Language of document : ECLI:EU:T:2022:426

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer – uitgebreid)

6 juli 2022(*)

„Openbare dienst – Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek EPSO/AD/363/18 voor de aanwerving van administrateurs op het vakgebied belastingen – Beperking van de keuze van de tweede taal waarin de toetsen plaatsvinden – Niet-opneming op de reservelijst – Exceptie van onwettigheid – Ontvankelijkheid – Discriminatie op grond van taal – Bijzondere aard van het ambt – Rechtvaardiging – Dienstbelang – Evenredigheid”

In zaak T‑631/20,

MZ, vertegenwoordigd door M. Velardo, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Lilamand, D. Milanowska en A.‑C. Simon als gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat,

verweerster,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: J. Svenningsen (rapporteur), president, R. Barents, C. Mac Eochaidh, T. Pynnä en J. Laitenberger, rechters,

griffier: P. Núñez Ruiz, administrateur,

gezien de stukken,

na de terechtzitting op 1 maart 2022,

het navolgende

Arrest

1        Met haar beroep krachtens artikel 270 VWEU vraagt verzoekster, MZ, om nietigverklaring van het besluit van 10 december 2019 waarbij de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/363/18 na heronderzoek heeft geweigerd om haar naam op te nemen op de reservelijst voor de aanwerving van administrateurs van de rang AD 7 op het vakgebied belastingen.

I.      Voorgeschiedenis van het geding

2        Op 11 oktober 2018 heeft het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) in het Publicatieblad van de Europese Unie de aankondiging gepubliceerd van een aan de hand van kwalificaties en toetsen uit te voeren vergelijkend onderzoek (EPSO/AD/363/18) voor de aanwerving van administrateurs (AD 7) op het gebied van douane en belastingen (PB 2018, C 368 A, blz. 1; hierna: „aankondiging van vergelijkend onderzoek”), met het oog op de opstelling van twee reservelijsten, waaruit de Europese Commissie, en in het bijzonder het directoraat-generaal (DG) Belastingen en Douane-unie, zal putten voor de aanwerving van nieuwe ambtenaren als administrateurs.

3        In de aankondiging van vergelijkend onderzoek werd onder meer als voorwaarde voor toelating tot het vergelijkend onderzoek gesteld dat de kandidaten een goede kennis van ten minste twee officiële talen van de Europese Unie moesten hebben. Deze toelatingsvoorwaarde luidt als volgt:

„U moet een goede kennis hebben van ten minste twee officiële EU-talen, d.w.z. dat u een grondige kennis moet hebben van één taal (ten minste niveau C1), en voldoende kennis van een andere taal (ten minste niveau B2).

Deze minimumniveaus gelden voor alle in het sollicitatieformulier vermelde taalvaardigheden (spreken, schrijven, lezen en luisteren) en komen overeen met de niveaus van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen […].

In deze aankondiging van vergelijkende onderzoeken wordt als volgt verwezen naar deze talen:

–        Taal 1: taal waarin de meerkeuzetoetsen per computer worden afgelegd;

–        Taal 2: taal waarin de selectie op basis van kwalificaties plaatsvindt (Talent Screener) en waarin de assessmentonderdelen worden afgelegd. Tevens de taal die gebruikt wordt voor de communicatie tussen EPSO en de kandidaten die een geldige sollicitatie hebben ingediend. Dit moet een andere taal zijn dan taal 1.

Taal 2 moet Engels of Frans zijn.”

4        De aankondiging van vergelijkend onderzoek zet de reden voor de beperking van de keuze van de tweede taal tot het Engels of het Frans als volgt uiteen:

„Om op deze specifieke terreinen te werken, moet u voldoende kennis van het Engels of het Frans hebben (ten minste niveau B2). Hoewel kennis van andere talen een voordeel kan zijn, maken de meeste departementen voor douane en belastingen in de Commissie gebruik van het Engels of het Frans voor analyses, interne communicatie en communicatie met externe belanghebbenden en voor publicaties, verslagen, wetgeving en economic papers, zoals uiteengezet onder ‚Wat houdt de functie in?’ en in bijlage I. Een behoorlijke kennis van het Engels of het Frans is dus van essentieel belang. Een geslaagde kandidaat die het Engels of het Frans niet voldoende beheerst, zou niet onmiddellijk operationeel zijn.”

5        Onder het opschrift „Hoe verloopt de selectieprocedure?”, punt 5, wordt aangegeven dat de tests van het assessment bestaan uit vier onderdelen, te weten interviews over de algemene en de vakgerelateerde competenties, een groepsopdracht en een casestudy. De acht algemene competenties („problemen analyseren en oplossen”, „communiceren”, „kwaliteits- en resultaatgericht werken”, „leren en zich blijven ontwikkelen”, „prioriteiten stellen en organiseren”, „stressbestendigheid”, „samenwerken”, „leidinggeven”) worden elk op tien punten beoordeeld en de vakgerelateerde competenties op honderd punten. De vereiste minimumscores voor algemene competenties zijn 3/10 per competentie en 40/80 in totaal, en voor vakgerelateerde competenties 50/100.

6        Op 10 november 2018 heeft verzoekster zich aangemeld voor dit vergelijkend onderzoek op het gebied van belastingen.

7        De taken die geslaagde kandidaten van het vergelijkend onderzoek op het gebied van belastingen moeten vervullen, worden in de aankondiging van vergelijkend onderzoek omschreven als volgt:

„Beleidsmedewerkers bij een directoraat Indirecte of Directe Belastingen van [het DG Belastingen en Douane-unie] of een van de eenheden Fiscale Staatssteun van het [DG Concurrentie] van de Europese Commissie worden geacht onmiddellijk operationeel te zijn en onder leiding van het management documenten op te stellen op het vakgebied. U woont ook vergaderingen met lidstaten en andere belanghebbenden bij om daar het standpunt van de Europese Commissie te verduidelijken of uiteen te zetten. U vertegenwoordigt uw eenheid op vergaderingen met andere diensten van de Europese Commissie en beantwoordt vragen van burgers en leden van het Europees Parlement. U draagt daarnaast indien nodig bij aan briefings voor de bevoegde Europees commissaris, de directeur-generaal of de directeur. Afhankelijk van de eenheid waarvoor u werkt, stelt u wetgeving, besluiten, werkdocumenten of economic papers op.”

