Language of document : ECLI:EU:C:2015:825

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

17 december 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Voorwaarden voor waarmerking – Rechten van de schuldenaar – Heroverweging van de beslissing”

In zaak C‑300/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Hof van Beroep te Antwerpen (België) bij beslissing van 16 juni 2014, ingekomen bij het Hof op 20 juni 2014, in de procedure

Imtech Marine Belgium NV

tegen

Radio Hellenic SA,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur), A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door C. Pochet, J.‑C. Halleux en L. Van den Broeck als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en E. Pedrosa als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Wils en A.‑M. Rouchaud-Joët als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 september 2015,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 19, lid 1, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB L 143, blz. 15).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Imtech Marine Belgium NV (hierna: „Imtech Marine”), gevestigd in België, en Radio Hellenic SA (hierna: „Radio Hellenic”), gevestigd in Griekenland, over het verzoek van eerstgenoemde vennootschap tot waarmerking als Europese executoriale titel in de zin van verordening nr. 805/2004 van een bij verstek gewezen vonnis betreffende een schuldvordering met een schadebeding en verwijlinteresten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening (EG) nr. 44/2001

3        Artikel 34, punt 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) bepaalt dat een beslissing niet wordt erkend indien „het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was”.

 Verordening nr. 805/2004

4        De overwegingen 10 tot en met 14, 18 en 19 van verordening nr. 805/2004 luiden:

„(10)      Wanneer een gerecht in een lidstaat een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering heeft gegeven in een gerechtelijke procedure waarin de schuldenaar zich afzijdig heeft gehouden, is de afschaffing van elke vorm van controle in de lidstaat van tenuitvoerlegging onlosmakelijk verbonden met en afhankelijk van het bestaan van voldoende waarborgen voor de inachtneming van de rechten van de verdediging.

(11)      Deze verordening heeft tot doel de grondrechten te bevorderen, en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [hierna: ,Handvest’] zijn vastgelegd. Daarbij wordt in het bijzonder het recht op een eerlijk proces, zoals dat wordt erkend in artikel 47 van het Handvest, volledig geëerbiedigd.

(12)      Minimumnormen dienen te worden vastgesteld voor de procedure die tot de beslissing leidt, teneinde ervoor te zorgen dat de schuldenaar, zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig is, in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure om de vordering te betwisten, en van de gevolgen indien hij zich afzijdig houdt.

(13)      Wegens verschillen tussen de lidstaten op het gebied van de vormvoorschriften voor civiele procedures, en met name de voorschriften inzake de betekening en kennisgeving van stukken, moet een specifieke en gedetailleerde definitie van deze minimumnormen worden opgesteld. Met name een wijze van betekening of kennisgeving waarbij wordt uitgegaan van een juridische fictie ten aanzien van de naleving van deze minimumnormen, kan voor de erkenning van een beslissing als Europese executoriale titel niet als voldoende worden beschouwd.

(14)      Alle in de artikelen 13 en 14 vermelde wijzen van betekening en kennisgeving zijn gebaseerd op volledige zekerheid (artikel 13) of op een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid (artikel 14) dat het betekende document de geadresseerde heeft bereikt. Wat deze laatste categorie betreft dient een beslissing alleen dan als Europese executoriale titel te worden gewaarmerkt, indien de lidstaat van oorsprong beschikt over een passende procedure via welke de schuldenaar overeenkomstig bepaalde voorwaarden een verzoek om integrale toetsing van de beslissing kan indienen in de uitzonderlijke in artikel 19 vermelde gevallen waarin het document, ondanks het feit dat aan artikel 14 is voldaan, de geadresseerde niet heeft bereikt.

[...]

(18)      Op grond van het wederzijdse vertrouwen in de rechtspleging in de lidstaten kan door een gerecht van een lidstaat worden vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor erkenning als Europese executoriale titel is voldaan, zodat een beslissing in alle andere lidstaten ten uitvoer kan worden gelegd, zonder rechterlijke toetsing van de toepassing van de procedurele minimumnormen in de lidstaat waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd.

