Language of document : ECLI:EU:T:2000:256

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

8 november 2000 (1)

„Noodbijstand van de Gemeenschap aan staten van de voormalige Sovjet-Unie - Aanbesteding - Beroep tot nietigverklaring”

In zaak T-509/93,

Glencore Grain Ltd, voorheen Richco Commodities Ltd, gevestigd te Hamilton (Bermuda), vertegenwoordigd door M. Slotboom, P. V. F. Bos en J. G. A. van Zuuren, advocaten te Rotterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door B. J. Drijber en N. Khan, leden van de juridische dienst, en vervolgens door M.-J. Jonczy, juridisch adviseur, en H. Van Vliet, lid van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 12 juli 1993, gericht tot de State Export-Import Bank of Ukraine, houdende weigering om de tussen verzoekster en Ukrimpex gesloten overeenkomst goed te keuren,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. Pirrung, president, A. Potocki en A. W. H. Meij, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 23 februari 2000,

het navolgende

Arrest

Rechtskader

1.
    Na de noodzaak te hebben vastgesteld van het verlenen van voedselhulp en medische bijstand aan de Sovjetunie en haar republieken, heeft de Raad op 16 december 1991 besluit 91/658/EEG betreffende de toekenning van een lening op middellange termijn aan de Sovjetunie en haar Republieken (PB L 362, blz. 89) vastgesteld. Artikel 4, lid 3, van dit besluit bepaalt:

„De producten waarvan de invoer met de leningsmiddelen wordt gefinancierd, worden tegen wereldmarktprijzen geïmporteerd. Voor de aankoop en de levering van deze producten, die aan internationaal erkende kwaliteitsnormen moeten voldoen, moet de vrije concurrentie worden gewaarborgd.”

2.
    Bij verordening (EEG) nr. 1897/92 van 9 juli 1992 heeft de Commissie uitvoeringsbepalingen voor de bij besluit 91/658 verleende lening (PB L 191, blz. 22) vastgesteld. Volgens artikel 4 van deze verordening kunnen met de door de Gemeenschap aan de Republieken van de voormalige Sovjetunie verstrekte leningen alleen aankopen en leveringen van producten worden gefinancierd die gebeuren in het kader van overeenkomsten die door de Commissie zijn goedgekeurd omdat zij voldoen aan het bepaalde in besluit 91/658 en in de met het oog op deze leningen tussen deze republieken en de Commissie gesloten overeenkomsten. Volgens artikel 5 van verordening nr. 1897/92 wordt deze goedkeuring slechts verleend wanneer onder meer is voldaan aan de volgende voorwaarde:

„2)    Het contract moet de gunstigste aankoopcondities bieden in vergelijking met de normale prijs op de wereldmarkt.”

3.
    Op 13 juli 1992 sloten de Gemeenschap en de Oekraïne overeenkomstig verordening nr. 1897/92 een „Memorandum of Understanding”. Daarin was bepaald dat de Gemeenschap, als uitlener, de Oekraïne, als lener, via haar financieel vertegenwoordiger, de State Export-Import Bank of Ukraine (hierna: „SEIB”), een lening op middellange termijn van 130 miljoen ECU zou verstrekken met een maximumlooptijd van drie jaar. In artikel 7, dertiende streepje, van dit memorandum wordt bovenvermelde bepaling van artikel 5 van verordening nr. 1897/92 overgenomen.

4.
    Dezelfde dag sloten de Gemeenschap, de Oekraïne en de SEIB de in verordening nr. 1897/92 en voormeld memorandum voorziene leningsovereenkomst (hierna: „leningsovereenkomst”). In deze overeenkomst is een nauwkeurige omschrijving opgenomen van de wijze van uitbetaling van de lening.

