Language of document :

Hogere voorziening, ingesteld op 1 maart 2021 door Lukáš Wagenknecht tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 17 december 2020 in zaak T-350/20, Wagenknecht / Commissie

(Zaak C-130/21 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Lukáš Wagenknecht (vertegenwoordiger: A. Koller, advokátka)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht in zaak T-350/20, Wagenknecht / Commissie, in haar geheel vernietigen;

de [Commissie] verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: schending van de verplichting tot onpartijdigheid wegens het belangenconflict van Johannes Laitenberger, rechter in het Gerecht, ten gevolge van ten eerste het feit dat hij tot 2019 werkzaam was als directeur-generaal van de Europese Commissie en ten tweede het feit dat hij in de uitoefening van dit ambt in 2018 in communicatie met rekwirant via zijn woordvoerder een officieel standpunt heeft ingenomen dat inhield dat de Europese Commissie een onderzoek naar de toekenning van mogelijkerwijs onrechtmatige staatssteun aan de groep Agrofert diende te vermijden. Een dergelijke situatie wekt de objectieve indruk van belangenconflict wat rechter Laitenberger betreft, ongeacht of er een concrete regel inzake belangenconflicten is geschonden.

Tweede middel: niet-nakoming door de rechters in het Gerecht van de verplichting om gewetensvol te handelen, doordat zij het fundamentele belang van deze zaak in het licht van de fundamentele institutionele werking van de Europese Unie en de fundamentele waarden daarvan niet hebben onderkend, alsmede hebben nagelaten om de procedure en de na afloop daarvan gegeven beschikking daarmee in overeenstemming te brengen.

Derde middel: niet-nakoming door de Achtste kamer van het Gerecht van de verplichting tot onafhankelijkheid, doordat zij kritiekloos de processtrategie van de Europese Commissie heeft onderschreven die erop gericht is om zich te onttrekken aan inhoudelijk toezicht op haar handelingen als openbare instelling, en doordat zij er daadwerkelijk van heeft afgezien rechterlijk toezicht uit te oefenen op de instellingen van de Europese Unie – daaronder begrepen de Commissie – ten aanzien van de verplichting van deze instellingen om het verbod op belangenconflicten met betrekking tot de Uniebegroting te doen naleven.

Vierde middel: rechtsweigering van het Gerecht ten aanzien van rekwirant, doordat het niet heeft toegestaan dat sancties worden opgelegd aan de openbare instellingen van de Europese Unie – daaronder begrepen de Commissie – wegens schending van concrete bepalingen van het Unierecht en fundamentele waarden van de Europese Unie. Het beletten van Unieburgers en hun verkozen vertegenwoordigers om deze instellingen voor de rechter te brengen wegens nalaten, levert „rechtsweigering” op.

Vijfde middel: schending van rekwirants recht op leven, doordat het Gerecht niet is ingegaan op rekwirants met bewijzen gestaafde stelling dat zijn leven wordt bedreigd doordat hij zijn rechten heeft doen gelden voor het Hof van Justitie met betrekking tot – zij het indirect – het belangenconflict van Andrej Babiš, de Tsjechische premier.

Zesde middel: schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wegens ten eerste het ontbreken van een beoordeling van de meeste van rekwirants argumenten doordat rekwirants argumenten zowel kwantitatief als kwalitatief niet in aanmerking zijn genomen, ten tweede het bestaan van „argumentatiefouten” met betrekking tot rekwirants weinige argumenten waarbij diens argumenten in positieve en in negatieve zin onjuist zijn uitgelegd, en ten derde het ontbreken van een beoordeling van rekwirants argumenten.

Zevende middel: schending van de fundamentele waarde van democratie, doordat het algemene getalm van de instellingen van de Europese Unie om het probleem van het belangenconflict van de Tsjechische premier op te lossen deze instellingen een voordeel oplevert, aangezien de Commissie en de andere lidstaten daardoor in staat worden gesteld om in de Europese Raad gemakkelijker „instemming af te dwingen” van de Tsjechische Republiek in aangelegenheden die in het belang zijn van die andere lidstaten en de Europese Commissie maar niet van de Tsjechische Republiek, wat tot gevolg heeft dat de waarde van de stemmen waarover de Tsjechische Republiek als lidstaat beschikt in de Europese Raad, in feite afneemt.

Achtste middel: schending door het Gerecht van de fundamentele waarde van de rechtsstaat, doordat het Gerecht heeft geoordeeld dat een lid van een parlement van een lidstaat er geen belang bij heeft om het Hof te vragen of de uitvoerende macht van de Europese Unie (de Commissie) haar uit bindende Uniewetgeving voortvloeiende verplichtingen nakomt, en dat een belastingbetaler in de Europese Unie er geen belang heeft om via zijn verkozen vertegenwoordiger – die voorzitter is van het Tsjechische Permanent Comité – het Hof te verzoeken om te toetsen of overheidsmiddelen rechtmatig zijn verdeeld en of de uitvoerende macht van de Europese Unie (de Commissie) de regels inzake de juiste verdeling van het geld van de belastingbetalers naleeft en handhaaft.

Negende middel: schending door het Gerecht van de fundamentele waarde van gelijkheid voor de wet, omdat de Europese Unie niet langer een internationale organisatie zou zijn die de fundamentele waarde van gelijkheid voor de wet eerbiedigt indien – zoals de Commissie stelt en het Gerecht heeft bevestigd – sommige (nationale) personen en instellingen gebonden zouden zijn door artikel 61 van het Financieel Reglement1 en artikel 325, lid 1, VWEU, terwijl andere personen (de commissarissen) en instellingen (de Commissie) er de facto niet door gebonden zouden zijn aangezien niemand laatstgenoemde personen en instellingen voor het Hof van Justitie zou kunnen dagen wanneer zij die bepalingen schenden door niet op te treden tegen de niet-nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen.

Tiende middel: schending van de fundamentele waarde van de rechtsstaat, doordat de weigering om op te treden – die in strijd is met de fundamentele waarden van de Europese Unie – niet kan worden verholpen ten gevolge van de aanhoudende weigering van de Commissie om op te treden.

Elfde middel: schending van beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, te weten het principiële verbod op belangenconflicten voor ambtenaren, daaronder begrepen regeringsleden, dat ook impliceert dat dit beginsel doeltreffend moet worden gehandhaafd, hetgeen op zijn beurt vereist dat een persoon die andere belangen heeft dan die van een instelling van de Europese Unie – daaronder begrepen de Europese Commissie – beroep moet kunnen instellen wanneer de Europese Commissie niet daadwerkelijk de hand houdt aan het verbod op belangenconflicten.

____________

1 Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).