Language of document :

Beroep ingesteld op 15 april 2014 – Deutsche Edelstahlwerke/Commissie

(Zaak T-230/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Deutsche Edelstahlwerke GmbH (Witten, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Altenschmidt en H. Janssen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie van 18 december 2013 in de zaak betreffende steunmaatregel SA.33995 (2013/C) – Steun voor hernieuwbare elektriciteit en verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen, nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU

Verzoekster stelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 107, lid 1, VWEU omdat de bij het Gesetz für den Vorrang erneuerbarer Energien (wet inzake prioriteit voor hernieuwbare energie; hierna: „EEG”) voorziene EEG-heffing en de bijzondere vereffeningsregeling niet door de staat of met staatsmiddelen zijn bekostigd. Alle voor de kwalificatie van deze maatregelen relevante feiten zijn tussen de Commissie en de Bondsrepubliek Duitsland uitgewisseld tijdens het vooronderzoek. Er waren geen twijfels meer die de Commissie in een procedure op grond van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag1 , nader had moeten onderzoeken.

Tweede middel: schending van artikel 108, lid 1, VWEU en het rechtszekerheidsbeginsel

Verzoekster voert in dit verband aan dat de Commissie artikel 108, lid 1, VWEU en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, doordat zij de procedure voor nieuwe steun op grond van artikel 4, lid 4, van verordening nr. 659/1999 heeft ingeleid in plaats van de procedure voor bestaande steun op grond van artikel 17 e.v. van verordening nr. 659/1999, om haar voorlopige oordeel dat de EEG een steunmaatregel vormde te toetsen. Zij betoogt in dit verband met name dat de Commissie de EEG 2000 in haar beschikking van 22 mei 2002 niet als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU had gekwalificeerd, omdat er geen overdracht van staatsmiddelen had plaatsgevonden. Vergeleken met de beschikking van de Commissie van 22 mei 2002, is de EEG 2012 niet wezenlijk gewijzigd ten opzichte van de EEG 2000. De Commissie had haar gewijzigde rechtsopvatting dus ook in een procedure op grond van artikel 108, lid 1, VWEU naar voren kunnen brengen, zonder voor verzoekster lasten te veroorzaken.

Derde middel: schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten en het recht om te worden gehoord

Voorts voert verzoekster aan dat verweerster het bestreden besluit heeft vastgesteld zonder verzoekster een gelegenheid te bieden om haar standpunt kenbaar te maken.

____________

____________

1 Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).