8        Bovendien specificeert bijlage I bij de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, met als opschrift „Functieomschrijving”, deze taken als volgt:

„In algemene zin ondersteunen administrateurs (AD 7) op het gebied van belastingen beleidsmakers bij het vervullen van de opdracht van hun instelling of orgaan; zij maken juridische, economische en/of statistische analyses die nodig zijn voor het voorbereiden, ontwikkelen, beheren en/of evalueren van EU-beleid op het vlak van directe en/of indirecte belastingen, met inbegrip van verrekenprijzen of fiscale staatssteun.

Als u wordt aangeworven, wordt van u verwacht dat u vraagstukken op het gebied van directe en/of indirecte belastingen analyseert, juridische beoordelingen opstelt in het kader van de toepasselijke regels en procedures inzake belastingen of staatssteun, de effecten ervan analyseert en wetgevingsvoorstellen opstelt of economische analyses over deze kwesties voorbereidt. U kunt ook worden verzocht communicatieactiviteiten op uw werkgebied te ontwikkelen, deel te nemen aan conferenties en andere evenementen en met betrekking tot het fiscale beleid van de Europese Unie op de volgende gebieden coördinerende taken te vervullen en op internationaal niveau te onderhandelen [op het gebied van economische analyse en evaluatie van belastingen, directe of indirecte belastingen, belasting over de toegevoegde waarde en andere indirecte belastingen (milieu, vervoer, energie, accijnzen)] […]”.

9        Verzoekster, die de Italiaanse nationaliteit heeft, koos het Italiaans als taal 1 en het Frans als taal 2 (hierna: „tweede taal”), de taal waarin zij haar sollicitatieformulier heeft ingevuld. Bij die gelegenheid heeft zij verklaard het Frans op hetzelfde niveau als het Italiaans te beheersen, namelijk niveau „C2” volgens het Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen, behalve wat haar bekwaamheid om zich schriftelijk uit te drukken betreft, waarvoor zij verklaarde dat zij het Frans op niveau „C1” beheerste.

10      Op 4 april en 4 juni 2019 heeft verzoekster de toetsen van het assessment afgelegd, bestaande uit een casestudy, een groepsopdracht en twee afzonderlijke interviews met de jury. Deze toetsen werden in de tweede taal afgenomen.

11      Bij brief van 17 juli 2019 heeft de voorzitter van de jury verzoekster meegedeeld dat de jury had besloten om haar naam niet op de reservelijst te plaatsen, op grond dat zij niet voor elke toets de vereiste minimumscore had behaald (hierna: „besluit van 17 juli 2019”). Deze brief ging vergezeld van een competentiepaspoort waaruit met name blijkt dat verzoekster in het kader van de beoordeling van de acht algemene competenties een onvoldoende score van 37/80 had behaald, en een score van 80/100 in het kader van de beoordeling van vakgerelateerde competenties op het door haar gekozen gebied.

12      Bij brief van 27 juli 2019 heeft verzoekster bij de jury een in het Frans opgesteld verzoek om heronderzoek ingediend, dat bij besluit van de jury van 10 december daaraanvolgend is afgewezen (hierna: „besluit van 10 december 2019”).

13      Bij e-mail van 9 maart 2020 heeft verzoekster krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) bij het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: „TABG”) een in het Italiaans opgestelde klacht ingediend.

14      Bij e-mail van 1 april 2020 heeft EPSO verzoekster meegedeeld dat haar klacht overeenkomstig punt 4.3.1 van bijlage III bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek in de tweede taal had moeten worden ingediend, te weten het Frans, en dat haar in het Italiaans opgestelde klacht dus niet in behandeling zou worden genomen indien niet vóór 1 mei 2020 een Franse vertaling aan het TABG zou worden gezonden.

15      Bij e-mail van 9 april 2020 heeft verzoekster het TABG een Franse vertaling van haar klacht toegezonden, die bij besluit van het TABG van 8 juli 2020 is afgewezen (hierna: „besluit tot afwijzing van de klacht”).

II.    Conclusies van partijen

16      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        de besluiten van 17 juli en 10 december 2019 alsmede het besluit tot afwijzing van de klacht nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

17      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

III. In rechte

A.      Voorwerp van het geding

18      Er zij herinnerd aan de vaste rechtspraak dat wanneer een kandidaat voor een vergelijkend onderzoek vraagt om heronderzoek van een besluit van een jury, het besluit dat de jury na heronderzoek van de situatie van de kandidaat neemt, het voor hem bezwarend besluit is in de zin van artikel 90, lid 2, of eventueel artikel 91, lid 1, van het Statuut. Het na heronderzoek genomen besluit komt dus in de plaats van het oorspronkelijke besluit van de jury (zie arrest van 5 september 2018, Villeneuve/Commissie, T‑671/16, EU:T:2018:519, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19      In casu is het voor verzoekster bezwarende besluit, het na heronderzoek genomen besluit van 10 december 2019 om haar naam niet op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek te plaatsen (hierna: „bestreden besluit”).

20      Wat de middelen betreft die formeel tegen het besluit tot afwijzing van de klacht zijn gericht, zij eraan herinnerd dat het beroep, zelfs indien dit formeel tegen de afwijzing van de klacht is gericht, tot gevolg heeft dat bij het Gerecht beroep wordt ingesteld tegen het bezwarend besluit waartegen de klacht is ingediend (arrest van 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, EU:C:1989:8, punt 8), behalve wanneer de afwijzing van de klacht een andere strekking heeft dan die van het besluit waartegen de klacht is ingediend (zie arrest van 21 mei 2014, Mocová/Commissie, T‑347/12 P, EU:T:2014:268, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21      Aangezien het in casu de klacht afwijst en het besluit van de jury om verzoeksters naam niet op de reservelijst te plaatsen bevestigt, heeft het besluit tot afwijzing van de klacht geen zelfstandige inhoud ten opzichte van het bestreden besluit. In een dergelijk geval moet de rechtmatigheid van het bestreden besluit dus worden onderzocht in het licht van de motivering van het besluit tot afwijzing van de klacht, waarbij deze motivering wordt geacht samen te vallen met dat besluit (zie in die zin arrest van 24 maart 2021, BK/EASO, T‑277/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:161, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

B.      Ten gronde

22      Tot staving van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan een exceptie van onwettigheid van de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vastgestelde taalregeling, het tweede aan schending van het beginsel van stabiliteit van de jury, het derde aan schending van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, het vierde aan schending van artikel 5, vijfde alinea, van bijlage III bij het Statuut en het vijfde aan niet-nakoming van de motiveringsplicht.