(19)      Deze verordening behelst geen verplichting voor de lidstaten hun nationale wetgeving aan te passen aan de procedurele minimumnormen die in deze verordening zijn vastgesteld. Zij verschaft daartoe wel een prikkel, door een snellere en efficiëntere tenuitvoerlegging van beslissingen in andere lidstaten slechts mogelijk te maken indien aan deze minimumnormen wordt voldaan.”

5        Artikel 6 van deze verordening, met als opschrift „Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel”, bepaalt in lid 1:

„Een in een lidstaat gegeven beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering wordt, op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek, als Europese executoriale titel gewaarmerkt, indien:

a)      de beslissing in de lidstaat van oorsprong uitvoerbaar is; en

b)      de beslissing niet strijdig is met de bevoegdheidsregels van de afdelingen 3 en 6 van hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 44/2001; en

c)      de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in hoofdstuk III gestelde vereisten voldeed, wanneer het gaat om een niet-betwiste schuld in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c); en

d)      de beslissing is gegeven in de lidstaat van de woonplaats van de schuldenaar in de zin van artikel 59 van verordening (EG) nr. 44/2001, wanneer:

–        een schuldvordering niet-betwist is in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c), en

–        betrekking heeft op een overeenkomst gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs‑ of beroepsmatig kan worden beschouwd; en

–        de consument de schuldenaar is.”

6        Artikel 9 van verordening nr. 805/2004 bepaalt onder het opschrift „Verstrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel”:

„1.      De Europese executoriale titel wordt verstrekt in de vorm van het in bijlage I opgenomen standaardformulier.

2.      Het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel wordt verstrekt in de taal van de beslissing.”

7        Artikel 10 van verordening nr. 805/2004 bepaalt onder het opschrift „Rectificatie of intrekking van het Europese bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel”:

„1.      Op een verzoek gericht aan het gerecht van oorsprong wordt het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel

a)      gerectificeerd wanneer ten gevolge van een materiële fout de beslissing en het bewijs van waarmerking onderling verschillen;

b)      ingetrokken wanneer het, in het licht van de in deze verordening neergelegde vereisten, kennelijk ten onrechte is toegekend.

2.      Het recht van de lidstaat van oorsprong is van toepassing op de rectificatie en op de intrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel.

3.      Voor het aanvragen van de rectificatie of de intrekking van een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel kan gebruikgemaakt worden van het standaardformulier in bijlage VI.

4.      Tegen het verstrekken van een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel kan geen rechtsmiddel ten gronde worden ingesteld.”

8        Artikel 13 van deze verordening, met als opschrift „Betekening of kennisgeving met bewijs van ontvangst door de schuldenaar”, luidt:

„1.      Betekening of kennisgeving aan de schuldenaar van het stuk dat het geding inleidt of van een gelijkwaardig stuk kan op een der volgende manieren zijn geschied:

a)       door persoonlijke betekening of kennisgeving blijkend uit een door de schuldenaar ondertekende bevestiging met de datum van ontvangst;

b)       door persoonlijke betekening of kennisgeving blijkend uit een document ondertekend door de bevoegde persoon die de betekening of kennisgeving heeft verricht, en waarin wordt verklaard dat de schuldenaar het stuk in ontvangst heeft genomen of zonder wettige grond geweigerd heeft, en waarin de datum van betekening of kennisgeving is vermeld;

c)       door betekening of kennisgeving per post, blijkend uit een door de schuldenaar ondertekende en teruggezonden ontvangstbevestiging met de datum van ontvangst;

d)       door betekening of kennisgeving langs elektronische weg, bijvoorbeeld door middel van een faxbericht of een elektronisch postbericht, blijkend uit een door de schuldenaar ondertekende en teruggezonden ontvangstbevestiging met de datum van ontvangst.

2.      Enigerlei dagvaarding voor een terechtzitting kan aan de schuldenaar betekend of ter kennis gebracht zijn overeenkomstig lid 1, dan wel mondeling meegedeeld zijn tijdens een voorafgaande terechtzitting over dezelfde vordering en in de notulen van die voorafgaande terechtzitting zijn vermeld.”

