012, Kerstens/Commissie, T‑498/09 P–DEP, EU:T:2012:147, punt 13).

20      Volgens vaste rechtspraak dient de rechter van de Unie – bij gebreke van een tariefregeling in het recht van de Unie – de gegevens van de zaak vrijelijk te beoordelen, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan voor het recht van de Unie, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de advocaten, gemachtigden of raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen (beschikkingen van 28 juni 2004, Airtours/Commissie, T‑342/99 DEP, Jurispr., EU:T:2004:192, punt 18, en Kerstens/Commissie, EU:T:2012:147, punt 14).

21      Bij de vaststelling van de invorderbare kosten houdt het Gerecht rekening met alle omstandigheden van de zaak tot de uitspraak van de beschikking over de begroting van de proceskosten, de in verband met de procedure voor de begroting van de proceskosten gemaakte noodzakelijke kosten daaronder begrepen (beschikking Kerstens/Commissie, EU:T:2012:147, punt 15).

 Beroep op een externe advocaat

22      Het Cedefop geeft te kennen dat het zich, anders dan Longinidis heeft opgemerkt in zijn e-mail van 2 maart 2012, behalve door een gemachtigde heeft moeten laten vertegenwoordigen door een advocaat en dat deze keuze door de partij die in de kosten is verwezen niet aan de orde kan worden gesteld. Het Cedefop voegt hieraan toe dat dit de advocaat is die hem reeds voor het Gerecht voor ambtenarenzaken had vertegenwoordigd en die het Grieks – de door Longinidis gekozen procestaal – beheerst, terwijl de met de zaak belaste gemachtigde die taal niet beheerste.

23      Longinidis betoogt dat het Cedefop niet heeft aangetoond dat het beroep op een advocaat om de met de zaak belaste gemachtigde bij te staan noodzakelijk was. Inzonderheid kan volgens Longinidis op grond van zijn keuze van de procestaal niet worden geconcludeerd dat de betrokken bijstand noodzakelijk was.

24      In dit verband volgt uit artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, die ingevolge artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut mede van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, dat de instellingen van de Unie voor de wijze waarop zij zich voor de rechter van de Unie willen laten vertegenwoordigen of bijstaan vrij kunnen beslissen of zij de bijstand van een advocaat inroepen. Wanneer die instellingen zich laten bijstaan door een advocaat – die zij moeten belonen – valt de beloning van die advocaat dan ook onder het begrip in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, zonder dat de instelling hoeft aan te tonen dat het optreden van die advocaat of van die persoon objectief gerechtvaardigd was. Voor de toepassing van voormelde bepaling van het Statuut moeten organen van de Unie als het Cedefop worden gelijkgesteld met die instellingen (zie in die zin beschikking van 10 oktober 2013, CPVO/Schräder, C‑38/09 P‑DEP, EU:C:2013:679, punten 20‑22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25      Dat het Cedefop een gemachtigde en een externe advocaat heeft ingeschakeld heeft voorts weliswaar geen gevolgen voor de potentiële invorderbaarheid van de betrokken kosten, daar zij in beginsel niet kunnen worden uitgesloten, doch het kan van belang zijn voor de vaststelling van het bedrag van de in verband met de procedure gemaakte kosten die uiteindelijk moeten worden terugbetaald. Er kan dus geen sprake zijn van schending van het beginsel van gelijke behandeling van verzoekers wanneer het verwerende orgaan van de Unie besluit om in bepaalde zaken gebruik te maken van een advocaat, terwijl het in andere zaken wordt vertegenwoordigd door zijn gemachtigden (zie in die zin beschikking van 28 mei 2013, Marcuccio/Commissie, T‑278/07 P‑DEP, Jurispr., EU:T:2013:269, punt 14).

26      Elke andere beoordeling, waardoor een orgaan van de Unie de aan een advocaat betaalde honoraria slechts geheel of gedeeltelijk kan terugvorderen indien het een „objectieve” noodzaak om gebruik te maken van zijn diensten aantoont, zou in wezen een indirecte beperking vormen van de bij artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof gewaarborgde vrijheid en zou betekenen dat de rechter van de Unie zijn oordeel in de plaats moet stellen van dat van de voor de organisatie van hun diensten verantwoordelijke instellingen en organen. Een dergelijke taak is niet verenigbaar met artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof noch met de interne organisatiebevoegdheid waarover de instellingen en organen van de Unie bij de afhandeling van hun zaken voor de rechter van de Unie beschikken (beschikking Marcuccio/Commissie, EU:T:2013:269, punt 15).