23      In het kader van het eerste middel beroept verzoekster zich op de onrechtmatigheid van de bepalingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek die ten eerste de keuze van de tweede taal waarin de assessmentonderdelen worden afgelegd beperken tot het Frans en het Engels (hierna: „bestreden beperking”), en ten tweede de kandidaten verplichten deze taal te gebruiken in hun contacten met EPSO (hierna: „bestreden verplichting”).

24      De Commissie concludeert tot afwijzing van deze exceptie van onwettigheid omdat deze niet-ontvankelijk en in ieder geval ongegrond is.

1.      Ontvankelijkheid van het eerste middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek

25      Gelet op de respectieve draagwijdte ervan, moet de exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek afzonderlijk worden behandeld, voor zover deze ten eerste de bestreden beperking en ten tweede de bestreden verplichting betreft.

a)      Ontvankelijkheid van de exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voor zover deze de bestreden beperking betreft

26      De Commissie betoogt onder verwijzing naar de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 14 december 2017, PB/Commissie (T‑609/16, EU:T:2017:910), dat de exceptie van onwettigheid van de bestreden beperking niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

27      In dit verband betoogt de Commissie dat bij gebreke van een nauw verband tussen de motivering van het bestreden besluit en het eerste middel ontleend aan de onrechtmatigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, dit middel moet worden afgewezen omdat het te laat is aangevoerd. Volgens de Commissie moet een kandidaat, om de bepalingen tot vaststelling van de taalregeling voor de toetsen van het vergelijkend onderzoek te kunnen aanvechten, binnen drie maanden na bekendmaking van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek een klacht daartegen indienen.

28      De Commissie is van mening dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op elementen die nauw verband houden met de regeling van het taalgebruik van de toetsen, maar uitsluitend op het feit dat verzoekster een onvoldoende score voor de beoordeling van haar algemene competenties heeft behaald, zodat er geen nauw verband bestaat tussen de motivering van het bestreden besluit en het middel ontleend aan de onrechtmatigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek.

29      Zij voegt eraan toe dat de aanzienlijke tekortkomingen die bij de toetsen zijn vastgesteld met betrekking tot de beheersing van bepaalde algemene competenties, eveneens zouden zijn vastgesteld indien verzoekster de toetsen in een andere taal had afgelegd. Hoe dan ook heeft verzoekster niet aan de hand van concrete aanwijzingen aangetoond dat zij is benadeeld door het gebruik van de Franse taal tijdens de toetsen of dat zij betere resultaten had kunnen behalen indien zij die toetsen in een andere taal had afgelegd.

30      Verzoekster betwist dit betoog.

31      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat artikel 277 VWEU de uitdrukking is van een algemeen beginsel dat iedere procespartij met het oog op de nietigverklaring van een besluit dat haar rechtstreeks en individueel raakt, de rechtsgeldigheid van eerdere, aan het bestreden besluit ten grondslag liggende handelingen mag aanvechten, wanneer deze partij zonder enige twijfel niet rechtstreeks kon opkomen tegen die handelingen, waarvan zij dus de gevolgen moet dragen zonder in staat te zijn geweest de nietigverklaring ervan te vorderen (zie in die zin arresten van 10 juli 2003, Commissie/ECB, C‑11/00, EU:C:2003:395, punt 75; 17 december 2020, BP/FRA, C‑601/19 P, niet gepubliceerd, EU:C:2020:1048, punt 26, en 22 april 2004, Schintgen/Commissie, T‑343/02, EU:T:2004:111, punt 26).

32      Aangezien het door de Commissie aangevoerde middel van niet-ontvankelijkheid berust op de premisse dat verzoekster de aankondiging van vergelijkend onderzoek niet tijdig, dat wil zeggen binnen drie maanden na de bekendmaking ervan, heeft betwist, moet in casu eerst worden onderzocht of verzoekster zonder enige twijfel over die mogelijkheid beschikte.

33      In casu kan niet worden geoordeeld dat de ontvankelijkheid van een door verzoekster tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek ingesteld beroep tot nietigverklaring voor zover daarin de bestreden beperking wordt gesteld, vanzelfsprekend zou zijn geweest. Er zij aan herinnerd dat tegen een aankondiging van vergelijkend onderzoek slechts bij wijze van uitzondering beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld, wanneer deze aankondiging, door voorwaarden te stellen die de sollicitatie van een partij uitsluiten, een voor die partij bezwarend besluit vormt in de zin van de artikelen 90 en 91 van het Statuut (zie in die zin arrest van 19 juni 1975, Küster/Parlement, 79/74, EU:C:1975:85, punten 5-8, en beschikking van 24 juni 2013, Mateo Pérez/Commissie, F‑144/11, EU:F:2013:86, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      De bestreden beperking heeft echter niet tot gevolg dat de sollicitatie wordt uitgesloten van een kandidaat die, zoals verzoekster, van mening is dat hij ten minste twee officiële talen van de Unie beheerst op het door de aankondiging van vergelijkend onderzoek vereiste niveau. Bij gebreke van het opleggen van voorwaarden die verzoeksters sollicitatie uitsluiten, vormt de aankondiging van vergelijkend onderzoek dus geen bezwarend besluit en kon deze om die reden niet het voorwerp van een beroep tot nietigverklaring van verzoekster vormen.