Feiten

5.
    Na een in mei 1993 georganiseerde onderhandse aanbesteding voor de aankoop van tarwe, ontving Ukrimpex, een voor rekening van de Oekraïne handelend orgaan, zeven offertes, waaronder die van verzoekster. Deze laatste offerte bevatte in werkelijkheid vier offertes, met prijzen die varieerden naar gelang van onder meer de leveringstermijnen. Ukrimpex aanvaardde verzoeksters eerste offerte - de enige die, na de intrekking van een andere offerte, de levering van graan vóór 15 juni 1993 garandeerde -, ofschoon zij niet de laagste offerte was. Bij de op 26 mei gesloten overeenkomst verbond verzoekster zich ertoe, 40 424 ton tarwe te leveren tegen een prijs van 137,47 ECU per ton, cif Free Out-Oekraïense haven in de Zwarte Zee, met gegarandeerde verscheping uiterlijk op 15 juni 1993.

6.
    Nadat de SEIB de overeenkomst voor goedkeuring naar de Commissie had gezonden en de vice-premier van de Oekraïne er persoonlijk op had aangedrongen, dat zij zo snel mogelijk zou worden goedgekeurd, liet de Commissie bij aan laatstgenoemde gerichte brief van 10 juni 1993 weten, dat zij de haar door de SEIB voorgelegde overeenkomst niet kon goedkeuren, omdat deze niet de gunstigste aankoopcondities bood, met name omdat de prijs het door de Commissie aanvaardbaar geachte niveau overschreed. In diezelfde brief verklaarde de Commissie zich bereid om, gezien de nijpende voedselsituatie, 50 000 ton tarwe uit de communautaire voorraden ter beschikking te stellen voor onmiddellijke levering aan de Oekraïne tegen een prijs die mogelijk 30 USD per ton lager zou liggen dan verzoeksters prijs. Voor deze levering werd een nieuwe aanbestedingsprocedure geopend, waarna de levering aan verzoekster werd gegund.

7.
    Op 11 juni 1993 stelde Ukrimpex verzoekster op de hoogte van de weigering van de Commissie en verzocht zij haar te wachten met het transport van de handelswaar. In antwoord daarop liet verzoekster weten, dat zij reeds een schip had gecharterd. Om die reden werd bijna 40 000 ton graan daadwerkelijk geleverd.

8.
    Bij brief van 12 juli 1993, gericht aan de SEIB, stelde het met landbouw belaste lid van de Commissie de SEIB officieel op de hoogte van de weigering van de Commissie om de haar voorgelegde overeenkomst goed te keuren. Hij merkte dienaangaande op, dat „de Commissie leveringscontracten alleen kan goedkeuren, indien zij voldoen aan alle criteria genoemd in besluit 91/658 van de Raad, verordening nr. 1897/92 van de Commissie en het memorandum. Voorts bepaalt artikel 5, lid 1, sub b, van de op 13 juli 1992 met de Oekraïne gesloten leningsovereenkomst, dat de Commissie de berichten van bevestiging afgeeft op haar volstrekt .eigen oordeel‘.” Hij vervolgde: „De Commissie heeft geconcludeerd, dat het met uw verzoek om goedkeuring van 31 mei voorgelegde contract niet voldeed aan alle genoemde criteria en dat zij daarom haar discretionaire bevoegdheid niet kan uitoefenen om een bericht van bevestiging afte geven.” Hij preciseerde, dat de reden voor deze weigering was, dat de in het contract overeengekomen prijs „aanzienlijk hoger was dan de Commissie aanvaardbaar achtte”, een van de voorwaarden voor de lening die werd genoemd in besluit 91/658 (artikel 4, lid 3) en in verordening nr. 1897/92 (artikel 5, lid 2). Op grond hiervan concludeerde hij, dat „de Commissie, onder deze omstandigheden en ofschoon ik mij bewust ben van de nijpende behoeften van Oekraïne, gelet op alle gegevens, niet kan erkennen dat het voorgelegde contract de gunstigste aankoopcondities biedt (...)”

Procesverloop

9.
    Bij op 10 september 1993 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

10.
    Bij arrest van 24 september 1996 (T-509/93, Jurispr. blz. II-1181) heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

11.
    Bij op 23 december 1996 ter griffie van het Hof neergelegde akte heeft verzoekster tegen het arrest van het Gerecht hogere voorziening ingesteld.

