Language of document : ECLI:EU:C:2023:527

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

29 juni 2023 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Prijsaanduiding van producten – Richtlijn 98/6/EG – Artikel 2, onder a) – Begrip ‚verkoopprijs’ – Producten verkocht in verpakkingen waarop statiegeld wordt geheven – Nationale regelgeving op grond waarvan het bedrag van het statiegeld los van de verkoopprijs moet worden vermeld”

In zaak C‑543/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 29 juli 2021, ingekomen bij het Hof op 31 augustus 2021, in de procedure

Verband Sozialer Wettbewerb eV

tegen

famila-Handelsmarkt Kiel GmbH & Co. KG,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe, kamerpresident, M. Safjan, N. Piçarra (rapporteur), N. Jääskinen en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: N. Emiliou,

griffier: S. Beer, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 oktober 2022,

gelet op de opmerkingen van:

–        Verband Sozialer Wettbewerb eV, vertegenwoordigd door D. Marquardt, Rechtsanwalt,

–        famila-Handelsmarkt Kiel GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door C. Rohnke, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller en A. Hoesch als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en N. Ruiz García als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 februari 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder a), en artikel 10 van richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PB 1998, L 80, blz. 27), alsmede van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn oneerlijke handelspraktijken) (PB 2005, L 149, blz. 22).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Verband Sozialer Wettbewerb eV (hierna: „VSW”), een vereniging naar Duits recht die tot doel heeft om toe te zien op de naleving van het mededingingsrecht, en famila-Handelsmarkt Kiel GmbH & Co. KG (hierna: „famila”), een handelsvennootschap die levensmiddelen distribueert, over de eventuele verplichting om het bedrag van het door consumenten te betalen statiegeld op te nemen in de verkoopprijs van goederen in verpakkingen waarop statiegeld wordt geheven.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 2, 6 en 12 van richtlijn 98/6 luiden:

„(2)      Overwegende dat het van belang is de consumenten een hoog beschermingsniveau te garanderen, en dat de Gemeenschap daartoe moet bijdragen door middel van specifieke acties die het door de lidstaten gevoerde beleid inzake precieze, doorzichtige en ondubbelzinnige informatie aan de consumenten over de prijs van aan hen aangeboden producten, steunen en aanvullen;

[…]

(6)      Overwegende dat de verplichting tot aanduiding van de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid een aanzienlijke bijdrage levert tot een betere voorlichting van de consumenten, aangezien zulks de consument op de eenvoudigste wijze optimale mogelijkheden biedt om de prijs van de producten te beoordelen en te vergelijken, zodat hij op basis van eenvoudige vergelijkingen weloverwogen keuzes kan maken;

[…]

(12)      Overwegende dat een regelgeving op communautair niveau kan zorgen voor een homogene en doorzichtige voorlichting ten behoeve van alle consumenten in het kader van de interne markt; […]”

4        Richtlijn 98/6 heeft volgens artikel 1 ervan tot doel om „te voorzien in de aanduiding van de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid van de producten die een verkoper aan de consument aanbiedt, teneinde de voorlichting aan de consument te verbeteren en een prijsvergelijking te vergemakkelijken”.

5        Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)      verkoopprijs: de uiteindelijke prijs voor een eenheid van het product of een gegeven hoeveelheid van het product, met inbegrip van de [belasting over de toegevoegde waarde (btw)] en alle overige belastingen;

[…]”

6        Artikel 3, leden 1 en 4, van die richtlijn luidt:

„1.      Voor alle in artikel 1 bedoelde producten worden de verkoopprijs en de prijs per meeteenheid aangeduid […]

[…]

4.      In reclame waarin de verkoopprijs van de in artikel 1 bedoelde producten wordt vermeld, wordt ook de prijs per meeteenheid aangeduid, behoudens het bepaalde in artikel 5.”

7        Krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 98/6 moet de verkoopprijs ondubbelzinnig, gemakkelijk herkenbaar en goed leesbaar zijn.

