Language of document : ECLI:EU:T:2023:180

Zaak T326/21

(gedeeltelijke publicatie)

Guangdong Haomei New Materials Co. Ltd
en
Guangdong King Metal Light Alloy Technology Co. Ltd

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Vierde kamer – uitgebreid) van 21 juni 2023

„Dumping – Invoer van aluminium extrusies van oorsprong uit China – Uitvoeringsverordening (EU) 2021/546 – Instelling van een definitief antidumpingrecht – Artikel 1, lid 4, van verordening (EU) 2016/1036 – Omschrijving van het betrokken product – Vaststelling van de normale waarde – Artikel 2, lid 6 bis, van verordening 2016/1036 – Rapport waarbij de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in het land van uitvoer is vastgesteld – Bewijslast – Gebruik van een representatief land – Artikel 3, leden 1, 2, 3, 5 en 6, van verordening 2016/1036 – Schade – Economische factoren en indicatoren die de situatie van de bedrijfstak van de Unie beïnvloeden – Rechten van de verdediging – Beginsel van behoorlijk bestuur”

1.      Exceptie van onwettigheid – Exceptie opgeworpen in repliek – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 277 VWEU)

(zie punten 23‑26)

2.      Gerechtelijke procedure – Gedinginleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van het voorwerp van het geschil – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Verzoek tot herstel van de schade die door een instelling van de Unie zou zijn veroorzaakt – Elementen op basis waarvan het aan de instelling verweten gedrag, het causaal verband en de werkelijke en zekere aard van de veroorzaakte schade kunnen worden vastgesteld – Ontbreken – Niet-ontvankelijkheid

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en art. 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 76, d)]

(zie punten 29‑32)

3.      Gerechtelijke procedure – Gedinginleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Ontbreken – Niet-ontvankelijkheid

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en art. 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 76, d)]

(zie punten 36‑42)

4.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Antidumpingprocedure – Rechten van de verdediging – Recht om te worden gehoord – Omvang

(zie punten 47‑53)

5.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Onderzoek – Omschrijving van het betrokken product – Factoren die in aanmerking kunnen worden genomen – Toepassing van de door de instellingen in aanmerking genomen criteria – Rechterlijke toetsing – Kennelijk onjuiste beoordeling – Ontbreken

(Verordening 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1)

(zie punten 56‑68)

6.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vaststelling van de normale waarde – Factor die met prioriteit in aanmerking moet worden genomen – Prijs toegepast in het kader van normale handelstransacties – Afwijkingen vastgesteld in de antidumpingbasisverordening – Verstoringen van betekenis op de markt van het land van uitvoer – Rapport inzake de situatie op de markt in het land van uitvoer – Beoordelingsbevoegdheid van de instellingen – Rechterlijke toetsing – Grenzen – Bewijslast

(Verordening 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, leden 1 en 6 bis)

(zie punten 72‑83, 97‑119)

7.      Gerechtelijke procedure – Interventie – Andere middelen dan die van de hoofdpartij die wordt ondersteund – Ontvankelijkheid – Voorwaarde – Verband met het kader van het geschil dat is vastgesteld door de conclusies en middelen van de hoofdpartijen

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 142, lid 1, en 145, lid 2, onder b)]

(zie punten 84‑96, 178, 179, 183, 184, 248‑250, 254‑256)

8.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vaststelling van de normale waarde – Verstoringen van betekenis op de markt van het land van uitvoer – Berekening van de normale waarde op basis van niet-verstoorde prijzen of benchmarks – Inaanmerkingneming van de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een representatief land – Keuze van het passende representatieve land – Criteria – Niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van het land van uitvoer – Beoordelingsbevoegdheid van de instellingen – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Verordening 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, lid 6 bis)

(zie punten 125‑136)

9.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Verordening tot instelling van antidumpingrechten

(Art. 296, tweede alinea, VWEU)

(zie punten 138‑142)

10.    Gerechtelijke procedure – Gedinginleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Vergelijkbare vereisten voor de ter ondersteuning van een middel aangevoerde grieven – Grief niet voldoende duidelijk en nauwkeurig – Niet-ontvankelijkheid

[Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en art. 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 76, d)]

(zie punten 149‑151, 258‑266)

11.    Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Schade – In aanmerking te nemen factoren – Invloed van de dumping op de productie van de Unie – Bestaan van factoren en aanwijzingen waaruit een positieve tendens blijkt – Omstandigheid op basis waarvan de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanzienlijke schade wordt berokkend, niet uit te sluiten valt

(Verordening 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3)

(zie punten 163‑196)

Samenvatting

Nadat bij haar een klacht was ingediend door de vereniging European Aluminium heeft de Europese Commissie uitvoeringsverordening 2021/546 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op aluminium extrusies van oorsprong uit China(1) vastgesteld.