12.
    Bij arrest van 5 mei 1998, Glencore Grain/Commissie (C-404/96 P, Jurispr. blz. I-2435), heeft het Hof het arrest van het Gerecht vernietigd, de zaak voor afdoening naar het Gerecht verwezen en de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

13.
    Overeenkomstig artikel 119, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht is de schriftelijke behandeling voor het Gerecht hervat in de stand waarin zij zich bevond.

14.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

15.
    Bij beschikking van de president van de Tweede kamer van het Gerecht van 19 januari 2000 zijn de zaken T-485/93, T-491/93, T-494/93, T-61/98 en T-509/93, partijen gehoord, wegens hun verknochtheid gevoegd voor de mondelinge behandeling.

16.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 23 februari 2000 in hun pleidooien en antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

Conclusies van partijen

17.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de beschikking van de Commissie van 12 juli 1993 nietig te verklaren;

-    verweerster te verwijzen in de kosten van het geding.

18.
    Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk of, subsidiair, ongegrond te verklaren;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.

Ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

19.
    De Commissie merkt op, dat het beroep is ingesteld tegen de brief van 12 juli 1993. Die brief is evenwel slechts de bevestiging van de brief van 10 juni 1993, waartegen verzoekster niet tijdig beroep heeft ingesteld. Het beroep tegen deze bevestigendehandeling is dus niet-ontvankelijk (zie onder meer arrest Hof van 15 december 1988, Irish Cement/Commissie, 166/86 en 220/86, Jurispr. blz. 6473, punt 16).

20.
    Bovendien heeft verzoekster geen procesbelang meer. Aangezien de lening aan de Oekraïne is afgewikkeld, kan de Commissie geen bericht van bevestiging meer afgeven, ook al wordt de bestreden beschikking nietig verklaard. Bovendien kan een eventuele nietigverklaring niet de grondslag vormen van een aansprakelijkheidsactie, aangezien deze thans is verjaard.

21.
    Verzoekster brengt daartegen in, dat de Commissie in een vergevorderd stadium van de procedure niet meer kan stellen, dat het beroep te laat is ingesteld en dus niet-ontvankelijk is.

22.
    De brief van 10 juni 1993 is hoe dan ook gericht aan de vice-premier van de Oekraïne. Volgens de leningsovereenkomst heeft de Commissie evenwel geen enkele rechtsbetrekking met de Oekraïne, doch alleen met de SEIB.

Beoordeling door het Gerecht

23.
    Volgens vaste rechtspraak zijn de beroepstermijnen van openbare orde (zie, met name, arrest van het Gerecht van 18 september 1997, Mutual Aid Administration Services/Commissie, T-121/96 en T-151/96, Jurispr. blz. II-1355, punt 38). Het Gerecht kan dus ambtshalve een op de tardieve instelling van het beroep gebaseerd middel van niet-ontvankelijkheid onderzoeken.

24.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat een beroep tot nietigverklaring van een beschikking die slechts de bevestiging is van een eerdere, niet tijdig bestreden beschikking, niet-ontvankelijk is (beschikking Hof van 21 november 1990, Infortec/Commissie, C-12/90, Jurispr. blz. I-4265, punt 10).

25.
    Vergelijking van de bij het dossier gevoegde brieven van 10 juni 1993 en 12 juli 1993 toont aan, dat de tweede geen enkel nieuw gegeven ten opzichte van de eerste bevat en dat inzonderheid de motivering dezelfde is. Bovendien blijkt noch uit het aan het Gerecht voorgelegde dossier, noch uit de brief van 12 juli 1993, dat aan de vaststelling van deze laatste een heronderzoek is voorafgegaan.

26.
    Daarentegen blijkt uit het dossier weliswaar, dat verzoekster binnen één dag van het bestaan van de brief van 10 juni 1993 op de hoogte was, maar blijkt uit het dossier niet, dat zij in kennis was gesteld van de redenen ervan.