 Duits recht

8        § 1 van de Preisangabenverordnung (besluit inzake prijsaanduiding) van 18 oktober 2002 (BGBl. 2002 I, blz. 4197), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „PAngV”), met als opschrift „Grondbepalingen”, luidt als volgt:

„1.      Eenieder die op commerciële of beroepsmatige basis of anderszins op regelmatige basis goederen of diensten aanbiedt aan consumenten, of die als aanbieder van goederen of diensten met aanduiding van prijzen adverteert bij consumenten, is verplicht om de prijzen aan te duiden die inclusief de btw en andere prijscomponenten moeten worden betaald (totaalprijzen). […]

[…]

4.      Wanneer naast de prijs van een goed een terugbetaalbare borgsom wordt verlangd, moet het bedrag daarvan worden vermeld naast de prijs van het goed en mag er geen totaalbedrag worden gevormd.

[…]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9        famila heeft een reclamecampagne gelanceerd voor dranken en yoghurt, verpakt in respectievelijk glazen flessen en glazen potten waarop statiegeld wordt geheven, door middel van een folder waarin het bedrag van het statiegeld voor deze verpakkingen was aangegeven door de afzonderlijke vermelding „plus... EUR statiegeld”.

10      VSW was van mening dat deze reclame onwettig was omdat zij niet de totale prijs, inclusief statiegeld, aanduidde van de producten waarop zij betrekking had, en heeft daarom beroep ingesteld bij het Landgericht Kiel (rechter in eerste aanleg Kiel, Duitsland), waarbij zij onder meer vorderde dat de betrokken reclamecampagne zou worden stopgezet. Deze rechter heeft dit beroep toegewezen, waarop famila hoger beroep heeft ingesteld bij het Oberlandesgericht Schleswig (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Sleeswijk-Holstein, Sleeswijk, Duitsland), dat dit hoger beroep heeft toegewezen en het bestreden vonnis heeft vernietigd.

11      VSW heeft daarop beroep in Revision ingesteld bij de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland). De verwijzende rechter is van oordeel dat de uitkomst van het geding afhangt van de uitlegging van met name artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6.

12      Deze rechter merkt op dat § 1, lid 1, eerste volzin, PAngV, voor zover verkopers daarin worden verplicht om de totaalprijs, inclusief btw, van de door hen aangeboden waren aan te geven, dient ter omzetting van artikel 1, artikel 2, onder a), artikel 3 en artikel 4, lid 1, van richtlijn 98/6 in Duits recht. Hij meent echter dat uit die richtlijn niet duidelijk blijkt of het bedrag aan statiegeld dat consumenten moeten betalen bij de aankoop van producten die zijn verpakt in glazen statiegeldflessen of -potten, moet worden opgenomen in de verkoopprijs in de zin van artikel 2, onder a), van die richtlijn.

13      De verwijzende rechter erkent dat deze bepaling in de gehele Europese Unie uniform moet worden uitgelegd en dat voor die uitlegging dus niet relevant is dat de Duitse consument eraan gewend is dat het bedrag van het op glazen flessen en potten geheven statiegeld krachtens § 1, lid 4, PAngV apart wordt aangegeven. Deze rechter verwijst daarom naar het arrest van 7 juli 2016, Citroën Commerce (C‑476/14, EU:C:2016:527, punt 37), om te overwegen dat dit bedrag een onvermijdbaar en voorzienbaar element is van de verkoopprijs in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6, dat verplicht ten laste van de consument komt en een deel van de tegenprestatie in geld vormt voor de aankoop van het betrokken product. Dienaangaande merkt hij op dat de consument de drank in de herbruikbare verpakking alleen met die verpakking kan kopen en dat hij moet weten wat de totale kosten van die aankoop zijn, ook met het oog op prijsvergelijking.

