Language of document : ECLI:EU:T:2005:204

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

8 juni 2005(*)

„Beroep tot nietigverklaring – Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Beroep zonder voorwerp”

In zaak T‑151/03,

Nuova Agricast Srl, gevestigd te Cerignola (Italië), vertegenwoordigd door M. Calabrese, advocaat,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Di Bucci en P. Aalto als gemachtigden, bijgestaan door A. Abate, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, aanvankelijk vertegenwoordigd door K. Manji, vervolgens door C. Jackson als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënt,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie waarbij verzoekster de toegang tot een van een lidstaat afkomstig document is geweigerd,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, F. Dehousse en D. Šváby, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

 Feiten

1        Bij brief van 17 maart 2003, ingeschreven door de Commissie op 20 maart daaraanvolgend, heeft verzoekster op basis van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43) verzocht om toegang tot de brief waarbij de Italiaanse autoriteiten hebben geweigerd de correspondentie openbaar te maken, die zij met de Commissie hadden gevoerd vóór de vaststelling op 12 juli 2000 van de beschikking waarbij de Commissie na een vooronderzoek een staatssteunregeling verenigbaar met de gemeenschappelijke markt had verklaard [staatssteun N 715/99 ─ Italië (SG 2000 D/10574)] (hierna: „beschikking van 12 juli 2000”); er is reeds een eerste verzoek om toegang tot deze correspondentie zelf ingediend, waarvan de afwijzing door verzoekster wordt betwist in zaak T‑139/03.

2        Bij brief van 27 maart 2003 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten uitgenodigd een standpunt te bepalen over een eventuele mededeling aan verzoekster van het document waarop voormeld verzoek om toegang betrekking had.

3        Op 28 maart 2003 heeft de Commissie verzoekster schriftelijk ingelicht over de raadpleging van Italië krachtens artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001 over de eventuele mededeling van het gevraagde document. Verzoekster ontving deze brief, die per gewone post werd verzonden, op 14 april 2003.

4        Bij brief van 16 april 2003 heeft de Commissie verzoekster meegedeeld dat de Italiaanse autoriteiten zich verzetten tegen toezending van het gevraagde document, zodat haar verzoek om toegang niet kon worden ingewilligd. Verzoekster ontving deze brief per gewone post op 2 mei 2003.

5        Op 23 april 2003 heeft verzoekster bij de secretaris-generaal van de Commissie een confirmatief verzoek om toegang ingediend krachtens artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1049/2001. Dit verzoek is op 24 april 2003 door de Commissie ingeschreven.

6        Bij faxbericht aan verzoekster van 24 april 2003 heeft de Commissie haar meegedeeld dat het confirmatief verzoek, gelet op het antwoord van de bevoegde dienst van het directoraat-generaal concurrentie van 16 april 2003, overbodig was geworden. Bij dit faxbericht was een kopie van de brief van de Commissie van 16 april 2003 gevoegd.

 Procesverloop en conclusies van partijen

7        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 mei 2003, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. Bij afzonderlijke akte van dezelfde dag heeft zij het Gerecht op basis van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verzocht uitspraak te doen volgens de versnelde procedure. Dit verzoek is afgewezen bij beschikking van 12 juni 2003.

8        Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 juni 2003, heeft verweerster krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

9        Verzoekster heeft op 16 juli 2003 haar opmerkingen over deze exceptie ingediend en het Gerecht verzocht, bij wege van maatregelen tot organisatie van de procesgang bijlage A9 bij het verzoekschrift – die de brief bevat waarmee de Italiaanse autoriteiten weigerden de correspondentie openbaar te maken, die zij vóór de vaststelling van de beschikking van 12 juli 2000 met de Commissie hadden gevoerd en waarop het verzoek om toegang van 17 maart 2003 betrekking had – „terug te trekken”, „subsidiair, de vertrouwelijkheid (van deze bijlage) jegens verzoekster (Nuova Agricast srl) vast te stellen, hoewel het document door haar raadsman is overgelegd”.

10      Bij op 12 augustus 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure ter ondersteuning van verweersters conclusies.

11      Bij op 22 september 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft verzoekster een verzoek om vertrouwelijke behandeling van bepaalde bijlagen bij het verzoekschrift ingediend.

12      Bij wege van maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht de Commissie bij brief van 19 november 2003 verzocht, de data van kennisgeving en inschrijving van bepaalde brieven te preciseren ter verificatie van het verloop van de administratieve procedure; de Commissie heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van 3 december 2003.

13      Bij beschikking van 5 maart 2004 heeft de president van de Vierde kamer van het Gerecht de exceptie van niet-ontvankelijkheid gevoegd met de hoofdzaak, de interventie van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegelaten en overeenkomstig verzoeksters verzoek de mededeling van een niet-vertrouwelijke versie van de processtukken aan interveniënte gelast. Laatstgenoemde heeft bij op 6 december 2004 ter griffie van het Gerecht ingeschreven brief afgezien van de indiening van een memorie.

