Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 6 juni 2011 door Luigi Marcuccio tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 16 maart 2011 in zaak F-21/10, Marcuccio / Commissie

(Zaak T-286/11 P)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beschikking volledig te vernietigen en, bovendien, primair:

alle in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toe te wijzen;

de verwerende partij te veroordelen tot vergoeding aan haar van de kosten die zij heeft gemaakt in het kader van de in eerste aanleg en in hogere voorziening bestreden beslissing, dan wel, subsidiair,

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken in een andere samenstelling voor een nieuwe uitspraak ten gronde over alle hierboven genoemde vorderingen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij twee middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan het ontbreken van motivering van de "vordering tot schadevergoeding"

De rekwirerende partij beroept zich in dit opzicht op het ontbreken van een onderzoek, de verkeerde opvatting van de feiten alsmede de onjuiste en onredelijke uitlegging en toepassing van de regels voor de niet-contractuele aansprakelijkheidstelling van de instellingen van de Europese Unie, van het begrip motiveringsplicht waaraan alle instellingen en de rechter van de Europese Unie moeten voldoen en van het begrip onrechtmatige gedraging van een instelling van de Europese Unie.

Tweede middel, ontleend aan de onwettigheid van de beslissingen van de rechter in eerste aanleg "over de gerechtskosten"

De rekwirerende partij betoogt in dit opzicht dat de veroordeling van een procespartij tot vergoeding aan het Gerecht voor ambtenarenzaken van de door hem gemaakte kosten krachtens artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering, alleen kan worden gebaseerd op feiten die nauw verband houden met de betrokken zaak, en niet op vermeende gedragingen van die partij in andere zaken.

____________