Guangdong Haomei New Materials Co. Ltd en Guangdong King Metal Light Alloy Technology Co. Ltd, ondernemingen naar Chinees recht die aluminium extrusies produceren en naar de Europese Unie uitvoeren, hebben beroep ingesteld dat onder meer strekte tot nietigverklaring van deze uitvoeringsverordening. De Italiaanse onderneming Airoldi Metalli SpA (hierna: „Airoldi”) heeft ter ondersteuning van verzoeksters geïntervenieerd in de procedure.

Het Gerecht verwerpt het beroep tot nietigverklaring en geeft een aantal verduidelijkingen van de bij artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de antidumpingbasisverordening(2) ingevoerde nieuwe methode om bij verstoringen van betekenis op de markt van het land van uitvoer de normale waarde te berekenen van het product waarnaar een antidumpingonderzoek wordt gevoerd.

Beoordeling door het Gerecht

Ter ondersteuning van hun beroep verweten verzoeksters de Commissie onder andere dat zij het recht onjuist heeft toegepast door het „betrokken product” in het antidumpingonderzoek te definiëren als aluminium extrusies van oorsprong uit China. Zij stelden in dit verband dat zij duizenden typen aluminium extrusies produceren en dat de Commissie daarom daartussen had moeten differentiëren.

Het Gerecht benadrukt dat de definitie van het betrokken product valt onder de uitoefening van de ruime beoordelingsbevoegdheid van de instellingen van de Unie op het gebied van de handelspolitieke beschermingsmaatregelen en stelt vast dat de Commissie in overeenstemming met de rechtspraak ter zake voor deze definitie rekening heeft gehouden met verschillende relevante factoren, zoals de fysische, technische en chemische kenmerken van de betreffende producten, hun gebruik, onderlinge verwisselbaarheid, de klantvraag en het fabricageprocedé.

Bovendien hebben verzoeksters, op wie de bewijslast rustte, niet aangetoond dat de Commissie deze factoren onjuist heeft beoordeeld, en evenmin met welke andere, relevantere factoren rekening had moeten worden gehouden.

Bijgevolg is de grief betreffende een kennelijk onjuiste beoordeling bij de definitie van het betrokken product afgewezen.

Vervolgens onderzoekt het Gerecht verzoeksters’ kritiek op de vaststelling door de Commissie dat er op de Chinese markt verstoringen van betekenis aanwezig waren, alsook de argumenten waarmee Airoldi aanvoert dat het „rapport inzake verstoringen van betekenis op de Chinese markt”(3), dat de Commissie in 2017 had opgesteld en waarmee zij rekening had gehouden bij de vaststelling van uitvoeringsverordening 2021/546, onrechtmatig was.

Wat Airoldi’s middel betreft, herinnert het Gerecht eraan dat enkel de argumenten van een interveniënt die passen binnen het door de conclusies en middelen van de hoofdpartijen vastgestelde kader ontvankelijk zijn. Aangezien verzoeksters de wettigheid van het rapport inzake verstoringen van betekenis op de Chinese markt niet ter discussie hebben gesteld, wordt het middel waarmee Airoldi dit rapport betwist niet-ontvankelijk verklaard.

Wat de grieven betreft, waarmee verzoeksters de analyse betwisten die de Commissie heeft gemaakt inzake het bestaan van verstoringen van betekenis op de Chinese markt, benadrukt het Gerecht dat het begrip „verstoringen van betekenis” in het land van uitvoer en de methode om de normale waarde van het betrokken product te berekenen wanneer dergelijke verstoringen aanwezig zijn, in de antidumpingbasisverordening zijn ingevoegd bij wijzigingsverordening 2017/2321(4).

In dit kader bepaalt het nieuwe artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de antidumpingbasisverordening dat bij verstoringen van betekenis in het land van uitvoer kan worden afgeweken van het beginsel dat de normale waarde bij voorrang wordt vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs bij normale handelstransacties in dat land. Overeenkomstig dezelfde bepaling, onder c), kan de Commissie een rapport opstellen waarin de marktomstandigheden in een bepaald land of een bepaalde sector wordt beschreven, wanneer zij beschikt over gegronde aanwijzingen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verstoringen van betekenis in dat land of die sector. Dergelijke rapporten en het daaraan ten grondslag liggende bewijsmateriaal worden opgenomen in het dossier van elk eventueel onderzoek betreffende dat land of die sector.