14      In haar verzoekschrift concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

–        de brief van de Commissie van 27 maart 2003 nietig te verklaren;

–        het faxbericht van de Commissie van 16 april 2003 nietig te verklaren;

–        het faxbericht van de Commissie van 24 april 2003, dat een „uitblijven van een antwoord” op het confirmatief verzoek om toegang vormt en gelijk staat met een weigering van toegang, nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

15      In haar verweerschrift concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        subsidiair, het verzoek af te wijzen, aangezien het kennelijk ongegrond is;

–        subsidiair, het beroep zelf te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

16      In repliek heeft verzoekster afstand gedaan van haar beroep voorzover het strekt tot nietigverklaring van de brief van de Commissie van 16 april 2003. Daarentegen heeft zij, gelet op de brief van de Commissie van 3 december 2003, haar verzoek om nietigverklaring van de brief van de Commissie van 27 maart 2003 en van de stilzwijgende afwijzing van het confirmatief verzoek om toegang gehandhaafd, die zij dateert op 19 mei 2003 en haars inziens in het verweerschrift wordt gemotiveerd door de aanhoudende weigering van de Italiaanse autoriteiten om de gevraagde documenten openbaar te maken. Wat de maatregelen tot organisatie van de procesgang betreft, heeft verzoekster afgezien van haar verzoek om terugtrekking of vertrouwelijke behandeling van bijlage A9 bij het verzoekschrift, en verzocht de zaken T‑151/03, T‑287/03, T‑295/03, T‑297/03, T‑298/03 en T‑299/03 te voegen.

17      In dupliek concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–        vast te stellen dat verzoekster ervan afziet de brief van de Commissie van 16 april 2003 te betwisten, waardoor het beroep geen grond meer heeft;

–        in voorkomend geval het beroep tegen de stilzwijgende weigering, die beweerdelijk op 19 mei 2003 plaatshad, niet-ontvankelijk en/of ongegrond te verklaren;

–        de in het verweerschrift geformuleerde conclusies te „bevestigen”.

18      De Commissie verzoekt het Gerecht bovendien om de „onwelvoeglijke uitdrukkingen” in twee voetnoten van de repliek uit het dossier te verwijderen, en verklaart zich akkoord met het voorstel de zaken T‑151/03, T‑287/03, T‑295/03, T‑297/03, T‑298/03 en T‑299/03 te voegen.

19      Bij op 31 januari 2005 respectievelijk 4 februari 2005 ter griffie van het Gerecht neergelegde brieven hebben verzoekster en de Commissie geantwoord op een vraag van het Gerecht naar de huns inziens uit het arrest van het Gerecht van 30 november 2004, IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds/Commissie (T‑168/02, Jurispr. blz. II‑4135; hierna: „arrest IFAW”) te trekken consequenties voor het verdere verloop van de procedure in de onderhavige zaak.

20      Volgens verzoekster „zal” het Gerecht na het arrest IFAW „vaststellen”:

–        dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is voorzover het is gericht tegen de handeling waarbij de Commissie de Italiaanse autoriteiten heeft geraadpleegd;

–        dat het beroep kennelijk ongegrond is voorzover het is gericht tegen de weigering van toegang tot het betrokken document en berust op schending van artikel 4, lid 5, van verordening nr. 1049/2001.

21      Verzoekster voegt eraan toe dat „hoogst waarschijnlijk hetzelfde zal gelden voor het beroep voorzover het is gericht tegen de weigering van toegang tot het betrokken document en berust op schending van de rechten van de verdediging”. Zij verzoekt om toepassing van artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering.

22      De Commissie is van mening dat, gelet op de uitspraak van het Gerecht in het arrest IFAW en het verzet in casu van de Italiaanse autoriteiten tegen de openbaarmaking van het opgevraagde document, het beroep ongegrond is. De Commissie nodigt het Gerecht uit, het beroep bij beschikking kennelijk niet-ontvankelijk of althans kennelijk ongegrond te verklaren.

 In rechte

23      Volgens artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht met inachtneming van het bepaalde in artikel 114, leden 3 en 4, van dit Reglement in iedere stand van het geding ambtshalve middelen van niet-ontvankelijkheid onderzoeken die van openbare orde zijn.

24       In casu acht het Gerecht zich door de stukken van het dossier voldoende ingelicht om zonder mondelinge behandeling te beslissen.