9        Artikel 14 van verordening nr. 805/2004, met als opschrift „Betekening of kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de schuldenaar”, luidt:

„1.      Betekening of kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt, van een gelijkwaardig stuk en van enigerlei dagvaarding voor een terechtzitting aan de schuldenaar kan ook zijn geschied op een van de hierna vermelde wijzen:

a)      in persoon op het persoonlijke adres van de schuldenaar, aan een persoon die als huisgenoot van de schuldenaar dezelfde woonplaats heeft of aldaar in dienst is;

b)      wanneer de schuldenaar een zelfstandige of een rechtspersoon is, in persoon op het zakenadres van de schuldenaar, aan een persoon die bij de schuldenaar in dienst is;

c)      door deponering van het stuk in de brievenbus van de schuldenaar;

d)      door deponering van het stuk op het postkantoor of bij de bevoegde autoriteiten, en schriftelijke mededeling daarvan in de brievenbus van de schuldenaar, mits in de schriftelijke mededeling duidelijk wordt vermeld dat het om een gerechtelijk stuk gaat of dat deze schriftelijke mededeling rechtsgeldig is als betekening of kennisgeving en de toepasselijke termijnen doet ingaan;

e)      per post zonder bewijs overeenkomstig lid 3 indien de schuldenaar zijn adres in de lidstaat van oorsprong heeft;

f)      langs elektronische weg, blijkens een automatische aankomstbevestiging, op voorwaarde dat de schuldenaar vooraf uitdrukkelijk met deze wijze van betekening of kennisgeving heeft ingestemd.

2.      Voor de toepassing van deze verordening is betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1 niet toegestaan indien het adres van de schuldenaar niet met zekerheid bekend is.

3.      Betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1, onder a) tot en met d), blijkt uit:

a)      een document dat is ondertekend door de bevoegde persoon die de betekening of de kennisgeving heeft verricht, en waarin het volgende wordt vermeld:

i)      de wijze waarop betekening of kennisgeving is geschied, en

ii)      de datum van betekening of kennisgeving, en

iii)      indien het stuk ter betekening of kennisgeving is aangeboden aan een andere persoon dan de schuldenaar, de naam van die persoon en zijn relatie tot de schuldenaar,

of

b)      voor de toepassing van lid 1, onder a) en b), een ontvangstbevestiging van de persoon aan wie betekening of kennisgeving is geschied.”

10      Artikel 19 van diezelfde verordening bepaalt onder het opschrift „Minimumnormen voor heroverweging in uitzonderingsgevallen”:

„1.      Een beslissing overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 18 kan enkel worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel indien de schuldenaar volgens het recht van de lidstaat van oorsprong kan verzoeken om heroverweging van de beslissing als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      i)      betekening of kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, dan wel in voorkomend geval, van de dagvaarding of oproep voor een terechtzitting is geschied op een van de in artikel 14 vermelde wijzen en

ii)      betekening of kennisgeving buiten zijn schuld niet zo tijdig is geschied als met het oog op zijn verdediging nodig was,

of

b)      de schuldenaar de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens overmacht of wegens buitengewone omstandigheden buiten zijn wil,

mits de betrokkene in beide gevallen onverwijld handelt.

2.      Dit artikel laat de mogelijkheid voor lidstaten om een heroverweging van de beslissing onder gunstiger voorwaarden dan de in lid 1 genoemde, onverlet.”

11      Artikel 21 van verordening nr. 805/2004, met als opschrift „Weigering van de tenuitvoerlegging”, luidt:

„1.      De tenuitvoerlegging wordt op verzoek van de schuldenaar door het bevoegde gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging geweigerd indien de als Europese executoriale beslissing gewaarmerkte beslissing onverenigbaar is met een in een van de lidstaten of een derde land gegeven eerdere beslissing op voorwaarde dat:

a)      de eerdere beslissing tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust; en

b)      de eerdere beslissing in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven, of aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat van tenuitvoerlegging voldoet; en

c)      de onverenigbaarheid in de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong niet als verweer is aangevoerd en ook niet had kunnen worden aangevoerd.

