Language of document : ECLI:EU:F:2015:10

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

18 maart 2015

Zaak F‑24/14

Tuula Rajala

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt
(merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Globale beoordeling van de prestaties – Samenhang”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee Rajala vraagt om nietigverklaring van haar beoordelingsrapport over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2012 (hierna: „beoordelingsrapport 2011/2012” of „bestreden beoordelingsrapport”) alsmede om veroordeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM of hierna: „Bureau”) tot betaling van een schadevergoeding van ten minste 500 EUR aan haar.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Rajala draagt de helft van haar eigen kosten. Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de helft van de kosten van Rajala.

Samenvatting

Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Beoordelingsbevoegdheid van de beoordelaars – Rechterlijke toetsing – Grenzen – Kennelijk onjuiste beoordeling – Begrip

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

De beoordelaars beschikken over een ruime bevoegdheid bij de beoordeling van het werk van de personen die zij moeten beoordelen. Bij zijn rechterlijke toetsing van de inhoud van de beoordelingsrapporten beperkt de Unierechter zich dus ertoe te controleren of de procedure een regelmatig verloop heeft gekend, de feiten materieel juist zijn en er geen sprake is van kennelijke beoordelingsfouten of van misbruik van bevoegdheid. Het staat immers niet aan het Gerecht voor ambtenarenzaken de juistheid van de beoordeling door de administratie van de beroepsbekwaamheden van een ambtenaar te onderzoeken, wanneer die beoordeling complexe waardeoordelen inhoudt die naar hun aard niet vatbaar zijn voor objectieve toetsing.

Een fout kan alleen als een kennelijke fout worden aangemerkt wanneer deze gemakkelijk kan worden ontdekt aan de hand van criteria waarvan de wetgever de uitoefening van een beslissingsbevoegdheid afhankelijk heeft willen stellen.

De grief ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling moet derhalve worden afgewezen indien de betwiste beoordeling ondanks de door de verzoekende partij aangevoerde elementen in elk geval plausibel lijkt.

Dit is met name het geval wanneer het betrokken besluit beoordelingsfouten bevat die in hun geheel beschouwd gering zijn en voor de administratie niet doorslaggevend kunnen zijn geweest.

(cf. punten 41‑44)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arresten Adia Interim/Commissie, T‑19/95, EU:T:1996:59, punt 49; AIUFFASS en AKT/Commissie, T‑380/94, EU:T:1996:195, punt 59; BUPA e.a./Commissie, T‑289/03, EU:T:2008:29, punt 221, en Belfass/Raad, T‑495/04, EU:T:2008:160, punt 63

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten Wenning/Europol, F‑114/07, EU:F:2009:130, punt 111 en aldaar aangehaalde rechtspraak; Faria/BHIM, F‑7/09, EU:F:2010:9, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak; AJ/Commissie, F‑80/10, EU:F:2011:172, punt 36, en CW/Parlement, F‑48/13, EU:F:2014:186, punten 70, 72 en 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak