Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 6 december 2023 door St. Jude Medical Coordination Center (SJM Coordination Center) tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer - uitgebreid) van 20 september 2023 in zaak T-420/16, SJM Coordination Center / Commissie

(Zaak C-754/23 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: St. Jude Medical Coordination Center (SJM Coordination Center) (vertegenwoordigers: F. Louis en É. Bruc, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen, de zaak ten gronde af te doen en besluit (EU) 2016/1699 van de Commissie van 11 januari 2016 betreffende de staatssteunregeling inzake vrijstelling van overwinst SA.37667 (2015/C) (ex 2015/NN) door België ten uitvoer gelegd1 (hierna: „bestreden besluit”) nietig te verklaren;

subsidiair, het bestreden arrest te vernietigen en het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover daarin de terugvordering van de vermeende staatssteun van SJM wordt gelast;

meer subsidiair, het bestreden arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter staving van haar hogere voorziening voert rekwirante elf middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door er geen rekening mee te houden dat de eerste redeneerlijn van het bestreden besluit niet op zichzelf kon staan.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of heeft artikel 185, § 2, onder b), van het Belgische Wetboek van de inkomstenbelastingen (hierna: „WIB”) kennelijk onjuist opgevat waar het uitspraak heeft gedaan over de eerste redeneerlijn van het bestreden besluit. Subsidiair, het Gerecht heeft nagelaten het criterium van de „kennelijk onjuiste toepassing” te hanteren waar het uitspraak heeft gedaan over de gestelde contra legem toepassing van artikel 185, § 2, onder b), WIB.

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een onjuist, generiek en te ruim referentiestelsel te aanvaarden dat niet het juiste in casu te hanteren referentiestelsel weergaf.

Vierde middel: het Gerecht heeft het Belgische vennootschapsbelastingrecht onjuist toegepast en een kunstmatige uitzondering op eenzijdige correcties binnen het referentiestelsel gecreëerd, waarbij het eraan voorbij is gegaan dat unilaterale belastingcorrecties daarbij onbeperkt zijn toegestaan.

Vijfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de onjuiste beweringen in het bestreden besluit over afwijkingen van het referentiestelsel te bevestigen.

Zesde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het gevaar voor dubbele belasting niet in aanmerking te hebben genomen als rechtvaardigingsgrond voor belastingcorrecties.

Zevende middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip „belastingvoordeel”.

Achtste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het begrip „onderneming” onjuist te hebben toegepast waar het de begunstigde van een gestelde staatssteun heeft bepaald.

Negende middel: het Gerecht is niet ingegaan op de cruciale juridische en feitelijke argumenten van SJM Coordination Center en heeft daardoor zijn motiveringsplicht geschonden en zich niet uitgesproken over een aangevoerd twistpunt dat het diende te beslechten.

Tiende middel: het Gerecht heeft het recht op behoorlijk bestuur van SJM Coordination Center geschonden door (i) ten onrechte te bevestigen dat de Europese Commissie had voldaan aan haar motiveringsplicht en haar verplichting was nagekomen om een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek te verrichten, en door (ii) te negeren dat de Europese Commissie het recht van SJM Coordination Center om te worden gehoord had geschonden.

Elfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de begunstigde het recht te ontzeggen om de terugvordering te betwisten en het heeft niet erkend dat de terugvordering in de praktijk tot een dubbele belasting zou leiden.

____________

1 PB 2016, L 260, blz. 61.