27.
    Zoals de Commissie heeft opgemerkt, bepaalde de leningsovereenkomst niet uitdrukkelijk, tot wie een beschikking houdende weigering een overeenkomst goed te keuren zou worden gericht. De leningsovereenkomst bepaalde echter wel, dat de SEIB zowel de verzoeken om goedkeuring van overeenkomsten als de verzoeken om uitbetaling van de lening naar de Commissie zou sturen. Evenzo blijkt uit de leningsovereenkomst, dat een „bericht van bevestiging” van een aangemelde leveringsovereenkomst wordt gedefinieerd als een „door de uitlener [de Europese Gemeenschap] aan de vertegenwoordiger [de SEIB] gericht bericht van goedkeuring”. Hieruit moet worden afgeleid, dat ook het besluit om geen bericht van bevestiging te geven, aan de SEIB moest worden gericht. Nu de Commissie de SEIB eerst bij brief van 12 juli 1993 op de hoogte heeft gebracht, had verzoekster gegronde redenen om aan te nemen, dat alleen deze officiële kennisgeving de eindbeschikking vormde.

28.
    In deze omstandigheden kan het onderhavige beroep niet als tardief worden beschouwd.

29.
    Wat het gestelde gebrek aan procesbelang betreft, zij er in de eerste plaats aan herinnerd, dat bij de beoordeling van het procesbelang moet worden uitgegaan van de dag waarop het beroep is ingesteld (zie, met name, arrest Hof van 16 december1963, Forges de Clabecq/Hoge Autoriteit, 14/63, Jurispr. blz. 749, 780). Dat verzoekster op die dag een procesbelang had, kan niet worden betwist.

30.
    Aanvaarding van de stelling van de Commissie zou bovendien erop neerkomen, dat de gevolgen die zij krachtens artikel 176 EG-Verdrag (thans artikel 233 EG) uit het te wijzen arrest zou moeten trekken, worden voorondersteld.

31.
    Ten slotte valt niet uit te sluiten, dat nietigverklaring van een beschikking als de thans in geding zijnde op zich rechtsgevolgen heeft, met name doordat wordt voorkomen dat de Commissie een dergelijke praktijk herhaalt (zie beschikking van 1 februari 1999, BEUC/Commissie, T-256/97, Jurispr. blz. II-169, punt 18, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

32.
    De tegen de ontvankelijkheid van het beroep opgeworpen bezwaren moeten dus worden verworpen.

Ten gronde

Het middel betreffende schending van de motiveringsplicht

Argumenten van verzoekster

33.
    Volgens verzoekster is de beschikking niet afdoende gemotiveerd. Zij zou niet de redenen aangeven waarom de Commissie de overeengekomen prijs onaanvaardbaar heeft geacht. De enkele verwijzing naar de bepalingen van besluit 91/658 en van verordening nr. 1897/92 zou daartoe ontoereikend zijn.

34.
    Dat de SEIB, adressaat van de beschikking, of Ukrimpex eventueel kennis hebben van het prijsniveau op de wereldmarkt, zou voorts onvoldoende reden zijn om te concluderen, dat de beschikking jegens verzoekster naar behoren is gemotiveerd.

Beoordeling door het Gerecht

35.
    Volgens vaste rechtspraak hangt de door artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 230 EG) vereiste motivering af van de aard van de betrokken handeling, en moet zij de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben. Het is niet nodig, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie onder meer arrest Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink's France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punten 63 en 67).

36.
    In casu wordt in de bestreden beschikking uitdrukkelijk vermeld, dat de beslissing van de Commissie is ingegeven door het feit, dat de tussen Ukrimpex en verzoekster overeengekomen prijs ver boven het door de Commissie aanvaardbaar geachte niveau ligt. Aangezien uitdrukkelijk wordt verwezen naar artikel 4, lid 3, van besluit 91/658 en artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1897/92, blijkt duidelijk, dat de Commissie van mening was, dat de overeengekomen prijs niet de gunstigste condities in de zin van de toepasselijke regelgeving waarborgde.

37.
    Anders dan verzoekster stelt, gebood de motiveringsplicht de Commissie niet, de door haar aanvaardbaar geachte prijs aan te geven.

38.
    Derhalve moet worden geconcludeerd, dat de beschikking voldoet aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag.