35      Gelet op het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, dat is neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en inhoudt dat tegen een handeling waartegen geen beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 270 VWEU kan worden ingesteld, krachtens artikel 277 VWEU een exceptie van onwettigheid moet kunnen worden opgeworpen, geldt voor de ontvankelijkheid van de exceptie van onwettigheid van een handeling met een algemene strekking in een dergelijk geval slechts de dubbele voorwaarde dat de bestreden individuele handeling rechtstreeks krachtens de handeling van algemene strekking is vastgesteld en dat de verzoekende partij een belang heeft om het individuele besluit te betwisten dat het voorwerp van de vordering ten principale vormt (zie in die zin arrest van 11 juli 2007, Wils/Parlement, F‑105/05, EU:F:2007:128, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Aangaande de eerste voorwaarde, namelijk of het bestreden besluit rechtstreeks krachtens de aankondiging van vergelijkend onderzoek is vastgesteld, moet worden gepreciseerd dat het Hof heeft erkend dat het voorwerp van een exceptie van onwettigheid rechtsgeldig kan worden gevormd door de bepalingen van een handeling van algemene strekking die de grondslag vormen voor het individuele besluit of die rechtstreeks juridisch verband houden met een dergelijk besluit (zie arrest van 8 september 2020, Commissie en Raad/Carreras Sequeros e.a., C‑119/19 P en C‑126/19 P, EU:C:2020:676, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      In dit verband volstaat het erop te wijzen dat aangezien de bewoordingen van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek zowel het wettigheidskader als het beoordelingskader voor de jury van het vergelijkend onderzoek vormen (zie arrest van 14 december 2018, UR/Commissie, T‑761/17, niet gepubliceerd, EU:T:2018:968, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak), deze aankondiging weliswaar niet de eigenlijke rechtsgrondslag van het bestreden besluit is, maar ten minste één van de handelingen die het rechtskader vormen waarbinnen dit besluit diende te worden vastgesteld.

38      Bovendien is het bestreden besluit vastgesteld volgens de procedure van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, zodat de bestreden beperking eveneens rechtstreeks juridisch verband houdt met het bestreden besluit (zie in die zin arrest van 14 juli 2021, Carbajo Ferrero/Parlement, T‑670/19, niet gepubliceerd, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2021:435, punt 56).

39      Wat de tweede voorwaarde betreft, betreffende het procesbelang en gesteld dat het betoog van de Commissie kan worden opgevat als een betwisting van verzoeksters belang bij het verzoek tot nietigverklaring van het bestreden besluit op grond dat de bestreden beperking onrechtmatig is, zij eraan herinnerd dat een verzoekende partij zeker niet bevoegd is in het belang van de wet of van de instellingen in rechte op te treden, en tot staving van een beroep tot nietigverklaring slechts grieven die haar persoonlijk betreffen kan aanvoeren (arrest van 30 juni 1983, Schloh/Raad, 85/82, EU:C:1983:179, punt 14).

40      Dit vereiste houdt echter alleen in dat de grieven van de verzoekende partij kunnen leiden tot een nietigverklaring waaruit zij voordeel kan halen; in casu wil dat zeggen dat dat de exceptie van onwettigheid door het resultaat ervan in het voordeel kan zijn van de partij die deze heeft opgeworpen (arrest van 29 november 2006, Campoli/Commissie, T‑135/05, EU:T:2006:366, punt 132). Volgens de door de Commissie aangevoerde rechtspraak moet het middel ontleend aan de exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek in elk geval alleen niet-ontvankelijk worden verklaard bij ontbreken van een nauwe samenhang tussen de motivering van het bestreden besluit en dat middel (zie in die zin arrest van 14 december 2017, PB/Commissie, T‑609/16, EU:T:2017:910, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Op dit punt kan van verzoekster niet worden verlangd dat zij aantoont dat zij ter uitvoering van een arrest houdende nietigverklaring overeenkomstig artikel 266 VWEU noodzakelijkerwijs een betere score voor de toetsen van het assessment zou krijgen, maar enkel dat een dergelijke mogelijkheid niet is uitgesloten, waarbij overigens in herinnering wordt gebracht dat het niet aan het Gerecht staat om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de jury.

42      In dit verband zij erop gewezen dat in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek niet was bepaald dat de kandidaten de taal die zij het best beheersten, als taal 1 moesten kiezen. De aan het Engels of het Frans gegeven voorkeur, met uitsluiting van alle andere officiële talen van de Unie, kan dus, zoals verzoekster betoogt, bij de toetsen een voordeel hebben verschaft aan kandidaten voor wie één van deze twee talen de best beheerste taal is, ten nadele van de andere kandidaten voor wie dat niet het geval is.

43      Er is immers reeds geoordeeld dat het niveau van kennis van de tweede taal van de kandidaten onvermijdelijk en noodzakelijkerwijs tot uiting komt in de in die taal afgenomen toetsen die tot doel hebben de algemene en specifieke competenties te testen waarin het betrokken vergelijkend onderzoek voorziet (arrest van 9 juni 2021, Calhau Correia de Paiva/Commissie, T‑202/17, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2021:323, punt 55).

44      In dit kader kan met name worden opgemerkt dat uit de voor de beoordeling van de algemene competenties gebruikte formulieren, die de Commissie in antwoord op een maatregel tot organisatie van de procesgang heeft overgelegd, blijkt dat de beheersing van een taal van invloed kan zijn op de beoordeling van de algemene competenties van de kandidaten.

45      In het bijzonder moest de jury tijdens het interview over de algemene competenties bij de beoordeling van de bevoegdheid „communiceren” rekening houden met de moeite die de kandidaat heeft om zich mondeling op een begrijpelijke of voldoende nauwkeurige wijze uit te drukken. Hetzelfde geldt voor de beoordeling van deze competentie in de casestudy, aangezien is bepaald dat de jury de kandidaten een lagere score toekent indien zij van mening is dat „de gebruikte taal, woordenschat, stijl en het taalregister ongeschikt zijn”.

