Language of document :

Beroep ingesteld op 16 juli 2007 - Organisatie van Volksmujahedeen van Iran / Raad

(Zaak T-256/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Organisatie van Volksmujahedeen van Iran (Auvers sur Oise, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. P. Spitzer, advocaat, en D. Vaughan, QC)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2007/445/EG van de Raad nietig te verklaren voor zover het van toepassing is op verzoekster;

verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert de gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2007/445/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van de besluiten 2006/379/EG en 2006/1008/EG1, waarin is bepaald dat verzoekster opgenomen blijft op een lijst van personen, groepen en entiteiten wier tegoeden en andere financiële middelen zijn bevroren.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster aan dat het bestreden besluit van de Raad nietig moet worden verklaard omdat de Raad zich nog steeds baseert op de opneming van verzoekster op de lijst van besluit 2006/379/EG, dat de Raad had moeten intrekken of wijzigen voor zover het betrekking heeft op verzoekster, ten vervolge op het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-228/02, Organisatie van Volksmujahedeen van Iran/Raad (nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). Volgens verweerster diende de Raad haar naam van die lijst te schrappen.

Verzoekster betoogt bovendien dat bij de vaststelling van het bestreden besluit haar recht om te worden gehoord is geschonden en dat het besluit niet afdoende is gemotiveerd.

Verzoekster stelt tevens dat het bestreden besluit is vastgesteld op basis van gegevens die allemaal verband houden met de periode voorafgaand aan het jaar 2001, zonder dat rekening werd gehouden met door haar verstrekte gegevens met betrekking tot de jaren na 2001.

Verweerster stelt ten slotte dat deze omstandigheden neerkomen op misbruik of oneigenlijk gebruik van bevoegdheid.

____________

1 - PB L 169, blz. 58.