39.
    De beschouwingen die verzoekster heeft gewijd aan de gegrondheid van de beschikking tonen overigens aan, dat zij de redenering van de Commissie perfect heeft begrepen.

40.
    Het onderhavige middel moet dus worden verworpen.

Schending van besluit 91/658 en van verordening nr. 1897/92

Verzoeksters argumenten

41.
    Volgens verzoekster, die betwist dat de Commissie bij de goedkeuring van overeenkomsten als de onderhavige over een discretionaire bevoegdheid beschikt, bood de tussen haar en Ukrimpex overeengekomen prijs de gunstigste aankoopcondities in vergelijking met de normale prijs op de wereldmarkt. Anders dan de Commissie heeft beslist, is de overeenkomst dus in overeenstemming met besluit 91/658 en verordening nr. 1897/92.

42.
    Dienaangaande, aldus verzoekster, dient er rekening mee te worden gehouden, dat de overeengekomen verschepingstermijnen kort waren. In antwoord op de wens van Ukrimpex dat, gelet op de nijpende voedselsituatie, snel zou worden geleverd, hadden slechts twee ondernemingen een offerte ingediend met verscheping in juni; een van deze twee ondernemingen trok uiteindelijk haar offerte in, zodat alleen verzoekster een voor Ukrimpex aantrekkelijke offerte indiende.

43.
    Door de overeengekomen prijzen niet aanvaardbaar te achten, heeft de Commissie er bovendien geen rekening mee gehouden, dat de prijzen in juni 1993 hoger lagen dan die in juli 1993, die op de nieuwe oogst van toepassing waren.

44.
    De met derde ondernemingen gesloten overeenkomsten, waarnaar verweerster verwijst, zijn niet te vergelijken met de thans in geding zijnde overeenkomst. Zo verschillen met name de leveringsvoorwaarden.

Beoordeling door het Gerecht

45.
    Uit de beschikking blijkt, dat de Commissie heeft geweigerd de overeenkomst tussen verzoekster en Ukrimpex goed te keuren, omdat deze niet de gunstigste aankoopcondities bood in vergelijking met de normale prijs op de wereldmarkt.

46.
    De Commissie heeft aldus een van de criteria toegepast waarin de voorschriften betreffende de mechanismen van leningen van de Gemeenschap voorzien. Partijen zijn het erover eens, dat de prijsvoorwaarde van wezenlijk belang is voor het functioneren van deze lening. Aangezien zij een waarborg vormt voor het optimale gebruik van de ter beschikking gestelde middelen, dient zij zowel de Gemeenschap, als uitlener, als de Oekraïne, als begunstigde van de voedselhulp, te beschermen.

47.
    Verzoeksters bezwaar dat de Commissie rekening heeft gehouden met de prijzen van juli 1993, en niet met de - hogere - prijzen van juni 1993, dient van meet af aan te worden verworpen. In de eerste plaats vindt deze stelling van verzoekster geen enkele steun in de bestreden beschikking, noch in het dossier. Bovendien is verzoeksters argument ongegrond, daar de Commissie reeds op 10 juni 1993 had laten weten, dat zij tegen de overeengekomen prijs was.

48.
    Voor het overige betwist verzoekster niet, dat de door haar aangeboden prijs op zich niet de gunstigste condities in de zin van de toepasselijke voorschriften weerspiegelde. Bij vergelijking van de prijsopgave van de verschillende aanbieders blijkt in feite, dat de tussen verzoekster en Ukrimpex overeengekomen prijs veel hoger lag dan de door de andere ondernemingen voorgestelde prijs.

49.
    Verzoekster betoogt echter, dat aangezien zij de enige aanbieder was die verscheping vóór 15 juni 1993 garandeerde, de voorgestelde prijs wel degelijk de gunstigste aankoopcondities bood.

50.
    Aangezien verordening nr. 1897/92 verlangt dat de overeenkomsten de gunstigste aankoopcondities bieden, moet de voorgestelde prijs worden beoordeeld met inachtneming van alle contractvoorwaarden, met name de leveringsvoorwaarden.

