Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 13 juni 2022 door Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer – uitgebreid) van 30 maart 2022 in zaak T-325/17, Koninklijke Luchtvaart Maatschappij/Commissie

(Zaak C-385/22 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (vertegenwoordigers: R. Wesseling en F. Brouwer, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest nietig verklaren voor zover daarbij wordt geoordeeld dat de Commissie bevoegd is om artikel 101 VWEU en artikel van de 53 EER-Overeenkomst toe te passen op inkomende luchtvrachtdiensten op routes tussen de EER en derde landen; en

besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 – Luchtvracht) (hierna: „besluit”) in haar geheel vernietigen; of

subsidiair, het besluit gedeeltelijk vernietigen voor zover daarbij wordt vastgesteld dat rekwirante artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst heeft geschonden met betrekking tot inkomende luchtvrachtdiensten op routes tussen de EER en derde landen; en

hoe dan ook de Commissie verwijzen in alle kosten, met inbegrip van rekwirantes kosten voor het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante het volgende middel aan.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en is zijn motiveringsplicht niet nagekomen door tot de conclusie te komen dat inkomende vrachtdiensten binnen de werkingssfeer van artikel 101 VWEU en artikel van de 53 EER-Overeenkomst vallen.

Eerste onderdeel: het Gerecht is zijn motiveringsplicht niet nagekomen, heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft artikel 101 VWEU geschonden door tot de conclusie te komen dat inkomende vrachtdiensten in de EER relevante gevolgen met zich meebrachten.

Tweede onderdeel: het Gerecht is zijn motiveringsplicht niet nagekomen, heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft artikel 101 VWEU geschonden door tot de conclusie te komen dat inkomende vrachtdiensten in de EER waarschijnlijke gevolgen met zich meebrachten.

Derde onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zich te baseren op argumenten en bewijzen die de Commissie niet heeft aangedragen.

Vierde onderdeel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft artikel 101 VWEU geschonden door tot de conclusie te komen dat de enkele voortdurende inbreuk de bevoegdheid van de Commissie voor gedrag buiten de EER kan uitbreiden.

____________