14      Deze rechter voegt hieraan toe dat de vaststelling van § 1, lid 4, PAngV was ingegeven door de opvatting van de Duitse wetgever dat de verplichting om de eindprijs van een product te vermelden als som van de prijs van dit product en het bedrag aan statiegeld, visueel in het nadeel werkt van herbruikbare verpakkingen vergeleken met wegwerpverpakkingen. Met deze bepaling werd dus ten eerste beoogd om de consument in staat te stellen de prijs van producten zonder problemen te vergelijken, en ten tweede om bij wijze van milieubeleidsmaatregel het gebruik van herbruikbare verpakkingen te bevorderen.

15      In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet het begrip ‚verkoopprijs’ in de zin van artikel 2, onder a), van [richtlijn 98/6] aldus worden uitgelegd dat daaronder ook het bedrag aan statiegeld valt dat de consument verschuldigd is bij de aankoop van goederen in statiegeldflessen of ‑potten?

2)      Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

Mogen de lidstaten krachtens artikel 10 van [richtlijn 98/6] een van artikel 3, leden 1 en 4, juncto artikel 2, onder a), van [richtlijn 98/6] afwijkende bepaling handhaven, zoals § 1, lid 4, PAngV, die inhoudt dat wanneer naast de prijs van een goed een terugbetaalbare borgsom wordt verlangd, het bedrag van die borgsom moet worden vermeld naast de prijs van het goed en er geen totaalbedrag mag worden [vermeld], of staat het aan [richtlijn 2005/29] ten grondslag liggende uitgangspunt van volledige harmonisatie daaraan in de weg?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

16      Met deze vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepaling bedoelde begrip „verkoopprijs” het bedrag aan statiegeld omvat dat de consument moet betalen bij de aankoop van producten in verpakkingen waarop statiegeld wordt geheven.

17      Wat de letterlijke uitlegging van de betrokken bepaling betreft, definieert artikel 2, onder a), van die richtlijn het begrip „verkoopprijs” als „de uiteindelijke prijs voor een eenheid van het product of een gegeven hoeveelheid van het product, met inbegrip van de btw en alle overige belastingen”.

18      In de eerste plaats kan statiegeld, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 31 tot en met 35 van zijn conclusie, niet worden gelijkgesteld met een „belasting” in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6, aangezien het geen van de kenmerken van een belasting vertoont. Het is namelijk geen bron van overheidsinkomsten en er staat wel een tegenprestatie tegenover.

19      In de tweede plaats moet de verkoopprijs als uiteindelijke prijs alle onvermijdbare en voorzienbare elementen van de prijs bevatten die verplicht ten laste van de consument komen en de tegenprestatie in geld voor de aankoop van het betrokken product vormen (arrest van 7 juli 2016, Citroën Commerce, C‑476/14, EU:C:2016:527, punt 37).

20      Een product in een verpakking waarop statiegeld wordt geheven, kan niet zonder die verpakking worden aangeschaft, zodat het bedrag aan statiegeld een „onvermijdbaar element van de verkoopprijs” vormt. De teruggave van de verpakking door de consument bij een verkooppunt verleent deze consument echter het recht op terugbetaling van het statiegeld.

21      Aangezien de consument het recht heeft om van de verkoper of van een andere handelaar te eisen dat hij de statiegeldverpakking terugneemt en hem het betaalde statiegeld terugbetaalt, komt dit bedrag dus niet „verplicht” ten laste van de consument en kan het bijgevolg niet worden beschouwd als onderdeel van de „uiteindelijke” prijs in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6.

22      Ook indien de consument een statiegeldverpakking niet uit eigen beweging teruggeeft, zodat het bedrag aan statiegeld – eenmaal betaald – een definitieve economische last voor die consument wordt, neemt dit niet weg dat, zoals de advocaat-generaal heeft benadrukt in de punten 52 en 55 van zijn conclusie, de statiegeldregeling impliceert dat dit bedrag in beginsel kan, en ook wordt geacht te worden terugbetaald.