46      Zoals in punt 9 hierboven in herinnering is gebracht, heeft verzoekster in haar sollicitatieformulier overigens zelf verklaard dat haar bekwaamheid om zich schriftelijk in het Frans uit te drukken minder goed is dan in het Italiaans – de taal die zij het best beheerst –, zodat niet kan worden uitgesloten dat de onvolledige beheersing van deze tweede taal haar score tijdens het schriftelijk examen heeft beïnvloed.

47      In die omstandigheden kan niet zonder meer worden uitgesloten dat verzoekster, die voor de algemene competenties een totaalscore van 37/80 heeft behaald, welke score beduidend lager is dan de score die zij voor de vakgerelateerde competenties heeft behaald, namelijk 80/100, en die met name een score 4,5/10 heeft behaald voor de beoordeling van de competentie „communiceren”, welke score eveneens lager is dan de score voor de beoordeling van de vakgerelateerde competenties, een kans zou hebben gehad om een betere score te behalen indien zij de toetsen in haar moedertaal, te weten het Italiaans, had kunnen afleggen. Zoals uit de punten 44 en 45 hierboven blijkt, kan de beheersing van een taal, afgezien van een specifieke vakgerelateerde technische terminologie, immers van grote invloed zijn op de beoordeling van de algemene competenties van de kandidaten. Het aanzienlijke verschil tussen de score van verzoekster met betrekking tot de algemene competenties en haar score met betrekking tot de vakgerelateerde competenties vormt dan ook een concrete aanwijzing dat dit in casu het geval kon zijn.

48      Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, voor zover daarin de bestreden beperking is geformuleerd, ontvankelijk is.

b)      Ontvankelijkheid van de exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voor zover daarin de bestreden verplichting is neergelegd

49      De Commissie stelt dat de exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voor zover daarin de bestreden verplichting is neergelegd, niet-ontvankelijk is, aangezien verzoekster geen enkel belang heeft om zich op die gestelde onwettigheid te beroepen. Het bestreden besluit hangt immers niet af van het feit dat verzoekster verplicht is geweest om in de tweede taal met EPSO te communiceren noch dat zij haar klacht in het Frans heeft moeten indienen.

50      Verzoekster betwist dit betoog.

51      Er zij aan herinnerd dat de draagwijdte van een exceptie van onwettigheid moet worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is voor de oplossing van het geschil (arrest van 10 juni 2020, Oosterbosch/Parlement, T‑131/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:250, punt 54). Aangezien artikel 277 VWEU niet tot doel heeft het een partij mogelijk te maken bij de behandeling van elk door haar ingesteld beroep de toepasselijkheid van welke handeling van algemene strekking dan ook te betwisten, moet de handeling waarvan de onrechtmatigheid wordt aangevoerd, al dan niet rechtstreeks, van toepassing zijn op de door het beroep aan de orde gestelde casuspositie (zie arrest van 8 september 2020, Commissie en Raad/Carreras Sequeros e.a., C‑119/19 P en C‑126/19 P, EU:C:2020:676, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      Los van het feit dat artikel 20, lid 2, onder d), VWEU en artikel 41, lid 4, van het Handvest van de grondrechten het recht toekennen om zich tot de instellingen van de Unie te wenden in een van de talen van de Verdragen en in dezelfde taal een antwoord te krijgen, volstaat de vaststelling dat de bestreden verplichting geen enkele directe of indirecte invloed heeft uitgeoefend op de inhoud van het bestreden besluit. Het besluit van de jury om verzoeksters naam na afloop van de toetsen niet op de reservelijst te plaatsen houdt immers geen direct of indirect verband met de verplichting om in de tweede taal van het vergelijkend onderzoek met EPSO te communiceren.

53      Bij gebreke van enig verband, a fortiori een rechtstreeks juridisch verband, tussen het bestreden besluit en de bestreden verplichting kan dus niet worden geoordeeld dat dit besluit een maatregel ter uitvoering van de aankondiging van vergelijkend onderzoek vormt voor zover deze verplichting daarin is neergelegd.

54      De exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voor zover daarin de bestreden verplichting is neergelegd, moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

55      Gelet op het voorgaande moet het eerste middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, enkel ontvankelijk worden verklaard voor zover het de bestreden beperking betreft.

2.      Gegrondheid van de exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voor zover daarin de bestreden beperking is neergelegd

56      Tot staving van de exceptie van onwettigheid voert verzoekster aan dat de bestreden beperking een door artikel 1 quinquies van het Statuut verboden discriminatie op grond van taal vormt. In dit verband moet allereerst worden nagegaan of de bestreden beperking tot een verschil in behandeling op grond van taal leidt en vervolgens, in voorkomend geval, of dit verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door een rechtmatig doel en, ten slotte, of het evenredig is aan de verwezenlijking van het uiteindelijk nagestreefde legitieme doel.

a)      Bestaan van discriminatie op grond van taal

57      Verzoekster betoogt in wezen dat de bestreden beperking haar tijdens de toetsen heeft benadeeld ten opzichte van kandidaten met Engels of Frans als moeder- of hoofdtaal, dat wil zeggen de taal die zij het beste beheersen.

58      De Commissie betwist dit betoog en voert in wezen aan dat kennis van een taal op een hoger niveau dan het in de aankondiging van vergelijkend onderzoek vereiste minimumniveau, niet behoort tot de kennis en competenties die in het kader van het assessment worden beoordeeld.

59      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat artikel 1 quinquies, lid 1, eerste alinea, van het Statuut bepaalt dat voor de toepassing van dit Statuut iedere vorm van discriminatie, zoals met name discriminatie op grond van taal, verboden is.

60      In casu vormt de verplichting voor de kandidaten om als tweede taal van het vergelijkend onderzoek alleen het Engels of het Frans te kiezen, een verschil in behandeling op grond van taal, dat op grond van deze bepaling in beginsel verboden is.

61      Er zij immers aan herinnerd dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek kandidaten voor wie het Engels of het Frans de best beheerste taal is, niet verbood deze taal als tweede taal te kiezen. Hieruit volgt dat, zoals in punt 42 hierboven is vastgesteld, de voorkeur die aan het Engels of het Frans als tweede taal wordt gegeven, de kandidaten van wie één van deze twee talen de best beheerste taal is, tijdens de toetsen van het assessment kan hebben bevoordeeld ten nadele van andere kandidaten die, hoewel zij ten minste twee officiële talen van de Unie voldoende beheersen, niet de mogelijkheid hadden om de toetsen af te leggen in de taal die zij het best beheersen.