2.      In geen geval wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging overgegaan tot de beoordeling van de juistheid van de beslissing of de waarmerking daarvan als Europese executoriale titel.”

12      Artikel 30 van deze verordening bepaalt onder het opschrift „Gegevens betreffende rectificatie-, intrekkings- en toetsingsprocedures, talen en instanties”:

„1.      De lidstaten doen de Commissie mededeling van

a)       de in artikel 10, lid 2, bedoelde rectificatie- en intrekkingsprocedure en de in artikel 19, lid 1, bedoelde toetsingsprocedure;

[...]”

 Belgisch recht

13      Artikel 50 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt:

„De termijnen, op straffe van verval gesteld, mogen niet worden verkort of verlengd, zelfs met instemming van partijen, tenzij dat verval gedekt is onder de omstandigheden bij de wet bepaald.

Indien de termijn van hoger beroep of verzet voorzien in de artikelen 1048 en 1051 en 1253 quater, c) en d), binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, wordt hij verlengd tot de vijftiende dag van het nieuw gerechtelijk jaar.”

14      Artikel 55 van dit wetboek bepaalt:

„Wanneer de wet bepaalt dat ten aanzien van de partij die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft, de termijnen die haar verleend werden dienen verlengd te worden, dan bedraagt die verlenging:

1°      vijftien dagen, wanneer de partij in een aangrenzend land of in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië [en Noord-Ierland] verblijft;

2°      dertig dagen, wanneer zij in een ander land van Europa verblijft;

3°       tachtig dagen, wanneer zij in een ander werelddeel verblijft.”

15      Artikel 860 van dit wetboek luidt:

„Wat de verzuimde of onregelmatig verrichte vorm ook zij, geen proceshandeling kan nietig worden verklaard, indien de wet de nietigheid ervan niet uitdrukkelijk heeft bevolen.

De termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden zijn evenwel voorgeschreven op straffe van verval.

De andere termijnen worden slechts dan op straffe van verval bepaald wanneer de wet het voorschrijft.”

16      Artikel 1047 van ditzelfde wetboek bepaalt:

„Tegen ieder verstekvonnis kan verzet worden gedaan, onverminderd de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

[...]”

17      Artikel 1048 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt:

„Onder voorbehoud van termijnen die worden bepaald in supranationale en internationale bepalingen, is de termijn om verzet aan te tekenen één maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.

Heeft de niet verschenen partij geen woon‑ of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van verzet verlengd overeenkomstig artikel 55.”

18      Artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek luidt:

„Onder voorbehoud van termijnen die worden voorzien in supranationale en internationale bepalingen, is de termijn om hoger beroep aan te tekenen één maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.

Deze termijn loopt eveneens vanaf de dag van die betekening ten aanzien van de partij die het vonnis heeft doen betekenen.

Heeft een van de partijen aan wie of op wier verzoek het vonnis is betekend, geen woon‑ of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van hoger beroep verlengd overeenkomstig artikel 55.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

19      Imtech Marine heeft diverse prestaties verricht voor Radio Hellenic, die Imtech Marine daarvoor 23 506,99 EUR verschuldigd was. Volgens de algemene voorwaarden van Imtech Marine is er bij niet‑betaling een schadebeding van 10 % verschuldigd, vermeerderd met verwijlinteresten tegen 12 % per jaar.

20      Ondanks diverse aanmaningen is Radio Hellenic haar betaalverplichtingen niet nagekomen.

21      Bij dagvaarding betekend op 25 maart 2013 heeft Imtech Marine de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen verzocht Radio Hellenic te veroordelen tot betaling van de verschuldigde sommen en gevraagd het veroordelend vonnis op grond van verordening nr. 805/2004 te waarmerken als Europese executoriale titel. Bij vonnis van 5 juni 2013 heeft deze rechtbank deze vordering ontvankelijk en ten dele gegrond verklaard. Radio Hellenic is veroordeeld tot betaling van het bedrag van 23 506,99 EUR, vermeerderd met het schadebeding van 10 % en de verwijlinteresten. Deze rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat vonnis niet als Europese executoriale titel te kunnen waarmerken bij gebreke van aangepaste interne wetgeving.

