Language of document : ECLI:EU:T:2014:59

Zaak T‑27/10

AC-Treuhand AG

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt van hittestabilisatoren op basis van tin en markt van hittestabilisatoren op basis van ESBO/esters – Beschikking houdende vaststelling van twee inbreuken op artikel 81 EG en op artikel 53 van EER-Overeenkomst – Consultancy-onderneming die niet werkzaam is op de betrokken markten – Geldboeten – Vordering tot nietigverklaring – Begrip onderneming – Legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen – Duur van de inbreuk – Verjaring – Duur van de administratieve procedure – Redelijke termijn – Rechten van de verdediging – Onderzoeksprocedure te laat meegedeeld – Maximum van 10 % van de omzet – Bestraffing van twee inbreuken in één enkele beschikking – Begrip één enkele inbreuk – Vordering tot herziening – Bedrag van de geldboeten – Duur van de inbreuken – Duur van de administratieve procedure – Richtsnoeren van 2006 voor de berekening van de geldboeten – Waarde van de verkopen – Symbolische geldboete – Volledige rechtsmacht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 februari 2014

1.      Mededingingsregelingen – Toerekening aan een onderneming – Beschikking van de Commissie waarbij de medeverantwoordelijkheid van een niet op de betrokken markt actief maar wel actief en bewust aan de mededingingsregeling deelnemend consultancybureau wordt vastgesteld – Schending van artikel 81 EG en van het legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen – Geen

(Art. 81, lid 1, EG)

2.      Mededinging – Administratieve procedure – Beschikking van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld – Bewijs van de inbreuk en van de duur daarvan ten laste van de Commissie – Omvang van de bewijslast – Vereiste mate van nauwkeurigheid van de door de Commissie in aanmerking genomen bewijzen – Bundel van aanwijzingen – Bewijsverplichtingen van de ondernemingen die het bestaan of de duur van de inbreuk betwisten

(Art. 81 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

3.      Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Inachtneming van een redelijke termijn – Verplichting van de Commissie om de ondernemingen waarop een onderzoek betrekking heeft, te verwittigen van de mogelijkheid dat maatregelen van instructie of van vervolging worden genomen alvorens een mededeling van punten van bezwaar wordt toegestuurd – Geen

(Art. 81 EG; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 1; verordening nr. 1/2003 van de Raad)

4.      Mededinging – Administratieve procedure – Verplichtingen van de Commissie – Inachtneming van een redelijke termijn – Nietigverklaring van de beschikking houdende vaststelling van een inbreuk, wegens overdreven lange duur van de procedure – Voorwaarde – Inbreuk op de rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen – Invloed van de overdreven lange duur van de procedure op de inhoud van de beschikking van de Commissie – Geen

(Art. 81 EG; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 1; verordening nr. 1/2003 van de Raad)

5.      Mededingingsregelingen – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Begrip – Criteria – Gemeenschappelijke doel en globaal plan – Complementariteit van de overeenkomsten

(Art. 81, lid 1, EG)

6.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Rechtskader – Richtsnoeren van de Commissie – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van het Gerecht

(Art. 261 VWEU en 263 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2, en 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punten 9‑13, 36 en 37)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 43‑46)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 55‑64, 75, 88‑92, 124, 135, 147‑151, 159, 162)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 170‑178, 184‑191)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 203‑211, 215‑220, 277‑283)

5.      Op het gebied van de mededinging doelt het begrip één enkele inbreuk op een situatie waarin meerdere ondernemingen hebben deelgenomen aan een inbreuk bestaande in een voortdurende gedraging met één enkel economisch doel, de mededinging te verstoren, dan wel in individuele inbreuken die onderling zijn verbonden door hetzelfde doel (alle elementen hebben hetzelfde doel) en dezelfde subjecten (dezelfde betrokken ondernemingen, die welbewust het gemeenschappelijke doel nastreven). Schending van artikel 81, lid 1, EG kan niet alleen voortvloeien uit een op zichzelf staande handeling, maar eveneens uit een reeks handelingen of uit een voortgezette gedraging. Deze uitlegging kan niet worden betwist met het argument dat een of meer onderdelen van deze reeks handelingen of van deze voortdurende gedraging op zichzelf ook afzonderlijk een schending van deze bepaling kunnen opleveren. Wanneer de verschillende handelingen, wegens het identieke doel ervan, de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt te verstoren, deel uitmaken van een „totaalplan”, mag de Commissie de verantwoordelijkheid voor die handelingen bepalen aan de hand van de deelneming aan de betrokken inbreuk in haar geheel.

Het begrip gemeenschappelijk doel kan niet worden bepaald door een algemene verwijzing naar de verstoring van de mededinging op de markt waarop de inbreuk betrekking heeft, aangezien de aantasting van de mededinging, als doel of gevolg, een wezenlijk element is van elke gedraging die binnen de werkingssfeer van artikel 81, lid 1, EG valt. Ter beantwoording van de vraag of verschillende handelingen als één enkele voortdurende inbreuk kunnen worden aangemerkt, moet aldus worden nagegaan of zij complementair zijn, in die zin dat elk ervan is bedoeld om het hoofd te bieden aan een of meer gevolgen van de normale mededinging, en dat zij door hun wisselwerking bijdragen tot de verwezenlijking van het geheel van de mededinging beperkende gevolgen dat de daders beogen, en dit in het kader van een globaal plan met één enkel doel. Dienaangaande moet rekening worden gehouden met elke omstandigheid die dat verband kan aantonen of weerleggen, zoals het toepassingstijdvak, de inhoud en, daarmee samenhangend, het doel van de verschillende handelingen in kwestie.

De omstandigheid dat het gaat om markten voor verschillende, zij het verwante producten, is een relevant criterium om de strekking van de inbreuken op artikel 81 EG te bepalen en dus ook om uit te maken of het gaat om een en dezelfde inbreuk. Het feit dat twee mededingingsregelingen in voorkomend geval betrekking hadden op twee verschillende productmarkten, sluit echter niet noodzakelijk uit dat zij deel uitmaakten van een zelfde globaal plan, voor zover kan worden vastgesteld dat zij complementair zijn in termen van voorwaardelijkheid of coördinatie.

De kwalificatie van een aantal onrechtmatige handelingen als één en dezelfde inbreuk of als verschillende afzonderlijke inbreuken op artikel 81 EG is in beginsel niet zonder invloed op de mogelijke sanctie, aangezien de vaststelling van verschillende afzonderlijke inbreuken kan leiden tot de oplegging van verschillende afzonderlijke geldboeten, waarbij telkens de in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 gestelde grenzen, dat wil zeggen het maximum van 10 % van de omzet in het aan de vaststelling van de beschikking voorafgaande boekjaar, in acht moet worden genomen.

(cf. punten 230, 238‑241, 249, 255)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 286‑314)