Language of document : ECLI:EU:F:2007:9

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

16 januari 2007

Zaak F‑92/05

Emmanuel Genette

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen – Overdracht aan communautaire regeling – Intrekking van verzoek om overdracht teneinde gebruik te maken van nieuwe gunstiger bepalingen”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 25 januari 2005 houdende weigering om verzoeker toestemming te verlenen tot, enerzijds, intrekking van het in 2001 ingediende verzoek om overdracht van zijn in de Belgische pensioenregelingen verkregen pensioenrechten en, anderzijds, indiening van een nieuw verzoek om overdracht van die rechten.

Beslissing: Het besluit van de Commissie van 25 januari 2005 wordt nietig verklaard. De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van verzoeker. Het Koninkrijk België zal zijn eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen – Overdracht aan communautaire regeling

(Ambtenarenstatuut, bijlage VIII, art. 11, lid 2)

2.      Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen – Overdracht aan communautaire regeling

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; bijlage VIII, art. 11, lid 2)

3.      Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen – Overdracht aan communautaire regeling

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; bijlagen VIII, art. 11, lid 2, en  XIII, art. 26, lid 3; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

4.      Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen – Overdracht aan communautaire regeling

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; bijlage XIII, art. 26, lid 3; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

5.      Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen – Overdracht aan communautaire regeling

(Ambtenarenstatuut, bijlage VIII, art. 11, lid 2; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

1.      Vorderingen tot nietigverklaring van een besluit houdende weigering om de verzoeker toestemming te verlenen tot intrekking van zijn verzoek om overdracht van in een nationale regeling verkregen pensioenrechten aan de communautaire regeling, moeten aldus worden uitgelegd dat zij strekken tot nietigverklaring van de weigering om het besluit in te trekken houdende vaststelling van het aantal jaren dat voor die rechten in de communautaire pensioenregeling in aanmerking wordt genomen. De overdracht van pensioenrechten is immers een handeling die bestaat in twee opeenvolgende eenzijdige besluiten, welke worden genomen op verzoek van de betrokkene en in een situatie van gebonden bevoegdheid, enerzijds door het orgaan dat de nationale pensioenregeling beheert en, anderzijds, door de gemeenschapsinstelling die, rekening houdend met die rechten, het aantal jaren moet vaststellen dat zij uit hoofde van de vroegere diensttijd in aanmerking neemt in de communautaire regeling. De voorwaarden waaronder de overdracht van in een nationale regeling verkregen pensioenrechten ongedaan kan worden gemaakt, zijn dus die waaronder de intrekking kan worden verkregen van voormelde besluiten waarin de overdracht bestaat.

(cf. punten 42, 45-47 en 50)

2.      De toezending, door de administratie, aan de ambtenaar die een verzoek heeft ingediend om overdracht van de pensioenrechten die hij vóór zijn indiensttreding bij de Gemeenschap heeft verworven van een nota waarin het aantal pensioenjaren wordt aangegeven dat in de communautaire regeling in aanmerking moet worden genomen, kan niet worden uitgelegd als een aan de betrokkene gericht voorstel voor een akkoord of overeenkomst. Zij vormt een ontwerp voor een eenzijdig besluit dat de administratie in een situatie van gebonden bevoegdheid op verzoek van de ambtenaar heeft uitgewerkt, en dat pas na de bevestiging door de betrokkene van zijn verzoek om overdracht een feitelijk besluit van de instelling wordt en in werking treedt. De atypische wijzen van uitwerking en inwerkingtreding van die handeling, welke afhankelijk zijn van de instemming van de betrokkene, doen niet af aan het eenzijdige karakter ervan. Het definitieve karakter van een eenzijdig besluit kan niet voortvloeien uit de uitdrukkelijke instemming van de verzoeker, en kan hem dus niet met succes worden tegengeworpen. Eenzijdige besluiten van de instellingen betreffende de ambtenaren worden definitief waardoor zij niet meer voor de rechter kunnen worden betwist door het verstrijken van de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut voorziene klacht‑ en beroepstermijn.

(cf. punten 55, 56, 104 en 109)

3.      De vaststelling van een nieuwe regeling vormt een nieuw wezenlijk feit, ook voor ambtenaren die niet binnen de werkingssfeer van die regeling vallen, indien deze regeling leidt tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen laatstgenoemden en de begunstigden ervan. Een dergelijk nieuw feit heeft zich voor een ambtenaar die onder de Belgische wet van 21 mei 1991 tot vaststelling van een zeker verband tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht, zijn in België verworven pensioenrechten heeft overgedragen, voorgedaan door de achtereenvolgende inwerkingtreding van de Belgische wet van 10 februari 2003 tot regeling van de overdracht van pensioenrechten tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht en van artikel 26, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut, ingevoerd bij verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen.