62      Niettemin volgt uit artikel 1 quinquies, lid 6, eerste volzin, van het Statuut dat beperkingen van het non-discriminatiebeginsel mogelijk zijn, mits zij „op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn” en beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid.

63      De ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de instellingen van de Unie beschikken bij de organisatie van hun diensten en, met name, bij de vaststelling van de voor de te vervullen ambten vereiste bekwaamheidscriteria en, in het licht van deze criteria en in het belang van de dienst, van de voorwaarden en de wijze van organisatie van het vergelijkend onderzoek, wordt noodzakelijkerwijs afgebakend door artikel 1 quinquies van het Statuut, zodat verschillen in behandeling op grond van taal als gevolg van een beperking van de regeling van het taalgebruik van een vergelijkend onderzoek tot een klein aantal officiële talen slechts kan worden toegestaan als deze beperking objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan de werkelijke behoeften van de dienst (zie arrest van 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64      Derhalve moet worden onderzocht of de uit de bestreden beperking voortvloeiende discriminatie op grond van taal wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en, in voorkomend geval, evenredig is aan de werkelijke behoeften van de dienst zoals die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek zijn beschreven.

b)      Rechtvaardiging van discriminatie op grond van taal

65      Verzoekster stelt dat het aan het TABG staat om aan te tonen dat de bestreden beperking gerechtvaardigd is en evenredig is aan de werkelijke behoeften van de dienst, door zich te baseren op elementen die verband houden met de eisen van de te vervullen ambten die ten eerste door de rechter kunnen worden gecontroleerd en ten tweede voor de kandidaten begrijpelijk zijn.

66      In dit verband voert zij aan dat de door het TABG in de aankondiging van vergelijkend onderzoek aangevoerde rechtvaardiging, die de aanwerving mogelijk beoogt te maken van ambtenaren die onmiddellijk operationeel zijn, niet het verband aangeeft tussen de bestreden beperking en de aard van de uit te oefenen taken, zoals beschreven in bijlage I bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek. Het is niet uitgesloten dat bepaalde taken met name in het Italiaans kunnen worden uitgevoerd. Gelet op de algemene formulering ervan, kan de bestreden beperking evenmin worden gerechtvaardigd door de aard van de toetsen van het assessment.

67      De door de Commissie in de loop van de procedure overgelegde gegevens zijn volgens verzoekster niet relevant en in elk geval is niet aangetoond dat het Engels en het Frans de meest gebruikte talen zijn bij de uitoefening van de taken van de te vervullen ambten, met uitsluiting van alle andere talen van de Unie.

68      De Commissie betwist dit betoog en voert daartoe in wezen aan dat de bestreden beperking wordt gerechtvaardigd door twee legitieme doelstellingen die worden gestaafd door de bewijzen, bestaande uit een tabel waarin de talen worden vermeld die worden gesproken door de personeelsleden van het DG Belastingen en Douane-unie en van het DG Concurrentie, tabellen met de talen die worden gebruikt bij de uitoefening van de taken door het personeel van deze directoraten-generaal, en de kennisgevingen van vacature die deze directoraten-generaal tussen 1 januari 2016 en 9 januari 2020 hebben gepubliceerd.

69      Vooraf zij eraan herinnerd dat in artikel 28, onder f), van het Statuut weliswaar wordt bepaald dat als ambtenaar slechts kan worden aangesteld hij die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen van de Unie en van een voldoende kennis van een andere taal van de Unie „voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is”, maar dit artikel niet de criteria aangeeft die in aanmerking kunnen worden genomen voor de beperking van de keuze van deze taal uit de officiële talen die worden genoemd in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd [zie arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 85 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

70      Dergelijke criteria vloeien evenmin voort uit artikel 27 van het Statuut, waarvan de eerste alinea, zonder verwijzing naar talenkennis, bepaalt dat „[d]e aanwerving […] erop [is] gericht de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis”, en dat „[g]een enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat”. Hetzelfde geldt voor de tweede alinea van dit artikel, die louter bepaalt dat „[o]p grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Unie […] elke instelling passende maatregelen [kan] treffen, wanneer een aanzienlijke onevenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt vastgesteld, die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is”, en met name preciseert dat „[d]eze passende maatregelen […] gerechtvaardigd [moeten] zijn en er nooit toe [mogen] leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd”.

71      Uit artikel 1, lid 1, onder f), van bijlage III bij het Statuut volgt weliswaar dat in de aankondiging van vergelijkend onderzoek de talenkennis kan worden vermeld die „in verband met de bijzondere aard van het ambt” vereist is, maar deze bepaling vormt geenszins een algemene machtiging om de keuze van de tweede taal van een vergelijkend onderzoek te beperken tot een beperkt aantal officiële talen uit de in artikel 1 van verordening nr. 1 genoemde talen [zie in die zin arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 86 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

72      In casu heeft de Commissie aangegeven dat de bestreden beperking gerechtvaardigd is, ten eerste, zoals blijkt uit de algemene richtsnoeren van het college van administratiehoofden voor het taalgebruik bij vergelijkende onderzoeken van EPSO, opgenomen in bijlage II bij de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken (PB 2015, C 70A, blz. 1; hierna: „bijlage II”), door de aard van de toetsen van het assessment, en, ten tweede, zoals blijkt uit de inhoud van de aankondiging van vergelijkend onderzoek die in punt 4 hierboven is weergegeven, door de doelstelling om te beschikken over ambtenaren die onmiddellijk operationeel zijn.

