Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (Spanje) op 23 november 2023 – Asociación Española de Fabricantes de Máquinas Recreativas y de Juego (Aseseam) e.a. / Conselleria de Hacienda y Modelo Económico de la Generalitat Valenciana

(Zaak C-720/23)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Asociación Española de Fabricantes de Máquinas Recreativas y de Juego (Aseseam), Asociación de Empresarios de Máquinas Recreativas de la Comunidad Valenciana (Andemar CV), Asociación Provincial de Empresas Comercializadoras de Empresas de Máquinas Recreativas y de Azar de Alicante (Apromar-Alicante) en Federación Empresarial de Hostelería de Valencia

Verwerende partij: Conselleria de Hacienda y Modelo Económico de la Generalitat Valenciana

Andere partij: Organización Nacional de Ciegos Españoles (ONCE)

Prejudiciële vragen

Moeten de artikelen 26, 49 en 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als opgenomen in artikel 9 van Decreto 97/2021 (besluit 97/2021), voor zover deze na de inwerkingtreding van Ley [1/2020] (wet 1/2020) de hernieuwing onmogelijk maakt van vergunningen voor de exploitatie van speelautomaten van type B die vóór de inwerkingtreding van die wet zijn verleend, en in de tiende overgangsbepaling van Ley 1/2020, de 11 de [junio], de la Generalitat, de regulación del juego y de prevención de la ludopatía en la Comunitat Valenciana (wet 1/2020 van 11 juni 2020 van de autonome regio Valencia houdende regeling van kansspelen en ter voorkoming van gokverslaving in de autonome regio Valencia), waarbij vanaf de inwerkingtreding van voornoemde wet 1/2020 een moratorium van vijf jaar wordt ingesteld voor de verlening van nieuwe vergunningen of toelatingen voor kansspelinrichtingen en voor de verlening van vergunningen voor de exploitatie van speelautomaten van type B, aangezien dergelijke beperkingen onverenigbaar zijn met de hierboven bedoelde beginselen van vrijheid van ondernemerschap en vestiging alsmede het beginsel van vrije beroepsuitoefening en toegang tot de markten?

Ongeacht het antwoord op de vorige vraag: moeten de artikelen 26, 49 en 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als artikel 9 van besluit 97/2021 en de tiende overgangsbepaling van [wet 1/2020], voor zover deze alleen gevolgen heeft voor exploitanten in de particuliere sector (horecaondernemingen en dergelijke waar speelautomaten van type B zijn opgesteld en indirect fabrikanten van dergelijke speelautomaten) aan wie exploitatiebeperkingen worden opgelegd, en niet voor publieke inrichtingen voor kansspelen en weddenschappen, die daarvan zijn vrijgesteld op grond van het soort weddenschappen en kansspelen dat zij aanbieden?

Staan de beginselen van de eenheid van de markt en van gelijke behandeling en non-discriminatie ten aanzien van marktdeelnemers in de kansspelsector in de weg aan deze bepalingen van de nationale regeling?

Vormt de hierboven beschreven situatie een voordeel dat de mededinging in de sector aantast en vervalst?

____________