27      Blijkens deze rechtspraak kan het argument van Longinidis waarmee deze ter discussie stelt dat het Cedefop een externe advocaat moest inschakelen, niet slagen (zie in die zin beschikkingen CPVO/Schräder, EU:C:2013:679, punt 23, en Marcuccio/Commissie, EU:T:2014:171, punt 30).

 Honorarium van de advocaat van het Cedefop

28      Om aan de hand van de hierboven in punt 20 vermelde criteria te beoordelen of de ten behoeve van de procedure daadwerkelijk gemaakte kosten noodzakelijk waren, dienen door de verzoeker nauwkeurige aanwijzingen te worden verstrekt. Het ontbreken van dergelijke informatie belet weliswaar niet dat het Gerecht het bedrag van de invorderbare kosten vaststelt op basis van een billijke beoordeling, maar het wordt daardoor in een situatie geplaatst waarin de vorderingen van de verzoeker noodzakelijkerwijs strikt moeten worden beoordeeld (zie beschikking Marcuccio/Commissie, EU:T:2014:171, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      In casu vordert het Cedefop een bedrag van 8 000 EUR, overeenkomend met het met zijn externe advocaat overeengekomen forfaitaire bedrag. Het verduidelijkt dat een dergelijk forfaitair honorarium het niveau weergeeft van de honoraria die door in het recht van de Unie gespecialiseerde advocaten worden gevraagd, en dat een honorarium op basis van een uurloon waarschijnlijk hoger zou zijn geweest.

30      Longinidis merkt om te beginnen op dat het Cedefop noch het uurloon van zijn advocaat heeft opgegeven, noch het aantal uren dat deze voor de procedure in hogere voorziening heeft gewerkt. Hij voegt hieraan toe dat het betrokken forfaitaire bedrag, dat tussen het Cedefop en zijn advocaat is overeengekomen voordat deze laatste de voor de procedure in hogere voorziening vereiste werkzaamheden verrichtte, niet kan worden geacht de reële waarde van het verrichte werk weer te geven. Tot slot merkt hij op dat het verzoek om begroting van de proceskosten niet aangeeft hoe de voor het verweer van het Cedefop noodzakelijke werkzaamheden over zijn gemachtigde en zijn advocaat zijn verdeeld.

31      Om te beginnen moet in herinnering worden gebracht dat het niet aan de rechter van de Unie is, de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vast te stellen, maar om te bepalen, tot welk bedrag die vergoedingen kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen. Evenzo heeft het forfaitaire karakter van de beloning geen invloed op de beoordeling door het Gerecht van het bedrag van de invorderbare kosten, daar de rechter zich baseert op vaste, in de rechtspraak ontwikkelde criteria en op de precieze informatie die de partijen hem moeten verstrekken. Ofschoon het ontbreken van dergelijke informatie niet verhindert dat het Gerecht het bedrag van de invorderbare kosten vaststelt op basis van een billijke beoordeling, wordt het hierdoor in een situatie geplaatst waarin de vorderingen van de verzoeker noodzakelijkerwijs strikt moeten worden beoordeeld, zoals in punt 28 hierboven is aangegeven (beschikkingen Marcuccio/Commissie, EU:T:2013:269, punt 20, en Marcuccio/Commissie, EU:T:2014:171, punt 38).

32      Nu het Cedefop geen andere preciseringen heeft verstrekt, dienen de hierboven in punt 20 vermelde criteria enkel op basis van de gegevens waarover het Gerecht beschikt te worden beoordeeld.

