Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Specializat Mureș (Roemenië) op 21 maart 2023 – UG / SC Raiffeisen Bank SA

(Zaak C-176/23, Raiffeisen Bank)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Specializat Mureș

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij en verzoekende partij in hoger beroep: UG

Verwerende partij en verwerende partij in hoger beroep: SC Raiffeisen Bank SA

Prejudiciële vragen

1)    Moeten de voorschriften van artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG1 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, die is omgezet in nationaal recht bij artikel 3, lid 2, van Legea nr. 193/2000, republicată, privind clauzele abuzive în contractele încheiate între profesioniști și consumatori (wet nr. 193/2000, zoals opnieuw bekendgemaakt, betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen verkopers en consumenten; hierna: „wet nr. 193/2000”), in het licht van met name de twaalfde en dertiende overweging van die richtlijn, maar ook rekening houdend met de artikelen 80 en 81 van de Ordonanța de urgență a Guvernului (OUG) nr. 50/2010 privind contractele de credit pentru consumatori (spoeddecreet nr. 50/2010 betreffende consumentenkredietovereenkomsten; hierna: „OUG nr. 50/2010”), bij toepassing ervan aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staan dat nationale rechters de mogelijkheid hebben om ook het vermoedelijk oneerlijke karakter te onderzoeken van contractuele bedingen in addenda bij kredietovereenkomsten die tussen verkopers en consumenten zijn gesloten vóór de inwerkingtreding van dit spoeddecreet met kracht van wet, te weten krachtens artikel 95 van OUG nr. 50/2010, indien deze uitdrukkelijk zijn aanvaard door de consument, overeenkomstig artikel 40, lid 1, van OUG nr. 50/2010 betreffende consumentenkredietovereenkomsten, of moeten zij worden geacht stilzwijgend van rechtswege te zijn aanvaard, overeenkomstig artikel 40, lid 3, van OUG nr. 50/2010?

2)    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, druist het dan in tegen [de in de eerste vraag bedoelde mogelijkheid], op basis van de hierboven uiteengezette voorwaarden en in de omstandigheden van het bij de nationale rechter aanhangige geschil, dat nationale rechters oordelen dat de uitdrukkelijke aanvaarding van het addendum dat is opgesteld overeenkomstig artikel 40, lid 1, en krachtens artikel 95 van OUG nr. 50/2010 betreffende consumentenkredietovereenkomsten, automatisch leidt tot de conclusie dat over [dit addendum] is onderhandeld en dat eventuele vermoedens dat de daarin opgenomen bedingen oneerlijk zijn bijgevolg niet mogen worden onderzocht?

____________

1 Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB1993, L 95, blz. 29).