Language of document : ECLI:EU:T:2013:276

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

28 mei 2013

Zaak T‑130/13 P

Stephanie Honnefelder

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Algemeen vergelijkend onderzoek – Niet-plaatsing op reservelijst – Termijn voor hogere voorziening – Termijnoverschrijding – Geen toeval of overmacht – Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 13 december 2012, Honnefelder/Commissie (F‑42/11), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. Honnefelder zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Termijnen – Regels van openbare orde – Ambtshalve onderzoek door de Unierechter

(Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 9, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 101, lid 1, sub a en b, 102, lid 2, en 144)

2.      Hogere voorziening – Termijnen – Beroep ingesteld per fax – Termijn voor neerlegging van ondertekend origineel – Aanvang – Datum van ontvangst van fax en niet die van verstrijken van beroepstermijn

(Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 9, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 43, lid 6, 101, lid 1, sub a en b, 102, lid 2, 138, lid 1, en 144)

3.      Gerechtelijke procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Toeval of overmacht – Begrip – Grenzen

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 45, tweede alinea)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 9 en 10)

Referentie:

Hof: 23 januari 1997, Coen, C‑246/95, Jurispr. blz. I‑403, punt 21

Gerecht: 18 september 1997, Mutual Aid Administration Services/Commissie, T‑121/96 en T‑151/96, Jurispr. blz. II‑1355, punten 38 en 39; 12 oktober 2009, Aayhan e.a./Parlement, T‑283/09 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑113 en II‑B‑1‑695, punt 14

2.      Artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat op grond van artikel 138, lid 1, laatste alinea, van dat Reglement van toepassing is op hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken, bepaalt dat de dag waarop een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk per telefax ter griffie binnenkomt, voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking wordt genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd.

Een betoog dat de termijn van tien dagen bedoeld in artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering begint te lopen vanaf de datum van het verstrijken van de termijn van twee maanden en tien dagen volgende uit artikel 9, eerste alinea, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie, artikel 101, lid 1, sub a en b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, die op grond van artikel 144 van dat Reglement van toepassing zijn op hogere voorzieningen tegen de beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken, en artikel 102, lid 2, van dat Reglement voor de procesvoering, ongeacht de datum van ontvangst van de fax, kan niet worden aanvaard. Met name wanneer de fax meer dan tien dagen vóór het verstrijken van de termijn voor de instelling van een hogere voorziening bij het Gerecht wordt ontvangen, hebben de bepalingen van artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering geen verlenging van deze termijn tot gevolg.

(cf. punten 13 en 17)

Referentie:

Hof: 18 januari 2005, Zuazaga Meabe/BHIM, C‑325/03 P, Jurispr. blz. I‑403, punt 18

3.      De begrippen toeval of overmacht in de zin van artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie vereisen dat er sprake is van abnormale moeilijkheden die onafhankelijk zijn van de wil van de verzoeker en ondanks alle dienstige voorzorgsmaatregelen onvermijdelijk blijken te zijn. Deze begrippen bevatten beide een objectief element, dat betrekking heeft op abnormale omstandigheden die niet de betrokkene betreffen, en een subjectief element, dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van de abnormale gebeurtenis te beschermen, door passende maatregelen te treffen zonder buitensporige offers te brengen. In het bijzonder moet de betrokkene het verloop van de ingeleide procedure nauwkeurig in de gaten houden en met name de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen om de voorziene termijnen in acht te nemen. Het begrip overmacht is dus niet van toepassing op een situatie waarin een zorgvuldig en omzichtig persoon objectief in staat zou zijn geweest het verstrijken van een beroepstermijn te voorkomen.

Dit is het geval wanneer de betrokkene heeft besloten om het ondertekende origineel van de hogere voorziening alsmede de voor eensluidend gewaarmerkte kopieën vijf dagen na de neerlegging van de hogere voorziening per fax door middel van een aan een postbedrijf toevertrouwd pakketje aan de griffie van het Gerecht te zenden. De niet-nakoming van de verplichting van dat bedrijf jegens de afzender om het pakketje binnen een bepaalde termijn af te leveren staat voor de betrokkene niet gelijk aan een geval van toeval of overmacht.

(cf. punten 19, 23 en 26)

Referentie:

Hof: 12 juli 1984, Ferriera Valsabbia/Commissie, 209/83, Jurispr. blz. 3089, punt 22; 15 december 1994, Bayer/Commissie, C‑195/91 P, Jurispr. blz. I‑5619, punten 31 en 32; Zuazaga Meabe/BHIM, reeds aangehaald, punten 18 en 25; 8 november 2007, België/Commissie, C‑242/07 P, Jurispr. blz. I‑9757, punt 17