33      Wat in de eerste plaats de aard van het geding betreft moet worden opgemerkt dat het onderhavige verzoek betrekking heeft op de kosten die zijn gemaakt in het kader van een hogere voorziening voor het Gerecht, een procedure die naar haar aard enkel rechtsvragen betreft en waarin geen vaststelling van de feiten aan de orde komt (zie beschikking Marcuccio/Commissie, EU:T:2014:171, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Niettemin moet in de beschouwing worden betrokken dat Longinidis in zijn hogere voorziening had aangevoerd dat het Gerecht voor ambtenarenzaken bepaalde bewijzen onjuist had opgevat, zoals naar voren komt uit de punten 32 en 35 van het arrest Longinidis/Cedefop (EU:T:2011:338). In zijn memorie van antwoord heeft het Cedefop dan ook zijn standpunt dienaangaande moeten bepalen.

35      Aangaande in de tweede plaats het voorwerp van het geding, de moeilijkheden van het geval en de omvang van het werk dat de contentieuze procedure voor het Cedefop heeft kunnen meebrengen zij in herinnering gebracht dat met de hogere voorziening van Longinidis, die 20 bladzijden in beslag nam en een groot aantal bijlagen telde, werd opgekomen tegen verscheidene onderdelen van het arrest Longinidis/Cedefop (EU:F:2008:48), dat 185 punten bevatte. Die hogere voorziening stelde in hoofdzaak zes middelen aan de orde, het eerste ontleend aan schending van de bepalingen inzake de bewijsvoering en onjuiste opvatting van de bewijzen, het tweede aan schending van de op de rechter rustende motiveringsplicht, het derde aan onjuiste uitlegging van de motiveringsplicht die op de administratie rust, het vierde aan onjuiste kwalificatie van het ontbreken van een kennelijk onjuiste beoordeling, het vijfde aan onjuiste uitlegging van het beginsel van eerbiediging van de rechten van verweer, en het zesde aan schending van het beginsel van onpartijdigheid, zoals voortvloeiend uit punt 27 van het arrest Longinidis/Cedefop (EU:T:2011:338).

36      In zijn memorie van antwoord, die bestaat uit 21 bladzijden, heeft het Cedefop een standpunt ingenomen over alle door Longinidis aangevoerde middelen. Zoals Longinidis terecht opmerkt, is het werk van Anestis echter vergemakkelijkt doordat hij een uitgebreide kennis bezat van de vragen die in de hogere voorziening aan de orde kwamen doordat hij het Cedefop in eerste aanleg reeds had vertegenwoordigd.

37      Ook moet worden opgemerkt dat met het zesde middel een ontvankelijkheidsprobleem aan de orde kwam, hetgeen het Gerecht ertoe heeft gebracht schriftelijke vragen te stellen aan partijen, die daarop hebben geantwoord met een memorie van 20 bladzijden voor Longinidis en een memorie van 10 bladzijden voor het Cedefop.

38      Op verzoek van Longinidis heeft het Gerecht voorts besloten een pleitzitting te houden, waarop Anestis zich uiteraard heeft moeten voorbereiden.

39      Uit een en ander volgt dat het geschil een zekere ingewikkeldheid vertoonde, zoals ook wordt bevestigd door de lengte van het arrest Longinidis/Cedefop (EU:T:2011:338), dat uit 133 punten bestaat.

40      Wat in de derde plaats het financiële belang van het geschil betreft moet worden opgemerkt dat ofschoon, zoals Longinidis opmerkt, de zaak slechts één personeelslid van het Cedefop betrof, daarin een arrest aan de orde was waarin een schadevordering was verworpen die betrekking had op beweerde morele schade ten bedrage van 50 000 EUR en beweerde materiële schade gelijk aan de basisbezoldigingen, aanvullende bezoldigingen en pensioenrechten die Longinidis zou hebben ontvangen indien hij niet was ontslagen.

41      Anders dan Longinidis beweert, moet dus worden geconstateerd dat het geding niet alleen voor Longinidis, maar ook voor het Cedefop een zeker financieel belang vertegenwoordigt.