22      Op 3 september 2013 heeft Imtech Marine bij de verwijzende rechter hoger beroep tegen dat vonnis ingesteld. In haar beroepschrift heeft zij gevorderd dat het te wijzen arrest wordt gewaarmerkt als Europese executoriale titel in de zin van verordening nr. 805/2004.

23      De verwijzende rechter merkt op dat de vraag of het Belgische recht voldoet aan de vereisten van artikel 19 van verordening nr. 805/2004 inderdaad tot discussie leidt, net zoals de bevoegdheid van de rechter respectievelijk de griffier inzake de waarmerking van een vonnis als Europese executoriale titel. Door het nalaten van de nationale wetgever zou rechtsonzekerheid voor de rechtzoekende ontstaan. Ondanks de rechtstreekse werking van deze verordening zijn de Belgische rechterlijke instanties eerder terughoudend om rechterlijke uitspraken te waarmerken als Europese executoriale titel.

24      De verwijzende rechter merkt inzonderheid met betrekking tot de procedure van heroverweging van artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004 op dat de termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een bij verstek gewezen beslissing naar Belgisch recht al kan zijn verstreken voordat de schuldenaar het kon aanwenden.

25      Daarom heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Maakt het niet rechtstreeks toepassen van [verordening nr. 805/2004] een schending uit van artikel 288 [VWEU], doordat

a)      de Belgische wetgever heeft nagelaten om voormelde verordening om te zetten in Belgische wetgeving en

b)      de Belgische wetgever nagelaten heeft – niettegenstaande het verzet en hoger beroep voorzien is in Belgische wetgeving – een heroverwegingsprocedure in te voegen?

2)      In ontkennend geval, aangezien een verordening (EG) rechtstreekse werking heeft, wat wordt er verstaan onder ,heroverweging van een beslissing’ in artikel 19, lid 1, van [verordening nr. 805/2004]? Moet er enkel in een heroverwegingsprocedure worden voorzien indien de betekening of kennisgeving van een dagvaarding/geding inleidende akte gebeurd is op een in artikel 14 van [verordening nr. 805/2004] bedoelde wijze, met andere woorden zonder bewijs van ontvangst? Biedt de Belgische wetgeving geen voldoende garanties om te voldoen aan [de] criteria van ,heroverwegingsprocedure’ voorzien in artikel 19, lid 1, van [verordening nr. 805/2004] met het verzet conform artikel 1047 e.v. Belgisch Gerechtelijk Wetboek en hoger beroep conform artikel 1050 e.v. Belgisch Gerechtelijk Wetboek?

3)      Biedt artikel 50 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek, dat toelaat om de in artikel 860, tweede lid, 55 en 1048 Belgisch Gerechtelijk Wetboek vermelde vervaltermijnen te verlengen in geval van overmacht of wegens buitengewone omstandigheden buiten de wil van de betrokkenen voldoende bescherming in de zin van artikel 19, [lid 1, onder] b, van [verordening nr. 805/2004]?

4)      Is de waarmerking als Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen een rechtsprekende handeling die gevorderd moet worden in de inleidende akte? In bevestigend geval: dient de rechter de beslissing te waarmerken als Europese executoriale titel en dient de griffier het bewijs van waarmerking af te leveren?

In ontkennend geval: kan het de taak zijn van een griffier om de beslissing te waarmerken als Europese executoriale titel?

5)      In het geval dat de waarmerking als Europese executoriale titel geen rechtsprekende handeling is, kan de verzoeker – die niet de inleidende akte heeft aangewend om een Europese executoriale titel te vorderen – achteraf, na het definitief worden van de beslissing, de griffier verzoeken om de beslissing te waarmerken als Europese executoriale titel?”