Na daaraan te hebben herinnerd, stelt het Gerecht vast dat de Commissie in deze zaak heeft vastgesteld dat er in de Chinese sector van aluminium extrusies verstoringen van betekenis aanwezig zijn, op grond van een analyse van de verschillende factoren waarop volgens artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de antidumpingbasisverordening met name acht moet worden geslagen. Verder heeft de Commissie zich niet beperkt tot een vage en hypothetische analyse, zoals verzoeksters betogen, maar heeft zij rekening gehouden met zowel het rapport inzake verstoringen van betekenis op de Chinese markt dat overeenkomstig punt c) van die bepaling was opgesteld, als met een reeks rapporten, documenten en gegevens uit een grote verscheidenheid aan bronnen, waaronder Chinese. Evenmin heeft de Commissie haar plicht verzaakt om verzoeksters in de gelegenheid te stellen om op zinvolle wijze hun standpunt kenbaar te maken over het bestaan en de relevantie van de beweerde feiten en omstandigheden en over het bewijsmateriaal dat de Commissie in aanmerking heeft genomen om haar conclusie inzake de verstoringen van betekenis op de Chinese markt te staven.

Aldus verwerpt het Gerecht de verschillende grieven tegen de analyse inzake het bestaan van verstoringen van betekenis op de Chinese markt.

Volgens het Gerecht heeft de Commissie ook geen kennelijke beoordelingsfout gemaakt door Turkije te kiezen als representatief land om de normale waarde van het betrokken product te berekenen.

Wanneer het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis op de markt van het land van uitvoer niet passend wordt geoordeeld om gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, wordt krachtens artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de antidumpingbasisverordening de normale waarde van het betrokken product uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uiting komen. De Commissie kan daartoe gebruikmaken van onder meer de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een passend representatief land met een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van het land van uitvoer.

Hieruit volgt dat het thans toe te passen criterium voor de keuze van het passende representatieve land het niveau van economische ontwikkeling is dat vergelijkbaar is met dat van het land van uitvoer. Met inachtneming van dit nieuwe criterium blijft het wezenlijke deel van de rechtspraak inzake de vervangen bepalingen van de basisverordening van toepassing, namelijk dat de Commissie zich moet baseren op een derde land waar de prijs van een soortgelijk product tot stand komt in omstandigheden die zoveel mogelijk lijken op die in het land van uitvoer.

Gelet op deze verduidelijkingen houdt het Gerecht geen rekening met verzoeksters’ verwijzingen naar niet-toepasbare eerdere rechtspraak en stelt het vast dat verzoeksters niet bestrijden dat het ontwikkelingsniveau van Turkije vergelijkbaar is met dat van China. Verder verwerpt het Gerecht de argumenten dat China meer inwoners heeft dan Turkije en dat de binnenlandse vraag anders is, en komt het tot de slotsom dat verzoeksters niet hebben aangetoond dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door Turkije als representatief land te kiezen.

Volgens het Gerecht heeft de Commissie evenmin een kennelijke beoordelingsfout gemaakt met haar conclusie dat de bedrijfstak van de Unie schade had geleden en dat de invoer van aluminium extrusies uit China aan de oorsprong van die schade lag.

In dit verband verwerpt het Gerecht verzoeksters’ argument dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft kunnen lijden omdat de producenten van de Unie een groot marktaandeel hebben. Bovendien wijst het Gerecht de grieven van de hand dat de Commissie de context van de significante groei van het verbruik en de winstgevendheid van deze bedrijfstak heeft genegeerd. Op dit punt herinnert het Gerecht er ten eerste aan dat voor de vaststelling dat de bedrijfstak van de Unie zodanige schade heeft geleden dat antidumpingrechten kunnen worden ingesteld, niet wordt geëist dat alle relevante economische factoren en indicatoren wijzen op een negatieve trend. Ten tweede heeft de Commissie erop gewezen dat de bedrijfstak van de Unie ondanks het stijgende verbruik marktaandeel had verloren en de winstgevendheid van deze bedrijfstak gedurende de beoordelingsperiode was gedaald.

Evenmin heeft de Commissie fouten begaan bij haar inaanmerkingneming van het marktaandeel van de invoer uit China, dat volgens verzoeksters in absolute termen lager dan 15 % was. Artikel 5, lid 7, van de antidumpingbasisverordening bepaalt weliswaar dat er geen procedures worden ingeleid tegen landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 % bedraagt, maar het marktaandeel van de invoer van aluminium extrusies uit China is veel hoger dan dit percentage. Aangezien de basisverordening niet voorziet in een ander minimaal marktaandeel waaruit kan worden afgeleid dat de invoer uit een derde land geen schade kan veroorzaken, stelt het Gerecht vast dat verzoeksters geen andere argumenten hebben aangedragen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

Aangezien ook de andere aangevoerde middelen niet-ontvankelijk of ongegrond zijn gebleken, verwerpt het Gerecht het beroep in zijn geheel.


1      Uitvoeringsverordening van de Commissie van 29 maart 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2021, L 109, blz. 1).


2      Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2017/2321 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 (PB 2017, L 338, blz. 1).


3      Werkdocument van de Commissie van 20 december 2017 inzake verstoringen van betekenis in de economie van de Volksrepubliek China voor onderzoeken in verband met handelsbescherming [SWD(2017) 483 final/2].


4      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van de basisverordening en verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2017, L 338, blz. 1).