42      Aangaande in de vierde plaats het belang van het geschil vanuit het oogpunt van het recht van de Unie moet worden opgemerkt dat het Gerecht verscheidene middelen van de hogere voorziening van Longinidis heeft kunnen verwerpen met eenvoudige toepassing van de rechtspraak voortvloeiend uit het arrest van 8 september 2009, ETF/Landgren (T‑404/06 P, Jurispr., EU:T:2009:313), betreffende inzonderheid de verplichtingen die op de administratie rusten bij ontslag van een tijdelijk functionaris, en van de vaste beginselen over de bevoegdheid van de hogerevoorzieningrechter. Het arrest Longinidis/Cedefop (EU:T:2011:338) bevat echter belangrijke preciseringen, onder meer over de omvang van het vermoeden van rechtmatigheid van handelingen van de Unie (punt 39), de mogelijkheid dat het besluit tot afwijzing van een klacht de motivering van het bezwarende besluit volledig maakt (punt 72), alsook de onpartijdigheid van een paritair orgaan als de commissie van beroep van het Cedefop (punt 115). Hieruit volgt dat het geschil vanuit het oogpunt van het recht van de Unie van een zeker belang was.

43      Gelet op al het voorgaande moet het door het Cedefop gevorderde bedrag van 8 000 EUR buitensporig worden geacht, nu dit centrum geen ander gegeven heeft aangevoerd om zijn vordering te staven. Met de omstandigheden van het onderhavige geval wordt dan ook naar behoren rekening gehouden door het bedrag van het onder de invorderbare kosten vallende honorarium van Anestis forfaitair op 6 000 EUR vast te stellen.

 Uitgaven van de advocaat van het Cedefop

44      Het Cedefop vordert van Longinidis vergoeding, niet alleen van het honorarium van zijn advocaat, maar ook van de uitgaven van deze laatste, zoals die blijken uit de bij het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten gevoegde facturen.

45      Longinidis antwoordt dat geen schriftelijk bewijs is overgelegd om de door Anestis gedane uitgaven aan te tonen.

46      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de door het Cedefop in bijlage bij zijn verzoek om begroting van de proceskosten neergelegde facturen slechts melding maken van twee bedragen voor uitgaven van Anestis, respectievelijk 355,54 EUR en 513, 50 EUR, zonder dat die uitgaven nader worden aangeduid.

47      Nu het Cedefop geen andere preciseringen heeft verstrekt moet de som van die bedragen, 869,04 EUR, buitensporig worden geacht. Het onder de invorderbare kosten vallende bedrag van de uitgaven van de advocaat van het Cedefop moet dan ook forfaitair worden vastgesteld op 300 EUR (zie in die zin beschikkingen van 1 oktober 2013, Elf Aquitaine/Commissie, C‑521/09 P‑DEP, Jurispr., EU:C:2013:644, punt 26, en CPVO/Schräder, EU:C:2013:679, punt 41).

 Verplaatsingskosten van de gemachtigde van het Cedefop

48      Het Cedefop merkt op dat de kosten van verplaatsing en verblijf van zijn gemachtigde te Luxemburg voor de zitting van 13 december 2010 invorderbare kosten zijn. Eén gemachtigde en één advocaat zijn een minimum om zich te doen vertegenwoordigen.

49      Longinidis merkt op dat de aanwezigheid op voormelde zitting van Anestis zou hebben volstaan en dat de kosten van verplaatsing en verblijf te Luxemburg van de gemachtigde van dit orgaan dus geen invorderbare kosten vormen.

50      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat in beginsel de kosten van één advocaat of gemachtigde voor elke partij kunnen worden beschouwd als noodzakelijk in de zin van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering. De kosten in verband met de tussenkomst van een tweede advocaat of gemachtigde zijn dus slechts invorderbaar in geval van specifieke omstandigheden, inzonderheid met betrekking tot de aard van het betrokken geschil (zie beschikking van 20 januari 2014, Schönberger/Parlement, T‑186/11 DEP, EU:T:2014:40, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51      Vastgesteld moet worden dat van dergelijke omstandigheden in casu geen sprake is. Het Cedefop heeft zelf gewezen op het feit dat het ook in het kader van de hogere voorziening van Longinidis gebruik heeft gemaakt van de diensten van een externe advocaat – omdat die advocaat het dossier goed kende – voor zover deze het Cedefop reeds in eerste aanleg had vertegenwoordigd (zie in die zin naar analogie beschikking CPVO/Schräder, EU:C:2013:679, punt 40) en gespecialiseerd was in het Gerecht voor ambtenarenzaken, en omdat zijn gemachtigde de procestaal onvoldoende beheerste.