25      Dienaangaande stelt het Gerecht vast dat de brief van 17 februari 2003 waarmee de Italiaanse autoriteiten zich hebben verzet tegen openbaarmaking van de in het kader van het onderzoek van steunregeling nr. 715/99 met de Commissie gevoerde correspondentie, waarop verzoeksters verzoek om toegang van 17 maart 2003 betrekking had, is opgenomen in bijlage A9 bij het verzoekschrift.

26      In het verzoekschrift vermeldt verzoeksters advocaat dat hij het document heeft verkregen in het kader van de procedure in zaak T‑76/02, die heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van 17 september 2003, Messina/Commissie (Jurispr. blz. II‑3203). Hij stelt dat hij het verzoekster overeenkomstig zijn beroepsregels niet heeft meegedeeld, maar krachtens dezelfde beroepsregels, als bepaald in artikel 9 van de beroepscode voor Italiaanse advocaten, het betrokken document in het onderhavige geding niet ongebruikt mag laten.

27      Bovendien, aldus verzoeksters advocaat, bestaat tussen een partij en haar advocaat geen gelijkstelling zoals tussen een vertegenwoordiger en de vertegenwoordigde.

28      Het Gerecht brengt in de eerste plaats in herinnering dat volgens artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53 van dat Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, andere partijen dan lidstaten, instellingen, staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsook de in deze overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, door een advocaat moeten worden vertegenwoordigd.

29      De vertegenwoordiging in rechtsgedingen houdt in dat een persoon ten overstaan van de rechter in naam en voor rekening van een ander optreedt, waarbij de rechtsgevolgen van het geding uitsluitend ten bate of ten laste van laatstgenoemde komen. De vertegenwoordiger, in casu de advocaat, fungeert slechts als tussenpersoon voor de vertegenwoordigde, die tegenover de rechter de enige partij in het geding is.

30      In deze omstandigheden kan het Gerecht de verklaringen van verzoeksters advocaat, die erop neerkomen dat hij het betrokken document persoonlijk en buiten medeweten van zijn opdrachtgeefster heeft overgelegd, niet aanvaarden.

31      De onderhavige zaak is regelmatig bij het Gerecht aanhangig gemaakt met het verzoekschrift en de bijlagen erbij, dat door Nuova Agricast, geldig vertegenwoordigd door haar advocaat, is ingediend; verzoekster heeft verschillende stukken overgelegd, waaronder de brief van de Italiaanse autoriteiten van 17 februari 2003, waarop het verzoek om toegang van 17 maart 2003 betrekking heeft.

32      In de tweede plaats is het niet de taak van het Gerecht om in het kader van het onderhavige geding na te gaan of verzoeksters advocaat de nationale beroepsregels in acht heeft genomen met betrekking tot de toevoeging van het betrokken document aan de bijlagen bij het verzoekschrift.

33      Derhalve moet worden vastgesteld dat verzoekster met het onderhavige beroep toegang tot een document probeert te verkrijgen, dat zij reeds bezit.

34      Het beroep van Nuova Agricast is dus zonder voorwerp, in aanmerking genomen dat het verzoek om toegang naar haar zeggen ertoe diende bewijs te verkrijgen van de weigering van de Italiaanse autoriteiten om de vóór de vaststelling van de beschikking van 12 juli 2000 met de Commissie gevoerde correspondentie, waarop verzoeksters eerste verzoek om toegang betrekking had, openbaar te maken.

35      In deze omstandigheden is er voor het overige geen grond is om gevolg te geven aan de verzoeken van verzoekster en de Commissie om maatregelen tot organisatie van de procesgang, aangezien deze verzoeken niet dienstig zijn voor de oplossing van het geschil [arrest Gerecht van 25 juni 2002, British American Tobacco (Investments)/Commissie, T‑311/00, Jurispr. blz. II‑2781, punt 50] of zonder voorwerp zijn geraakt.

 Kosten

36      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Ingevolge artikel 87, lid 3, kan het Gerecht evenwel wegens bijzondere redenen beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

37      In haar brief van 31 januari 2005 verzoekt verzoekster het Gerecht in casu artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering toe te passen; zij wijst daartoe op de bijzondere aard van de toepasselijke regeling, die gemakkelijk verkeerd kan worden uitgelegd, zoals de Commissie zou hebben verklaard en zou zijn bevestigd door een besluit van de Europese Ombudsman.

38      De verwerping van het onderhavige beroep berust evenwel niet op de uitlegging van een bijzondere bepaling van de toepasselijke regeling, maar alleen op de vaststelling dat dit beroep geen voorwerp heeft, zodat verzoekster in haar eigen kosten alsook in die van de Commissie moet worden verwezen in het kader van het onderhavige geding.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoekster zal haar eigen kosten en die van de Commissie dragen.

Luxemburg, 8 juni 2005.

De griffier

 

      De president van de Vijfde kamer

H. Jung

 

      M. Vilaras


* Procestaal: Italiaans.