26      Op 7 augustus 2014 is een verzoek om informatie gericht tot de verwijzende rechter, die daarop heeft geantwoord op 16 oktober 2014.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

27      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 19 van verordening nr. 805/2004, gelezen tegen de achtergrond van artikel 288 VWEU, aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht in hun intern recht een heroverwegingsprocedure als bedoeld in dat artikel 19 in te voeren.

28      Artikel 19 van die verordening bepaalt dat een beslissing enkel kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel indien de schuldenaar volgens het recht van de lidstaat van oorsprong kan verzoeken om heroverweging van de betrokken beslissing. Ingevolge overweging 19 van verordening nr. 805/2004 behelst deze verordening geen verplichting voor de lidstaten om hun nationale wetgeving aan te passen aan de in deze verordening vastgestelde procedurele minimumnormen en dus ook geen verplichting om een specifieke heroverwegingsprocedure in de zin van dat artikel 19 in te voeren.

29      Het enige gevolg van het ontbreken van een heroverwegingsprocedure is – aldus artikel 19 van verordening nr. 805/2004 – de onmogelijkheid om een beslissing als Europese executoriale titel te waarmerken onder de daarin bedoelde voorwaarden.

30      Derhalve kan een lidstaat, los van de verplichting om krachtens artikel 30, lid 1, onder a), van deze verordening de Commissie mededeling te doen van een heroverwegingsprocedure die in voorkomend geval naar intern recht bestaat, wanneer hij overeenkomstig de bewoordingen van diezelfde verordening ervoor kiest zijn wetgeving niet aan te passen, artikel 288 VWEU niet schenden.

31      Op de eerste vraag dient dus te worden geantwoord dat artikel 19 van verordening nr. 805/2004, gelezen tegen de achtergrond van artikel 288 VWEU, aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht in hun intern recht een heroverwegingsprocedure als bedoeld in dat artikel 19 in te voeren.

 Tweede en derde vraag

32      Met zijn tweede en derde vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen aan welke voorwaarden artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004 waarmerking als Europese executoriale titel van een bij verstek gewezen beslissing onderwerpt.

33      Artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004 bepaalt dat in de in lid 1, onder a) en b), van dat artikel bedoelde gevallen een beslissing enkel kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel indien de schuldenaar volgens het recht van de lidstaat van oorsprong kan verzoeken om heroverweging van de betrokken beslissing.

34      Artikel 19, lid 1, onder a), van verordening nr. 805/2004 ziet op het geval waarin betekening of kennisgeving aan de schuldenaar van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk is gebeurd op een van de in artikel 14 van deze verordening vermelde wijzen, waarbij de betekening of kennisgeving evenwel buiten zijn schuld niet zo tijdig is geschied als met het oog op de voorbereiding van zijn verdediging nodig was.

35      Artikel 19, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004 betreft het geval waarin de schuldenaar de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens overmacht of wegens buitengewone omstandigheden buiten zijn wil. Het kan ook gaan om een geval waarin de schuldenaar de vordering nog steeds niet kan betwisten in het stadium waarin de termijn om een rechtsmiddel tegen de betrokken beslissing aan te wenden is beginnen te lopen.

36      Hoewel het mogelijk is dat de lidstaten in hun intern recht een voor de gevallen van artikel 19, lid 1, onder a) en b), van verordening nr. 805/2004 specifieke procedure van heroverweging van de beslissingen hebben ingevoerd, is het evenmin uitgesloten dat de procedures die in een lidstaat bestonden vóór de inwerkingtreding van die verordening, het de schuldenaar mogelijk maken om te verzoeken om heroverweging. Onverminderd de verplichting voor de lidstaten om de Commissie mededeling te doen van de betrokken procedures overeenkomstig artikel 30, lid 1, onder a), van deze verordening, brengt het feit dat die verordening krachtens artikel 288 VWEU verbindend is in al haar onderdelen, voor de rechter bij wie een verzoek om waarmerking is gedaan, de verplichting mee om na te gaan of is voldaan aan de daartoe in artikel 19, lid 1, van diezelfde verordening gestelde voorwaarde, namelijk of het overeenkomstig het interne recht daadwerkelijk en zonder uitzondering mogelijk is om in deze gevallen te verzoeken om heroverweging van de betrokken beslissing.

