Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 7 december 2020 door Gesamtverband Verkehrsgewerbe Niedersachsen eV (GVN) tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 5 oktober 2020 in zaak T-583/18, GVN / Europese Commissie

(Zaak C-666/20 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Gesamtverband Verkehrsgewerbe Niedersachsen eV (GVN) (vertegenwoordiger: C. Antweiler, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Land Niedersachsen

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 5 oktober 2020, GVN/Commissie (T-583/18, EU:T:2020:466), in de vorm van de punten 1 en 2 van het dictum;

ingeval de hogere voorziening gegrond wordt verklaard, toewijzing van de vordering in eerste aanleg tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 12 juli 2018, C(2018) 4385 final1 .

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in de eerste plaats aan dat het Gerecht artikel 47, lid 2, van het Handvest van de grondrechten heeft geschonden en een procedurefout heeft gemaakt door in het geheel niet in te gaan op rekwirantes relevante betoog over de voorwaarden waaronder de Duitse deelstaten op grond van § 64a van het Duitse Personenbeförderungsgesetz (wet op het personenvervoer; hierna: „PBefG”) bevoegd zijn om § 45a van deze wet te vervangen door deelstatelijk recht.

In de tweede plaats voert rekwirante meerdere schendingen van het Unierecht aan.

Om te beginnen is het Unierecht geschonden omdat het Gerecht in punt 36 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat tussen de partijen niet in geschil was dat de Duitse wetgever, via § 45a PBefG en § 8, lid  4, derde volzin, PBefG, de compensatie voor het openbaar vervoer van abonnementhouders die een beroepsopleiding volgen, heeft uitgesloten van het toepassingsgebied van verordening (EG) nr. 1370/2007.2 Aldus is het Gerecht eraan voorbijgegaan dat de Bondsrepubliek Duitsland noch § 45a PBefG noch § 8, lid 4, derde volzin, PBefG bij de Commissie heeft aangemeld overeenkomstig artikel 3, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 1370/2007.

Bovendien is het Unierecht geschonden doordat het Gerecht in punt 40 en volgende van het bestreden arrest ten onrechte heeft vastgesteld dat een wetgever volgens artikel 3, lid 3, van verordening nr. 1370/2007 niet alleen regelingen inzake financiële compensatie voor openbaredienstverplichtingen met betrekking tot het vervoer van scholieren en leerlingen in het beroepsonderwijs van het toepassingsgebied van deze verordening kan uitsluiten, maar het toepassingsgebied van deze uitzondering zonder meer ook kan beperken door een dergelijke beslissing aan te passen teneinde een zodanige compensatie weer binnen het toepassingsgebied van verordening nr. 1370/2007 te brengen. De door het Gerecht als toelaatbaar beoordeelde aanpassing is de actus contrarius van de beslissing overeenkomstig artikel 3, lid 3, tweede volzin van verordening nr. 1370/2007; daaraan zijn dus dezelfde formele geldigheidsvereisten verbonden waaraan hier door het ontbreken van een aanmelding bij de Commissie niet is voldaan.

Ten slotte is het Unierecht geschonden – namelijk de artikelen 107 VWEU en 108, lid 3, VWEU – doordat het Gerecht met betrekking tot de tweede vordering heeft vastgesteld dat het Land Niedersachsen (deelstaat Nedersaksen) via § 7a van het Niedersächsische Nahverkehrsgesetz [wet op het streekvervoer van de deelstaat Nedersaksen (NNVG)] geen staatssteun verleent aan ondernemingen, ook al verkregen alle gemeentelijke ondernemingen de financiële middelen die het Land Niedersachsen de gemeentelijke opdrachtnemers ter beschikking stelt volledig van deze laatste opdrachtnemers. Anders dan het Gerecht meent, is het niet mogelijk een scheiding aan te brengen tussen het handelen van overheidswege door de opdrachtnemers enerzijds en hun economische handelen als aandeelhouder van de door hen gecontroleerde vervoerbedrijven anderzijds.

____________

1     Besluit van de Europese Commissie om geen bezwaar te maken in verband met de door het Land Niedersachsen (deelstaat Nedersaksen, Duitsland) krachtens § 7a van het Niedersächsische Nahverkehrsgesetz genomen maatregel [zaak SA.46538 (2017/NN)] (PB 2018, C 292, blz. 1).

2     Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB 2007, L 315, blz. 1).