Language of document : ECLI:EU:F:2008:10

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Derde kamer)

31 januari 2008

Zaak F‑97/05

José Luis Buendía Sierra

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2004 – Toekenning van gratificatiepunten – Toepassing van bepalingen van nieuwe Statuut in de tijd”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en met name strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende vaststelling van het totale aantal punten dat verzoeker in het kader van de bevorderingsronde 2004 is toegewezen en van het besluit om hem niet te plaatsen op de lijst van ambtenaren die in het kader van die ronde tot de rang A 4 zijn bevorderd.

Beslissing: Het besluit houdende vaststelling van het totale aantal punten van verzoeker na de bevorderingsronde 2004 en het besluit om hem in het kader van die ronde niet te bevorderen, worden nietig verklaard. De overige vorderingen worden afgewezen. De Commissie wordt verwezen in alle kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bevordering – Toepasselijke regels – Bevorderingsronde 2004

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 6, tweede alinea)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Toepasselijke regels – Bevorderingsronde 2004

(Ambtenarenstatuut, art. 45; verordening nr. 723/2004 van de Raad, art. 2)

3.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

4.      Ambtenaren – Beroep – Procesbelang

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

1.      Artikel 6, tweede alinea, van bijlage XIII bij het Statuut beoogt niet te bepalen welke versie van het Statuut van toepassing is op de bevorderingsronde 2004, maar welke versie de gevolgen vaststelt van de bevorderingsbesluiten die aan het einde van die ronde worden genomen. Die bepaling beoogt ambtenaren voor wie het bevorderingsbesluit aan het einde van het jaar 2004 wordt genomen, maar wier bevordering ingaat op een datum vóór 1 mei 2004, te garanderen dat het carrièrevoordeel dat zij, met name in termen van de verhoging in rang, aan hun bevordering ontlenen, hetzelfde is als het voordeel dat zou zijn voortgevloeid uit een vóór de inwerkingtreding van het Statuut, zoals gewijzigd bij verordening nr. 723/2004, genomen bevorderingsbesluit.

(cf. punt 53)

2.      Bij gebreke van bepalingen die afwijken van het beginsel dat de nieuwe regels in verordening nr. 723/2004, tot wijziging, met ingang van 1 mei 2004, van het Statuut van de ambtenaren alsmede van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, onmiddellijk van toepassing zijn, is artikel 45 van het Statuut, zoals gewijzigd bij die verordening, onmiddellijk van toepassing vanaf de inwerkingtreding van die verordening. Derhalve kon de Commissie in november 2004 geen toepassing geven aan de bepalingen van artikel 45 van het oude Statuut, die bij die verordening waren ingetrokken, voor de vaststelling van het besluit om het totale aantal meritepunten van een ambtenaar aan het einde van de bevorderingsronde 2004 te bepalen en het besluit om hem in het kader van die ronde niet te bevorderen.

(cf. punten 58 en 59)

3.      Een besluit van de Commissie om in het kader van de bevorderingsronde 2004 het totale aantal meritepunten van een ambtenaar te bepalen, zonder dat specifiek rekening is gehouden met de twee extra criteria in artikel 45 van het Statuut, zoals op 1 mei 2004 in werking getreden, namelijk het gebruik, in de uitoefening van zijn ambt, van andere talen dan de taal waarvoor hij bij zijn aanstelling van een grondige kennis blijk heeft gegeven en, zo nodig, de door hem gedragen verantwoordelijkheden, is onwettig.

De onwettigheid van dit besluit leidt tot de onwettigheid van het besluit om die ambtenaar niet te bevorderen, indien een nieuwe vergelijking van de sollicitaties, waarbij die twee criteria in aanmerking worden genomen, tot een duidelijk andere rangorde van de verdiensten van de ambtenaren kan leiden, waardoor die ambtenaar eventueel wel de voor die ronde vastgestelde bevorderingsdrempel kan halen.

(cf. punten 61, 63 en 65-67)

4.      Een beroep is slechts ontvankelijk indien de verzoeker een persoonlijk belang heeft bij de nietigverklaring van het door hem betwiste besluit. Een ambtenaar kan zich alleen op het standpunt stellen dat hij is geschaad door een lijst van bevorderde ambtenaren en dus een persoonlijk belang heeft bij de nietigverklaring ervan voor zover zijn naam daarop niet voorkomt, wanneer die bevorderingen zich niet ertegen verzetten dat hijzelf, na een nieuwe vergelijking van de verdiensten overeenkomstig artikel 45 van het Statuut, wordt bevorderd in het kader van de betrokken ronde. De vorderingen tot nietigverklaring van die volledige lijst zijn dus niet-ontvankelijk.

(cf. punten 71‑73)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 21 november 1996, Michaël/Commissie, T‑144/95, JurAmbt. blz. I‑A‑529 en II‑1429, punt 31; 28 september 2004, MCI/Commissie, T‑310/00, Jurispr. blz. II‑3253, punt 44