37      Zoals de advocaat-generaal in punt 24 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan het gaan om rechtsmiddelen die de rechten van verdediging van de schuldenaar en het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in de overwegingen 10 en 11 van verordening nr. 805/2004, voldoende eerbiedigen, aangezien de heroverwegingsprocedure niet in het Unierecht is geregeld en verordening nr. 805/2004 uitdrukkelijk verwijst naar de wetgeving van de lidstaat van oorsprong.

38      Met het oog op de eerbiediging van de rechten van verdediging van de schuldenaar en het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 47, lid 2, van het Handvest, kunnen de betrokken rechtsmiddelen evenwel slechts een heroverwegingsprocedure in de zin van artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004, uitgelegd tegen de achtergrond van overweging 14 ervan, vormen indien zij ten eerste een integrale toetsing van de beslissing, zowel rechtens als feitelijk, mogelijk maken.

39      Ten tweede moeten deze rechtsmiddelen het de schuldenaar die zich beroept op een van de gevallen van artikel 19, lid 1, onder a) en b), van deze verordening, mogelijk maken om een dergelijke toetsing te vragen buiten de gewone termijnen die naar nationaal recht gelden om verzet te doen of hoger beroep in te stellen tegen de beslissing. Dat is met name het geval wanneer naar nationaal recht is voorzien in de mogelijkheid om deze termijnen te verlengen, zodat zij opnieuw beginnen te lopen, ten vroegste, vanaf de dag waarop de schuldenaar daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van de inhoud van de beslissing of om een rechtsmiddel aan te wenden.

40      Teneinde specifiek aan de vereisten van artikel 19, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004 te voldoen, moet het naar nationaal recht mogelijk zijn om zowel bij overmacht als bij buitengewone omstandigheden buiten de wil van de schuldenaar de termijnen van de rechtsmiddelen aldus te verlengen aangezien in deze bepaling een onderscheid tussen de twee begrippen wordt gemaakt.

41      Uit de toelichting van de verwijzende rechter blijkt dat in de Belgische rechtsorde voornamelijk twee rechtsmiddelen bestaan om een beslissing in een zaak als in het hoofdgeding aan te vechten, namelijk verzet, waarmee specifiek wordt beoogd verstekvonnissen te betwisten en dat is geregeld in de artikelen 1047 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, en hoger beroep, dat is geregeld in de artikelen 1050 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Het is de taak van de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om deze bepalingen van zijn intern recht uit te leggen, om de gevolgen te trekken uit de in de punten 38 tot en met 40 van dit arrest gegeven uitlegging van artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004 en om te bepalen of de nationale wetgeving voldoet aan de in deze bepaling vastgestelde procedurele minimumnormen. In dat geval moet de verwijzende rechter de betrokken beslissing waarmerken mits is voldaan aan alle andere daartoe gestelde voorwaarden.

42      Gelet op het voorgaande dient op de tweede en de derde prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat met het oog op waarmerking van een bij verstek gewezen beslissing als Europese executoriale titel, de rechter bij wie een dergelijk verzoek is gedaan, zich ervan moet vergewissen dat naar zijn intern recht een integrale toetsing, zowel rechtens als feitelijk, van die beslissing daadwerkelijk en zonder uitzondering mogelijk is in de in deze bepaling bedoelde twee gevallen en dat het naar zijn intern recht mogelijk is om de termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering te verlengen niet alleen bij overmacht maar ook wanneer de schuldenaar wegens andere buitengewone omstandigheden buiten zijn wil de betrokken schuldvordering niet heeft kunnen betwisten.

 Vierde en vijfde vraag

43      Met zijn vierde en vijfde vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6 van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat waarmerking van een beslissing als Europese executoriale titel een rechtsprekende handeling is, en dus aan de rechter moet worden voorbehouden, die in de inleidende akte moet worden gevorderd.