51.
    Bij dit algehele onderzoek beschikt de Commissie over een beoordelingsmarge. In die omstandigheden kan de gemeenschapsrechter enkel toetsen, of de procedure- en motiveringsvoorschriften in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn weergegeven en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling of van misbruik van bevoegdheid (zie, bij voorbeeld, arrest Gerecht van 24 februari 2000, ADT Projekt/Commissie, T-145/98, Jurispr. blz. II-387, punt 147).

52.
    Derhalve moet worden nagegaan, of verzoekster erin is geslaagd aan te tonen, dat de Commissie zich schuldig heeft gemaakt aan een kennelijk onjuiste beoordeling door zich op het standpunt te stellen, dat de prijs van 137,47 ECU per ton, voor gegarandeerde verscheping vóór 15 juni 1993, niet voldeed aan de in verordening nr. 1897/92 gestelde voorwaarde.

53.
    Dienaangaande zij in de eerste plaats opgemerkt, dat verzoekster weliswaar heeft gesteld, dat hogere prijzen gerechtvaardigd waren gelet op bijzondere leveringsvoorwaarden, doch dat zij geen cijfers ter rechtvaardiging van die meerprijs, noch enig begin van bewijs dienaangaande heeft aangevoerd. Zo wordt nergens uiteengezet, waarom gegarandeerde verscheping vóór 15 juni 1993 een prijsverhoging van 10 % ten opzichte van gegarandeerde verscheping in juni 1993 rechtvaardigt, zoals die blijkt uit verzoeksters tweede offerte. Evenmin wordt verklaard, waarom gegarandeerde verscheping een prijs rechtvaardigt die 20 tot 25 % hoger ligt dan door de concurrenten opgegeven prijzen voor leveringen, naargelang de offertes, in „juni/juli 1993”, tussen 1 en 5 juli 1993 of tussen 1 en 10 juli 1993, naar gelang het geval.

54.
    Indien voorts rekening wordt gehouden met de offertes van verzoekster die nauwkeuriger met die van haar concurrenten kunnen worden vergeleken, blijkt dat de door verzoekster geboden prijs hoger was dan die van laatstgenoemden. Alleen verzoeksters vierde offerte, waarbij pas later, tussen 15 juli en 15 augustus 1993, zou worden geleverd, vervoer inbegrepen tot de Hongaars-Oekraïense grens, lijkt iets interessanter dan de offertes van derden. Uit een en ander blijkt, dat verzoeksters andere offertes niet de gunstigste aankoopcondities in de zin van de toepasselijke regelgeving boden.

55.
    Uit het aan het Gerecht voorgelegde dossier kan dus niet worden geconcludeerd, dat het aanzienlijke verschil tussen het bedrag van verzoeksters offerte en dat van de concurrerende offertes daadwerkelijk beantwoordt aan een meerprijs die noodzakelijk zou zijn geweest ter compensatie van een bijzondere dienst, te weten een vroegere datum van verscheping van de goederen.

56.
    Mitsdien moet worden geconcludeerd, dat verzoekster niet heeft aangetoond, dat de Commissie zich schuldig heeft gemaakt aan een kennelijk onjuiste beoordeling door te beslissen, dat de overeengekomen prijs van 137,97 ECU per ton, voor gegarandeerde verscheping vóór 15 juni 1993, niet de gunstigste aankoopcondities bood in vergelijking met de normale prijs op de wereldmarkt.

57.
    In deze omstandigheden moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

Kosten

58.
    Ingevolge artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. In de omstandigheden van de onderhavige zaak dient de Commissie te worden verwezen in alle tot de uitspraak van het arrest van het Hof van 5 mei 1998 gemaakte kosten. Verzoekster zal alle na de uitspraak van dat arrest gemaakte kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst de Commissie in de tot de uitspraak van het arrest van het Hof van 5 mei 1998 gemaakte kosten. Verstaat dat verzoekster de na die uitspraak gemaakte kosten zal dragen.

Pirrung                    Potocki                        Meij

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 november 2000.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

A. W. H. Meij


1: Procestaal: Nederlands.

Jurispr.