1)      Rechtvaardiging ontleend aan de aard van de toetsen van het assessment

73      Volgens de in bijlage II opgenomen algemene richtsnoeren van het college van administratiehoofden voor het taalgebruik bij vergelijkende onderzoeken van EPSO waarnaar de Commissie verwijst, wordt de bestreden beperking gerechtvaardigd door de aard van de toetsen van het assessment, aangezien deze vereist dat „[o]m ervoor te zorgen dat de kandidaten eerlijk kunnen worden beoordeeld en rechtstreeks met de beoordelaars en de andere kandidaten kunnen communiceren, is het met name noodzakelijk dat het assessment wordt uitgevoerd in een gemeenschappelijke taal of, in bepaalde omstandigheden, de hoofdtaal van het vergelijkend onderzoek”.

74      Die reden kan echter niet worden aanvaard, aangezien deze rechtvaardiging wegens de algemene formulering ervan kan worden toegepast op elke procedure van vergelijkend onderzoek, ongeacht de bijzondere aard van de ambten die na afloop van de betrokken selectieprocedure moeten worden vervuld.

75      Overigens blijkt uit die bijlage II dat de selectieprocedure die sinds 2010 is ingevoerd, en in het bijzonder de toetsen van het assessment, bedoeld zijn om beter in te schatten of de kandidaten in staat zijn de gevraagde taken te vervullen. Hieruit volgt dat dit argument, dat ontleend is aan de aard van de selectieprocedure, nauw aansluit bij de reden dat de nieuwe aangeworven personen onmiddellijk operationeel moeten zijn. Bij gebreke van deze laatste grond kan het argument inzake de aard van de selectieprocedure op zichzelf dus geen rechtvaardiging vormen voor de beperking van het aantal talen dat als tweede taal kan worden gekozen in het vergelijkend onderzoek [zie in die zin arrest van 9 juni 2021, Calhau Correia de Paiva/Commissie, T‑202/17, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2021:323, punt 98 (niet gepubliceerd)].

76      In die omstandigheden moet worden onderzocht of, gelet op de bijzondere aard van de te vervullen ambten zoals weergegeven in de punten 7 en 8 hierboven, de noodzaak om te beschikken over ambtenaren die onmiddellijk operationeel zijn, een legitieme rechtvaardiging voor de bestreden beperking vormt.

2)      Rechtvaardiging ontleend aan de noodzaak om te beschikken over ambtenaren die onmiddellijk operationeel zijn

77      Volgens de rechtspraak wordt inderdaad erkend dat de dienst er belang bij heeft dat de personen die na afloop van een selectieprocedure, zoals de betrokken selectieprocedure, door de instellingen van de Unie worden aangeworven, onmiddellijk operationeel kunnen zijn en aldus in staat zijn om snel de taken te kunnen opnemen die deze instellingen hun willen opdragen (zie arrest van 8 september 2021, Spanje/Commissie, T‑554/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:554, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

78      Ook al moet er altijd tijd worden uitgetrokken om zich aan nieuwe taken en werkgewoonten aan te passen en om zich in een nieuwe dienst in te werken, het is in dit verband legitiem dat een instelling ernaar streeft om personen aan te werven die bij hun indiensttreding op zijn minst in staat zijn om ten eerste te communiceren met hun leidinggevenden en collega’s en aldus zo snel en perfect mogelijk de draagwijdte van de hun toevertrouwde functies en de inhoud van de door hen te vervullen taken te begrijpen, en ten tweede te communiceren met de medewerkers en de externe correspondenten van de betrokken diensten. Zoals reeds is geoordeeld, is de talenkennis van de ambtenaren immers een wezenlijke factor voor hun loopbaan. Derhalve moet het als legitiem worden beschouwd dat een instelling personen wil aanwerven die de taal of talen die worden gebruikt in de professionele omgeving waarin zij zullen worden tewerkgesteld, doeltreffend kunnen gebruiken en zo goed mogelijk begrijpen (zie arrest van 8 september 2021, Spanje/Commissie, T‑554/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:554, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

79      Het staat echter aan de Unierechter om de regels tot vaststelling van de regeling van het taalgebruik van vergelijkende onderzoeken zoals die welke in de bestreden aankondiging van vergelijkend onderzoek aan de orde is, concreet te onderzoeken, aangezien enkel aan de hand van een dergelijk onderzoek kan worden vastgesteld welke talenkennis de instellingen in het geval van bijzondere taken in het belang van de dienst objectief kunnen eisen, en derhalve of de eventuele beperking van de keuze van de talen die bij de deelname aan het vergelijkend onderzoek kunnen worden gebruikt, objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan de reële behoeften van de dienst (arrest van 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 94).

80      Meer in het bijzonder dient de Unierechter niet enkel de materiële juistheid van de aangevoerde bewijselementen en de betrouwbaarheid en samenhang ervan te controleren, maar ook of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen schragen (arrest van 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 104).

81      In casu moet meteen worden vastgesteld dat de beschrijving van de aard van de taken in de aankondiging van vergelijkend onderzoek en in bijlage I bij die aankondiging op zich niet volstaat om aan te tonen dat alleen de twee talen waartoe de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek is beperkt, de voor dit vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten in staat zou stellen onmiddellijk operationeel te zijn. Niets in de aankondiging van vergelijkend onderzoek wijst immers op een daadwerkelijk gebruik van deze twee talen bij de uitvoering van de in die aankondiging van vergelijkend onderzoek en in bijlage I daarbij opgesomde taken.

82      Integendeel, het volstaat vast te stellen dat bijlage I bij de aankondiging van vergelijkend onderzoek, waarin de te verrichten taken nader worden omschreven, betrekking heeft op verscheidene taken, waaronder met name het „[t]oezicht houden op fiscaal beleid in de lidstaten en […] op belastingwetgeving in de lidstaten en op de tenuitvoerlegging van EU-regels”, het „[b]eoordelen van nationale indirecte belastingen vanuit het perspectief van staatssteun”, het „[t]oezicht houden op nationale btw-wetgeving van lidstaten”, en het „[b]eoordelen van nationale indirecte belastingen vanuit het perspectief van staatssteun”. Deze verscheidenheid van taken wijst er veeleer op dat, zonder uit te sluiten dat de beheersing van een bepaalde taal onontbeerlijk is, de aanwerving van ambtenaren met een gevarieerd taalprofiel een voordeel zou opleveren voor de werking van de dienst, aangezien zij in staat zouden zijn het beleid en de belastingwetgeving van de lidstaten in de officiële taal of talen van deze lidstaten te onderzoeken.