23      Hieruit volgt dat het bedrag aan statiegeld dat de consument moet betalen bij de aankoop van een product in een verpakking waarop statiegeld wordt geheven, geen element vormt van de verkoopprijs in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6, zoals uitgelegd in de in punt 19 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak.

24      Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door punt 38 van het arrest van 7 juli 2016, Citroën Commerce (C‑476/14, EU:C:2016:527), waarin het Hof heeft geoordeeld dat wanneer de consument wordt verplicht om de kosten van het transport van een voertuig van de fabrikant naar een verkoper te dragen, die kosten een element vormen van de verkoopprijs in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6. Dergelijke kosten, die bij de prijs van dat voertuig worden opgeteld en verplicht ten laste van de consument komen zonder dat hij ze later kan terugkrijgen, moeten immers worden onderscheiden van een bedrag aan statiegeld zoals aan de orde in het hoofdgeding, welk bedrag bij teruggave van de statiegeldverpakking moet worden terugbetaald aan de consument, zoals opgemerkt in punt 21 van het onderhavige arrest.

25      Voor de vaststelling in punt 23 van het onderhavige arrest is overigens steun te vinden in de door richtlijn 98/6 nagestreefde doelstellingen, zoals vermeld in artikel 1 ervan, gelezen in het licht van overweging 6 van deze richtlijn, namelijk de voorlichting aan de consument verbeteren en de vergelijking van de verkoopprijzen van door handelaren aan consumenten aangeboden producten vergemakkelijken, opdat de consument weloverwogen keuzen kan maken. Dienaangaande wordt in overweging 12 van die richtlijn gepreciseerd dat zij ertoe strekt een homogene en doorzichtige voorlichting ten behoeve van alle consumenten in het kader van de interne markt te waarborgen. Voorts moet de verkoopprijs van aan de consument aangeboden producten op grond van artikel 4, lid 1, gelezen in het licht van overweging 2 van die richtlijn, ondubbelzinnig, gemakkelijk herkenbaar en goed leesbaar zijn, opdat die informatie precies, doorzichtig en eenduidig is.

26      Aangezien het zo kan zijn dat op sommige van deze producten wel statiegeld wordt geheven en op andere niet, en het afhankelijk van het soort verpakking kan gaan om verschillende bedragen aan statiegeld, zou het opnemen van het bedrag aan statiegeld in de verkoopprijs van een product het risico met zich brengen dat consumenten tot onjuiste prijsvergelijkingen komen.

27      Daarentegen stelt de afzonderlijke vermelding van het bedrag aan statiegeld, naast de verkoopprijs van het in een statiegeldverpakking verpakte product, de consument in staat om de prijzen van een product te beoordelen en te vergelijken en om geïnformeerde keuzen te maken op basis van eenvoudige vergelijkingen, overeenkomstig de in punt 25 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstellingen van richtlijn 98/6 en met inachtneming van het in overweging 2 van die richtlijn gestelde vereiste dat deze prijzen helder en ondubbelzinnig zijn.

28      In deze context is een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument in staat om de prijs van het product en het bedrag aan statiegeld bij elkaar op te tellen teneinde te bepalen welk totaalbedrag bij de aankoop moet worden betaald (zie naar analogie arrest van 4 oktober 2007, Schutzverband der Spirituosen-Industrie, C‑457/05, EU:C:2007:576, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepaling bedoelde begrip „verkoopprijs” niet het bedrag aan statiegeld omvat dat de consument moet betalen bij de aankoop van producten in verpakkingen waarop statiegeld wordt geheven.

 Tweede vraag

30      Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

31      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 2, onder a), van richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten

moet aldus worden uitgelegd dat

het in die bepaling bedoelde begrip „verkoopprijs” niet het bedrag aan statiegeld omvat dat de consument moet betalen bij de aankoop van producten in verpakkingen waarop statiegeld wordt geheven.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.