Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 18 januari 2023 door Ferriera Valsabbia SpA en Valsabbia Investimenti SpA tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer –uitgebreid) van 9 november 2022 in zaak T-655/19, Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti / Commissie

(Zaak C-29/23 P)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirantes: Ferriera Valsabbia SpA, Valsabbia Investimenti SpA (vertegenwoordigers: D. Fosselard, avocat en avvocato, D. Slater, avocat en solicitor, G. Carnazza, avvocata)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 november 2022 in zaak T-655/19, Ferriera Valsabbia en Valsabbia Investimenti/Commissie, te vernietigen;

krachtens artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie de zaak zelf af te doen en beschikking C(2019) 4969 final van de Commissie van 4 juli 2019 betreffende schending van artikel 65 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (zaak AT.37956 – Betonstaal), voor zover deze rekwirantes betreft, nietig te verklaren;

overeenkomstig artikel 138 van het Reglement voor de procesvoering de Commissie te verwijzen in de kosten, zowel voor het Gerecht als voor het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening, voeren rekwirantes drie middelen aan:

Eerste middel: Schending van artikel 266 VWEU. Schending van de artikelen 14 en 27, lid 1, van verordening nr. 1/20031 en de artikelen 11, 12 en 14 van verordening nr. 773/2004 2 . Onjuiste en tegenstrijdige motivering. Verzuim om uitspraak te doen. Kennelijk onjuiste rechtsopvatting en kennelijk onjuiste beoordeling.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest onjuist gemotiveerd, waarbij het zich soms niet heeft uitgesproken over bepaalde grieven van rekwirantes, voor zover het heeft geoordeeld dat de Commissie, door in 2018 een terechtzitting over de grond van de zaak in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de lidstaten te organiseren, het door het Hof in zijn arrest van 21 september 2017, Ferriera Valsabbia, Valsabbia Investimenti en Alfa Acciai/Commissie, gevoegde zaken C-86/15 P en C-87/15 P, bekritiseerde proceduregebrek zou hebben verholpen.

Tweede middel: Onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 6 EVRM en de artikelen 41 en 47 van het Handvest. Kennelijk onjuiste rechtsopvatting en bevoegdheidsoverschrijding. Verzuim om uitspraak te doen en schending van artikel 296 VWEU.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de duur van de procedure, zowel gelet op de administratieve fase als op de procedure in haar geheel, niet buitensporig lang was en geen afbreuk heeft gedaan aan de rechten van verdediging van rekwirantes, waardoor het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en op bepaalde punten heeft verzuimd uitspraak te doen over bepaalde grieven die rekwirantes hebben aangevoerd tegen de beschikking van de Commissie, en het arrest onjuist heeft gemotiveerd.

Derde middel: Schending van artikel 296 VWEU. Onjuiste en tegenstrijdige motivering van de uitspraak. Verzuim om uitspraak te doen en kennelijk onjuiste beoordeling.

Het Gerecht heeft opnieuw blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting, een kennelijk onjuiste beoordeling en een onjuiste motivering van het arrest, waar het heeft geoordeeld dat de beschikking van de Commissie voldoende gemotiveerd was.

____________

1     Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

1     Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, L 123, blz. 18).