Language of document : ECLI:EU:F:2009:40

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

28 april 2009

Zaak F‑72/06

Luc Verheyden

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Intern onderzoek van OLAF – Besluit tot verstrekking door OLAF van informatie aan nationale gerechtelijke instanties – Ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot, met name, nietigverklaring van het besluit van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) om op verzoeker betrekking hebbende informatie aan de Italiaanse gerechtelijke instanties te verstrekken alsmede veroordeling van de Commissie tot betaling van een schadevergoeding aan verzoeker.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Besluit van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) tot verstrekking van informatie aan nationale gerechtelijke instanties – Daaronder begrepen

(Ambtenarenstatuut, art. 90 bis; verordening nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad, art. 10, lid 2)

2.      Ambtenaren – Beroep – Beroep gericht tegen Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 1, en 90 bis)

3.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve procedure

(Ambtenarenstatuut, art. 90)

1.      Gelet op de mogelijke gevolgen van besluiten van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) om krachtens artikel 10, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 1073/1999, betreffende onderzoeken door het OLAF, informatie aan de nationale gerechtelijke instanties te verstrekken en de noodzaak om een doeltreffende rechterlijke bescherming te waarborgen van de in het Statuut bedoelde personen, vormen zij een bezwarend besluit in de zin van artikel 90 bis van het Statuut.

(cf. punt 38)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 april 2009, Violetti e.a./Commissie, F‑5/05 en F‑7/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punten 69‑97

2.      In het stelsel van beroepswegen dat door artikel 90 bis van het Statuut is ingesteld, is een beroep tot vergoeding van aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) te wijten schade slechts ontvankelijk indien het is voorafgegaan door een precontentieuze procedure overeenkomstig de statutaire bepalingen. Deze procedure verschilt naargelang de schade waarvan vergoeding wordt gevraagd voortvloeit uit een bezwarend besluit in de zin van artikel 90 bis van het Statuut dan wel uit een gedraging van het OLAF zonder besluitkarakter. In het eerste geval dient de betrokkene binnen de gestelde termijn bij de directeur van het OLAF een klacht in te dienen tegen het betrokken besluit. In het tweede geval daarentegen moet de administratieve procedure beginnen met de indiening van een verzoek om schadevergoeding in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut en in voorkomend geval worden voortgezet met een klacht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek. Wanneer er evenwel een rechtstreeks verband bestaat tussen een beroep tot nietigverklaring en een vordering tot schadevergoeding, is deze laatste als accessoir aan het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk zonder dat zij per se moet zijn voorafgegaan door een verzoek aan de administratie om de beweerdelijk geleden schade te vergoeden en door een klacht waarmee de gegrondheid van de stilzwijgende of uitdrukkelijke afwijzing van het verzoek wordt betwist.

(cf. punt 53)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 28 juni 1996, Y/Hof van Justitie, T‑500/93, JurAmbt. blz. I‑A‑335 en II‑977, punten 64 en 66

3.      De niet-inachtneming, door de administratie, van de in artikel 90 van het Statuut voorziene termijnen kan ertoe leiden dat de betrokken instelling aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die de betrokkenen daardoor eventueel hebben geleden, op voorwaarde echter dat zij, om vergoeding van de gestelde schade te verkrijgen, de twee etappes van de precontentieuze procedure hebben gevolgd, namelijk een verzoek en vervolgens een klacht.

(cf. punt 60)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 26 januari 2005, Roccato/Commissie, T‑267/03, JurAmbt. blz. I‑A‑1 en II‑1, punt 84