Language of document :

Beroep ingesteld op 28 februari 2013 - Oil Pension Fund Investment Company/Raad

(Zaak T-121/13)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Oil Pension Fund Investment Company (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: K. Kleinschmidt, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 betreffende de opname in de lijst van verordening nr. 267/2012 met onmiddellijke ingang nietig verklaren, voor zover deze handelingen betrekking hebben op verzoekster;

krachtens artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een maatregel tot organisatie van de procesgang vaststellen waarbij verweerder wordt verzocht om overlegging van alle documenten die betrekking hebben op het bestreden besluit, voor zover zij verzoekster betreffen;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

Met haar eerste middel betoogt verzoekster dat de motiveringsplicht, de rechten van de verdediging en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte zijn geschonden.

Zij voert in dit verband onder andere aan dat de motivering van de bestreden handelingen onbegrijpelijk is voor haar en dat verweerder haar evenmin afzonderlijk een begrijpelijke motivering heeft meegedeeld. Om deze redenen zijn haar rechten van verdediging en haar recht op een doeltreffende voorziening in rechte geschonden. Tevens is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Verzoekster verwijt verweerder dat hij haar de bestreden handelingen niet heeft betekend en dat hij geen hoorzitting heeft georganiseerd. Voorts stelt verzoekster dat verweerder de omstandigheden die met haar te maken hebben, niet correct heeft onderzocht. Verzoekster is van mening dat haar het recht op een eerlijk proces overeenkomstig de beginselen van de rechtsstaat is ontzegd, daar zij wegens gebrek aan kennis geen concreet standpunt met betrekking tot de door de Raad aangevoerde verwijten en bewijzen kan innemen en evenmin eventueel enig tegenbewijs kan leveren.

Het tweede middel is gebaseerd op een kennelijke beoordelingsfout en schending van het evenredigheidsbeginsel.

Verzoekster stelt dat de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de vaststelling van het bestreden besluit. De Raad heeft de feiten die aan de bestreden handelingen ten grondslag liggen onvoldoende en/of niet correct onderzocht. Dienaangaande voert verzoekster onder andere aan dat de in de bestreden handelingen genoemde redenen waarom de beperkende maatregelen tegen haar zijn vastgesteld, onjuist zijn. Daarenboven schenden de bestreden handelingen het evenredigheidsbeginsel.

Volgens het derde middel zijn de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten geschonden.

Met dit middel betoogt verzoekster dat haar door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2010, C 83, blz. 389) gewaarborgde fundamentele rechten door de bestreden handelingen zijn geschonden. Dienaangaande voert zij aan dat de vrijheid van ondernemerschap in de Europese Unie (artikel 16 van het Handvest) en haar recht om de goederen die zij rechtmatig heeft verkregen, in de Europese Unie te gebruiken en inzonderheid om erover te beschikken (artikel 17 van het Handvest), zijn geschonden. Voorts verwijt verzoekster verweerder dat hij het beginsel van gelijke behandeling (artikel 20 van het Handvest) en het non-discriminatiebeginsel (artikel 21 van het Handvest) heeft geschonden.

____________