83      Desalniettemin moet worden nagegaan of met de drie documenten die de Commissie in de loop van de procedure heeft overgelegd als bijlagen bij het verweerschrift, kan worden aangetoond welke talenkennis, gelet op de bijzondere aard van de door de Commissie te vervullen ambten, objectief kan worden verlangd voor de aanwerving van „beleidsmedewerkers” bij het directoraat Indirecte of Directe Belastingen van het DG Belastingen en Douane-unie en van „beleidsmedewerkers” bij een van de eenheden Fiscale Staatssteun van het DG Concurrentie, die onmiddellijk operationeel zijn.

84      In dit verband kan, alles bijeengenomen, worden vastgesteld dat uit de door de Commissie overgelegde documenten blijkt dat het Engels en het Frans waarschijnlijk de twee talen zijn waarvan de kennis het meest verbreid is binnen de directoraten-generaal waarin de geslaagde kandidaten van het vergelijkend onderzoek kunnen worden aangeworven.

85      Deze vaststelling volstaat op zich echter niet om aan te tonen welke talenkennis objectief kan worden verlangd voor de bijzondere taken die de aangeworven personen zullen moeten uitoefenen. Het is immers van belang om na te gaan of, gelet op de bijzondere aard van de te vervullen ambten, de kennis van slechts één van deze twee talen, als tweede taal, een nieuw aangeworven ambtenaar daadwerkelijk in staat stelt om „onmiddellijk operationeel” te zijn en, in voorkomend geval, te controleren of de verplichting om alle toetsen van het assessment in de tweede taal af te leggen, geschikt was om aan een dergelijke behoefte te voldoen.

86      Wat de bijzondere aard van de te vervullen ambten betreft, blijkt uit een gedetailleerde analyse van de door de Commissie overgelegde documenten, dat bij de dagelijkse uitoefening van de taken die de voor het vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten zullen moeten uitoefenen, voldoende kennis van slechts één van die talen, te weten het Engels, noodzakelijk kan worden geacht wil een geslaagde kandidaat „onmiddellijk operationeel” zijn.

87      Uit de in bijlage B.3 bij het verweerschrift opgenomen functiebeschrijving van de 34 vacatures die tussen 1 januari 2016 en 9 januari 2020 voor de betrokken directoraten-generaal zijn gepubliceerd, blijkt immers dat kennis van het Engels weliswaar onontbeerlijk is, maar dat een dergelijk vereiste, anders dan de Commissie stelt, niet in vergelijkbare bewoordingen voor het Frans geldt.

88      In de functieomschrijving van verschillende vacatures staat immers dat „de werktalen van de eenheid (hoofdzakelijk) Engels en (in mindere mate) Frans zijn”. In dezelfde zin wordt in een vacature bepaald dat „kennis van het Engels noodzakelijk is” en dat „basiskennis van het Frans” slechts „wenselijk” is. Bovendien blijkt uit verschillende andere vacatures dat indien de werktaal van het team Engels is, voldoende kennis van andere talen, zoals het Duits, het Spaans, het Italiaans, het Pools of andere officiële talen, een voordeel zou vormen.

89      Op basis van de wijdverbreide kennis van het Frans binnen de betrokken directoraten-generaal kan weliswaar niet worden uitgesloten dat een geslaagde kandidaat die slechts over voldoende kennis van het Frans beschikt, op termijn operationeel zou kunnen zijn, maar er kan niet worden vastgesteld dat die geslaagde kandidaat, gelet op de bijzondere aard van de te vervullen ambten, „onmiddellijk operationeel” is zoals vereist door de aankondiging van vergelijkend onderzoek.

90      Toen de Commissie hierover ter terechtzitting werd ondervraagd, kon zij niet aangeven op welke post een geslaagde kandidaat met slechts voldoende kennis van het Frans als tweede taal zou kunnen worden aangesteld en als „onmiddellijk operationeel” zou kunnen worden beschouwd.

91      Hoe dan ook moet worden benadrukt dat de bestreden beperking volgens de bewoordingen van de aankondiging van vergelijkend onderzoek van wezenlijk belang is, aangezien „de meeste departementen voor douane en belastingen in de Commissie gebruik [maken] van het Engels of het Frans voor analyses, interne communicatie en communicatie met externe belanghebbenden en voor publicaties, verslagen, wetgeving en economic papers, zoals uiteengezet onder ‚Wat houdt de functie in?’ en in bijlage I”. Op basis van deze bewoordingen wordt in de aankondiging van vergelijkend onderzoek geconcludeerd dat een geslaagde kandidaat die onvoldoende kennis van het Engels of het Frans heeft, niet onmiddellijk operationeel zou zijn.

92      Hieruit volgt dat de doelstelling om ambtenaren aan te werven die „onmiddellijk operationeel” zijn, in hoofdzaak is gericht op vakgerelateerde competenties en niet op algemene competenties.

93      Vastgesteld moet worden dat de vier onderdelen van het assessment in de tweede taal moesten plaatsvinden, hoewel het voor het bereiken van de doelstelling bestaande in het aanwerven van ambtenaren die „onmiddellijk operationeel” zijn, niet strikt noodzakelijk blijkt dat de drie toetsen die enkel bedoeld zijn om de algemene competenties te testen, ook in die tweede taal worden afgelegd.

94      Gelet op het voorgaande is het eerste middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voor zover daarin de bestreden beperking is neergelegd, gegrond. Bijgevolg moet het bestreden besluit nietig worden verklaard, zonder dat de andere middelen behoeven te worden onderzocht.

IV.    Kosten

95      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van verzoekster te worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT (Achtste kamer – uitgebreid),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van 10 december 2019 waarbij de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/363/18 na heronderzoek heeft geweigerd om de naam van MZ op te nemen op de reservelijst voor de aanwerving van administrateurs van de rang AD 7 op het vakgebied belastingen, wordt nietig verklaard.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Svenningsen

Barents

Mac Eochaidh

Pynnä

 

      Laitenberger

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 juli 2022.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.