52      Bijgevolg moet worden geconstateerd dat het bedrag van 923,49 EUR, overeenkomend met de kosten van verplaatsing en verblijf te Luxemburg van de gemachtigde van het Cedefop voor de zitting, niet tot de invorderbare kosten behoort.

 Vertaalkosten

53      Het Cedefop geeft te kennen dat aangezien Longinidis het Grieks – dat noch zijn gemachtigde noch zijn directeur voldoende beheerst – als procestaal heeft gekozen, de invorderbare kosten in deze zaak mede de kosten voor de vertaling in het Engels van een aantal processtukken van de procedure in hogere voorziening omvatten alsook de kosten voor de vertaling in het Grieks van het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten, dat door die gemachtigde in het Engels was opgesteld. Het preciseert dat de betrokken vertalingen zijn gemaakt door het vertaalbureau van de organen van de Europese Unie, waarvan de facturen bij het genoemde verzoek zijn gevoegd.

54      Longinidis betoogt dat de vertaalkosten niet tot de invorderbare kosten kunnen worden gerekend, onder meer aangezien het Cedefop had besloten een beroep te doen op een Griekstalige externe advocaat en het de betrokken documenten intern had kunnen laten vertalen.

55      Dienaangaande moet in de eerste plaats in herinnering worden gebracht dat volgens artikel 35, leden 1 et 2, van het Reglement voor de procesvoering, van toepassing op het Gerecht voor ambtenarenzaken ingevolge de verwijzing in artikel 29 van zijn Reglement voor de procesvoering, de procestaal van een zaak door de verzoeker wordt gekozen uit de officiële talen van de Unie, behoudens – in casu irrelevante – afwijkende bepalingen.

56      Longinidis had dan ook het volste recht het Grieks als procestaal te kiezen voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.

57      In de tweede plaats moest ingevolge artikel 136 bis van het Reglement voor de procesvoering de procestaal van de door Longinidis ingestelde hogere voorziening het Grieks zijn, de procestaal van de door hem bestreden beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

58      In de derde plaats diende het Cedefop overeenkomstig artikel 35, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering de door Longinidis gekozen procestaal te bezigen.

59      In de vierde plaats wijst artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17, blz. 385), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van bepaalde verordeningen, besluiten en beschikkingen op het gebied van vrij verkeer van goederen, vrij verkeer van personen, vennootschapsrecht, mededingingsbeleid, landbouw, voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid, vervoersbeleid, energie, belastingen, statistieken, trans-Europese netwerken, rechtswezen en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, milieu, douane-unie, externe betrekkingen, buitenlands en veiligheids‑ en defensiebeleid en instellingen, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (PB L 158, blz. 1), het Bulgaars, het Spaans, het Tsjechisch, het Deens, het Duits, het Ests, het Grieks, het Engels, het Frans, het Iers, het Kroatisch, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Hongaars, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Slowaaks, het Sloveens, het Fins en het Zweeds aan, niet alleen als officiële talen, maar ook als werktalen van de instellingen van de Unie (arrest van 16 oktober 2013, Italië/Commissie, T‑248/10, EU:T:2013:534, punt 29). Bovendien bepaalt artikel 6 van verordening nr. 1 weliswaar dat de instellingen de wijze van toepassing van de regeling van het taalgebruik in hun reglement van orde kunnen vaststellen, maar het Cedefop beweert niet dat dergelijke modaliteiten op hem van toepassing waren en dat zij in casu vergoeding van de vertaalkosten rechtvaardigden (zie in die zin en naar analogie arrest Italië/Commissie, EU:T:2013:534, punt 38).

60      In de vijfde plaats is in artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie bepaald dat voor de toepassing van dit Statuut iedere vorm van discriminatie op grond van onder meer taal, verboden is. Volgens lid 6, eerste volzin, van dat artikel moet iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid (arrest Italië/Commissie, EU:T:2013:534, punt 30).

61      Indien de vertaalkosten waarvan het Cedefop vergoeding vraagt inderdaad als invorderbare kosten werden beschouwd, zou Longinidis in casu worden gediscrimineerd op grond van taal, daar dat orgaan die kosten niet zou hebben gemaakt indien Longinidis een andere taal had gekozen, bijvoorbeeld het Engels, de taal waarin en waaruit het Cedefop de betrokken vertalingen heeft laten maken.