Enerzijds bieden de bepalingen van artikel 26, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut ambtenaren die nog geen overdracht hebben aangevraagd of verkregen van de pensioenrechten die zij vóór hun indiensttreding bij de Gemeenschappen hebben verworven immers de mogelijkheid, overdracht van die rechten aan de communautaire pensioenregeling aan te vragen onder de in het Statuut voorziene voorwaarden. Die bepalingen bieden ambtenaren die eerder in België pensioenrechten hebben verworven en bij hun aanstelling in vaste dienst geen overdracht van die rechten aan de communautaire regeling hebben aangevraagd of verkregen onder de voorwaarden van de Belgische wet van 1991, met name de mogelijkheid om die pensioenrechten te laten overschrijven onder de gunstiger voorwaarden van de Belgische wet van 2003. Een ambtenaar die krachtens de Belgische wet van 1991 overdracht van zijn in België verworven pensioenrechten heeft verkregen, maar wiens pensioenrechten nog niet zijn overgeschreven in de zin van het Statuut en onder de daarin voorziene voorwaarden, bevindt zich met betrekking tot de statutaire bepalingen echter in een vergelijkbare situatie als die van de in artikel 26, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut bedoelde ambtenaren.

Anderzijds bestaat er, wat de beginselen van rechtszekerheid en het gewettigd vertrouwen betreft, twijfel over de rechtmatigheid van het verschil in behandeling tussen die ambtenaren en de in artikel 26, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut bedoelde categorieën ambtenaren. Het betrokken verschil in behandeling was immers niet voorzienbaar toen de betrokken ambtenaren op het moment van hun aanstelling in vaste dienst de keuze hebben gemaakt om al dan niet een aanvraag om overdracht in te dienen. De beginselen van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid verzetten zich echter ertegen dat een ambtenaar wordt uitgesloten van het gebruik van een gunstiger wettelijke regeling op basis van een keuze waarvan de gevolgen op het moment waarop die keuze werd gemaakt, niet voorzienbaar waren.

(cf. punten 69, 70, 72, 73, 79, 83 en 84)

Referentie:

Hof: 6 oktober 1982, Williams/Rekenkamer, 9/81, Jurispr. blz. 3301, punt 14; 15 februari 1996, Duff e.a., C‑63/93, Jurispr. blz. I‑569, punt 20; 18 mei 2000, Rombi en Arkopharma, C‑107/97, Jurispr. blz. I‑3367, punt 66; 11 januari 2001, Gevaert/Commissie, C‑389/98 P, Jurispr. blz. I‑65, punt 49

Gerecht van eerste aanleg: 16 september 1999, Partex/Commissie, T‑182/96, Jurispr. blz. II‑2673, punt 191

4.      Aangezien het nieuwe wezenlijke feit dat een heronderzoek rechtvaardigt van de in 2002 door het tot aanstelling bevoegd gezag genomen besluiten over de overdracht, aan de communautaire regeling, van de pensioenrechten die een ambtenaar eerder onder de Belgische wettelijke regeling heeft verkregen, het gevolg is van de achtereenvolgende inwerkingtreding van een Belgische wet van 10 februari 2003 en artikel 26, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut, is de redelijke termijn gedurende welke de betrokkene zich op dit nieuwe feit kon beroepen pas beginnen te lopen vanaf de inwerkingtreding van het Statuut, dat wil zeggen op 1 mei 2004.

De voortvarendheid van de betrokkene moet worden beoordeeld rekening houdend met het feit dat door de ingewikkeldheid van de regels voor de berekening van overgedragen pensioenrechten een ambtenaar zelf moeilijk kan bepalen of zijn rechtspositie door de nieuwe Belgische wettelijke regeling in een al dan niet gunstige zin wordt geraakt. Bovendien zij opgemerkt dat verzoeker zijn verzoek om heronderzoek van voormelde besluiten heeft ingediend binnen de termijn van zes maanden die de wetgever, op grond van artikel 26, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut, heeft gegeven aan ambtenaren die nog geen verzoek om overdracht hadden ingediend.

(cf. punten 88, 90 en 91)

5.      Noch de bepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, zowel in de versie van vóór als van na de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, noch enig andere statutaire bepaling kunnen aldus worden uitgelegd dat zij de intrekking van een vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 genomen besluit tot overdracht van vóór de indiensttreding bij de Gemeenschappen verworven pensioenrechten uitsluiten.

