Language of document : ECLI:EU:T:2015:639

Zaak T‑231/14 P

(gedeeltelijke publicatie)

Europees geneesmiddelenbureau (EMA)

tegen

David Drakeford

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Overeenkomst voor bepaalde tijd – Besluit tot niet-verlenging – Artikel 8, eerste alinea, RAP – Herkwalificatie van een overeenkomst voor bepaalde tijd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd – Volledige rechtsmacht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 16 september 2015

1.      Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Eenvormige uitlegging – Inaanmerkingneming van de verschillende taalversies – Uitlegging aan de hand van de context en het doel

2.      Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Tijdelijk functionarissen in de zin van artikel 2, onder a), van de Regeling andere personeelsleden – Verlenging na de eerste verlenging van de overeenkomst voor bepaalde tijd – Herkwalificatie van de overeenkomst voor bepaalde tijd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd – Doel van artikel 8, eerste alinea, van de Regeling andere personeelsleden

[Regeling andere personeelsleden, art. 2, a), 8, eerste alinea, en 47]

3.      Hogere voorziening – Middelen – Falend middel – Begrip

(Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 22)

2.      Door te oordelen dat het doel van artikel 8, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden erin bestaat een zekere mate van arbeidsplaatsstabiliteit te waarborgen, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Artikel 8, eerste alinea, van deze Regeling heeft immers tot doel misbruik als gevolg van het gebruik door de administratie van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. Bovendien wordt het beperkte doel van dat artikel bevestigd door de aan de administratie verleende bevoegdheid om de arbeidsverhouding met een functionaris met een overeenkomst voor onbepaalde tijd op elk moment, met inachtneming van de procedures van artikel 47 van voornoemde Regeling te beëindigen. Dienaangaande heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken terecht geoordeeld dat de administratie de overeenkomst voor onbepaalde tijd van een functionaris op elk moment, met inachtneming van de in artikel 47, onder c), i), van voornoemde Regeling neergelegde termijn kan beëindigen, zonder het verschil tussen functionarissen en ambtenaren en de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de administratie beschikt binnen de arbeidsverhoudingen met die functionarissen en ambtenaren, in twijfel te trekken.

Bovendien is de door het Gerecht voor ambtenarenzaken geformuleerde uitzondering op de toepassing van de in artikel 8, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden voorziene herkwalificatie in de situatie van een breuk in de loopbaan, het logische gevolg van de uitlegging van dat artikel. Het doel van dit artikel bestaat er immers in, te voorkomen dat, in het geval van voortgang in de loopbaan of ontwikkeling van de werkzaamheden van een tijdelijk functionaris met een overeenkomst voor bepaalde tijd, de administratie misbruik zou kunnen maken van overeenkomsten die formeel verschillend zijn, teneinde zich te onttrekken aan de in dat artikel voorziene herkwalificatie. Uitgangspunt van die herkwalificatie is evenwel dat de tijdelijk functionaris die voortgang maakt in zijn loopbaan of zich ontwikkelt in zijn werkzaamheden, zich blijvend bevindt in een arbeidsverhouding die wordt gekenmerkt door de voortgezette band met zijn werkgever. Indien de functionaris een overeenkomst sluit die een substantiële, niet enkel formele, wijziging bevat van de aard van zijn werkzaamheden, is dit uitgangspunt niet langer geldig. Het zou immers in strijd zijn met de geest van voornoemd artikel, indien wordt aanvaard dat elke verlenging in aanmerking kan worden genomen voor de toepassing van de regel waarin die bepaling voorziet.

Met het oog op een eventuele vergelijking van de te verrichten taken, vertegenwoordigt de functie van afdelingshoofd inderdaad een substantiële wijziging ten opzichte van die van plaatsvervangend hoofd, die een breuk doet ontstaan in de door het Gerecht voor ambtenarenzaken vastgelegde betekenis van dit begrip. Hoewel de handhaving binnen hetzelfde gebied van werkzaamheden niet automatisch leidt tot een continuïteit in de uitgeoefende werkzaamheden, dient deze continuïteit immers in beginsel te worden uitgesloten in het geval waarin de toegang tot de functie van afdelingshoofd is onderworpen aan een externe selectieprocedure. In het geval waarin de betrokkene vóór zijn benoeming tot afdelingshoofd de functie heeft uitgeoefend van interim-afdelingshoofd, kan evenwel niet werkelijk worden geconcludeerd dat zijn benoeming als afdelingshoofd, ook al volgde die op een externe procedure, daadwerkelijk een breuk vormde ten opzichte van de functie die hij daarvoor uitoefende.

(cf. punten 30, 33, 39‑41)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 31, 38)