44      Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 805/2004 bepaalt dat het verzoek om waarmerking als Europese executoriale titel van een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering moet worden gedaan bij het gerecht van oorsprong, zonder te verduidelijken wie binnen die rechtsmacht bevoegd is om het bewijs van waarmerking te verstrekken.

45      Gelet op de algemene opzet van verordening nr. 805/2004 is het dus mogelijk een onderscheid te maken tussen de eigenlijke waarmerking van een beslissing als Europese executoriale titel en de formele handeling van verstrekking van het bewijs van waarmerking als bedoeld in artikel 9 van deze verordening. Zoals de advocaat-generaal in punt 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is deze formele handeling, nadat de beslissing inzake de waarmerking als Europese executoriale titel is genomen, niet noodzakelijkerwijs een handeling die moet worden verricht door de rechter, zodat deze handeling aan de griffier kan worden overgelaten.

46      De eigenlijke waarmerking vereist daarentegen een rechterlijke toetsing van de in verordening nr. 805/2004 gestelde voorwaarden.

47      De juridische kwalificaties van een rechter zijn immers onontbeerlijk om op correcte wijze, binnen een context van onzekerheid over de naleving van de minimumnormen ter waarborging van de eerbiediging van de rechten van verdediging van de schuldenaar en het recht op een eerlijk proces, de interne rechtsmiddelen te beoordelen overeenkomstig de punten 38 tot en met 40 van dit arrest. Bovendien kan alleen een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU, bij wege van een prejudiciële verwijzing naar het Hof, verzekeren dat de in verordening nr. 805/2004 gestelde minimumnormen in de Europese Unie eenvormig worden uitgelegd en toegepast.

48      Ten aanzien van de vraag of waarmerking van een beslissing als Europese executoriale titel dient te worden gevorderd in het stuk dat het geding inleidt, bepaalt artikel 6 van verordening nr. 805/2004 dat de in een lidstaat gegeven beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering, op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek, als Europese executoriale titel wordt gewaarmerkt.

49      Zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou het overigens onlogisch zijn om te eisen dat het verzoek om waarmerking in elk geval wordt geformuleerd in het stuk dat het geding inleidt, omdat het nog niet mogelijk is in dat stadium te weten of de schuldvordering zal worden betwist en dus of de beslissing die na afloop van deze procedure zal worden gewezen, zal voldoen aan de voor waarmerking als Europese executoriale titel noodzakelijke voorwaarden.

50      Gelet op het voorgaande dient op de vierde en de vijfde prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 6 van verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat waarmerking van een beslissing als Europese executoriale titel, die te allen tijde kan worden gevorderd, aan de rechter moet worden voorbehouden.

 Kosten

51      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 19 van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, gelezen tegen de achtergrond van artikel 288 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht in hun intern recht een heroverwegingsprocedure als bedoeld in dat artikel 19 in te voeren.

2)      Artikel 19, lid 1, van verordening nr. 805/2004 moet aldus worden uitgelegd dat met het oog op waarmerking van een bij verstek gewezen beslissing als Europese executoriale titel, de rechter bij wie een dergelijk verzoek is gedaan, zich ervan moet vergewissen dat naar zijn intern recht een integrale toetsing, zowel rechtens als feitelijk, van die beslissing daadwerkelijk en zonder uitzondering mogelijk is in de in deze bepaling bedoelde twee gevallen en dat het naar zijn intern recht mogelijk is om de termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering te verlengen niet alleen bij overmacht maar ook wanneer de schuldenaar wegens andere buitengewone omstandigheden buiten zijn wil de betrokken schuldvordering niet heeft kunnen betwisten.

3)      Artikel 6 van verordening nr. 805/2004 moet aldus worden uitgelegd dat waarmerking van een beslissing als Europese executoriale titel, die te allen tijde kan worden gevorderd, aan de rechter moet worden voorbehouden.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.