In de eerste plaats beperken de bepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, in de versie van vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004, de mogelijkheid voor de ambtenaar om een verzoek om overdracht van zijn pensioenrechten in te dienen weliswaar tot de periode van vaste aanstelling, doch dat zij bevatten geen enkele beperking ten aanzien van de mogelijkheid om een verzoek om ongedaanmaking van die overdracht in te dienen.

In de tweede plaats, was een dergelijk besluit ingetrokken, dan zou in voorkomend geval een nieuw verzoek om overdracht worden ingediend binnen de termijn die thans op tien jaar is gesteld en onder de voorwaarden voorzien in de bepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut in de versie van verordening nr. 723/2004.

In de derde plaats kan op grond van het argument dat de bepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut, in de versie van de verordening nr. 723/2004, de ambtenaar slechts toestaan om éénmaal gebruik te maken van de mogelijkheid om een verzoek om overdracht van eerder verworven pensioenrechten in te dienen, niet worden gesteld dat die bepalingen de intrekking van een verzoek om overdracht verbieden. De mogelijkheid om een tweede verzoek om overdracht in te dienen is immers iets anders dan de mogelijkheid om het eerste in te trekken. Voorts gelden bovengenoemde bepalingen, die op 1 mei 2004 in werking zijn getreden, niet voor een verzoek om overdracht dat vóór die datum is ingediend, zodat zij zich niet ertegen kunnen verzetten dat de betrokkene, wanneer het verzoek om overdracht is ingetrokken, een nieuw verzoek kan indienen onder de thans geldende voorwaarden.

Bij gebreke van een bijzondere bepaling in het gemeenschapsrecht, zijn de voorwaarden voor intrekking van een vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 genomen besluit tot overdracht van pensioenrechten, de algemene voorwaarden voor de intrekking van individuele besluiten die rechten in het leven roepen. Dergelijke besluiten kunnen door degene die ze genomen heeft niet eenzijdig worden herroepen, aangezien zij legaal zijn. De noodzaak om het aldus opgewekte vertrouwen in de stabiliteit van de situatie te waarborgen verbiedt de administratie in dit geval om op haar besluit terug te komen.

Een dergelijk verbod, dat de rechten van de begunstigde beoogt te beschermen, kan hem wegens de doelstelling ervan echter niet worden tegengeworpen. Op verzoek van de begunstigde kan het administratieve gezag dat een besluit heeft genomen dat rechten in het leven heeft geroepen, het besluit intrekken om het te vervangen door een besluit dat voor de indiener van het verzoek gunstiger is, mits de intrekking geen inbreuk maakt op de rechten van derden. De intrekking van een administratieve handeling is in beginsel weliswaar toegestaan, maar alleen onder strikte eerbiediging van de vereisten van het rechtszekerheidsbeginsel.

De intrekking van een besluit tot overdracht van pensioenrechten die in België zijn verworven onder de Belgische wet van 21 mei 1991 tot vaststelling van een zeker verband tussen Belgische pensioenregelingen en die van instellingen van internationaal publiek recht, kan de rechten van de Belgische pensioenregelingen niet aantasten.

Enerzijds wijzigde het in deze wet voorziene instrument van subrogatie van de gemeenschapsinstelling waarbij de ambtenaar werkzaam is immers noch de rechten noch de verplichtingen van die regelingen op het moment van overdracht, aangezien die overdracht niet gepaard ging met de betaling van enig bedrag door die regelingen aan de communautaire pensioenregeling, daar die regelingen schuldenaren van de pensioenrechten van de ambtenaar bleven en zij als voorheen verplicht bleven om het overeenkomstige pensioen in maandelijkse termijnen te betalen vanaf de datum waarop de ambtenaar in het genot van zijn communautaire pensioen kwam. De enige wijziging betreft de betrekkingen van de ambtenaar en de instelling, die de ambtenaar in de communautaire regeling de actuariële tegenwaarde van zijn Belgische pensioenrechten geeft en in ruil daarvoor wordt gesubrogeerd in de pensioenrechten die de ambtenaar in de Belgische pensioenregelingen heeft verworven. Aangezien de rechten van de Belgische pensioenregelingen door de overdracht van pensioenrechten volgens het instrument van subrogatie niet worden aangetast, kunnen zij evenmin worden aangetast door de intrekking van besluiten die zijn genomen om die overdracht te verzekeren.

Anderzijds stond artikel 9 van de wet van 1991 de ambtenaar op de datum van het bestreden besluit nog toe om, zonder andere voorwaarde dan met instemming van zijn instelling, zijn verzoek om overdracht in te trekken zolang de subrogatie nog niet effectief was geworden

(cf. punten 120‑122, 124-126 en 128-130)

Referentie:

Hof: 12 juli 1957, Algera e.a./ Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS, 7/56, 3/57–7/57, Jurispr. blz. 87, 120 en 121