62      Wat de vertalingen van de op de procedure in hogere voorziening betrekking hebbende stukken betreft, moet worden opgemerkt dat in de omstandigheden van het onderhavige geval een dergelijke discriminatie in geen geval gerechtvaardigd kan zijn, daar het Cedefop een beroep heeft gedaan op een externe advocaat die de procestaal beheerste, waartoe het gerechtigd was volgens de hierboven in de punten 24 tot en met 26 in herinnering gebrachte rechtspraak. Het beroep op die advocaat moet worden geacht te volstaan om het Cedefop in staat te stellen om, in het kader van de door Longinidis voor het Gerecht ingeleide gerechtelijke procedure, in het Grieks te werken overeenkomstig de verplichtingen neergelegd in de bepalingen zoals die in de punten 58 en 59 hierboven in herinnering zijn gebracht.

63      Met betrekking tot de vertaling van het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten moet worden opgemerkt dat een dergelijke procedure veeleer boekhoudkundige, en niet zozeer juridische bekwaamheden vereist (beschikking van 26 september 2013, Schräder/CPVO, T‑187/06 DEP, EU:T:2013:522, punt 68), zodat de gemachtigde die het Cedefop vertegenwoordigde dat verzoek had kunnen opstellen in de procestaal, in voorkomend geval met de steun van andere functionarissen van dat orgaan die geen specifieke juridische bekwaamheden bezaten, maar het Grieks beheersten.

64      Voor het overige moet mede, naar analogie, de rechtspraak worden toegepast volgens welke de kosten in verband met vertalingen die de instellingen van de Unie voor het Gerecht dienen over te leggen ingevolge artikel 43, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, niet als invorderbare kosten kunnen worden beschouwd [zie in die zin en naar analogie beschikking van 26 november 2004, EIB/De Nicola, C‑198/02 P(R)‑DEP, EU:C:2004:754, punten 21 en 22]. Overigens heeft het Gerecht enkel ten aanzien van interveniënten erkend dat vertaalkosten onder bepaalde omstandigheden noodzakelijke kosten zijn (zie in die zin beschikking van 18 april 2006, Euroalliages e.a./Commissie, T‑132/01 DEP, EU:T:2006:112, punt 46).

65      In die omstandigheden moeten van de invorderbare kosten worden uitgesloten de door het Cedefop gemaakte vertaalkosten.

 Financiële situatie van Longinidis

66      Longinidis betoogt dat hij hoe dan ook gezien zijn financiële situatie het Cedefop niet meer dan een bedrag van [vertrouwelijk] EUR kan vergoeden zonder de bestaansmiddelen van zijn gezin in gevaar te brengen. In dit verband geeft hij te kennen dat uit zijn belastingaangifte voor 2012, gevoegd bij zijn opmerkingen over het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten, blijkt dat zijn – uitsluitend uit zijn werkzaamheid als advocaat afkomstige – inkomen slechts [vertrouwelijk] EUR bedroeg.

67      Op dit punt moet worden vastgesteld dat de financiële situatie van de partij die in de kosten is veroordeeld niet behoort tot de criteria aan de hand waarvan de rechter van de Unie het bedrag van de invorderbare kosten vaststelt in het kader van een procedure tot begroting van de proceskosten. Het onderhavige argument van Longinidis kan dan ook niet slagen.

68      Voor het overige moet worden opgemerkt dat de door Longinidis ingeroepen belastingaangifte alleen zijn inkomen voor 2012 vermeldt en dus hoe dan ook geen totaalbeeld geeft van zijn financiële situatie.

69      Gelet op al het voorgaande moet het bedrag van de in casu invorderbare kosten, de kosten van de onderhavige procedure tot begroting van de proceskosten daaronder begrepen, worden vastgesteld op 6 300 EUR.


HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

beschikt:

Het totale bedrag van de door Pavlos Longinidis aan het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) te vergoeden kosten wordt vastgesteld op 6 300 EUR.

Luxemburg, 11 december 2014.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      M. Jaeger


* Procestaal: Grieks.


1 –      Weggelaten vertrouwelijke gegevens.