Language of document : ECLI:EU:T:2013:439

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

16 september 2013 (*)

„Arbitragebeding – Overeenkomsten voor financiële bijstand die zijn gesloten in kader van vijfde en zesde kaderprogramma voor communautaire projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling en in kader van eTEN-programma – Projecten Highway, J WeB, Care Paths, Cocoon, Secure-Justice, Qualeg, Lensis, E-Pharm Up, Liric, Grace, Clinic en E2SP – Opzegging van overeenkomsten – Terugbetaling van uitgekeerde bedragen – Debetnota’s – Tegenvordering – Vertegenwoordiging van verzoekende partij”

In zaak T‑435/09,

GL2006 Europe Ltd, gevestigd te Birmingham (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door M. Gardenal en E. Bélinguier-Raiz, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door S. Delaude en N. Bambara, vervolgens door S. Delaude, als gemachtigden, bijgestaan door R. Van der Hout, advocaat,

verweerster,

betreffende enerzijds een door GL2006 Europe krachtens artikel 238 EG op basis van arbitragebedingen ingesteld beroep, waarbij zij opkomt tegen verificaties die OLAF in december 2008 in haar kantoren heeft uitgevoerd, tegen de in de brief van 10 juli 2009 vervatte beschikking waarbij de Commissie een einde heeft gemaakt aan verzoeksters deelname aan twee projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, en tegen twaalf debetnota’s die de Commissie op 7 augustus 2009 heeft opgesteld en waarbij zij verzoekt om terugbetaling van de bedragen die zij verzoekster heeft uitgekeerd in het kader van haar deelname aan twaalf projecten voor onderzoek en ontwikkeling, en anderzijds een tegenvordering tot terugbetaling van die bedragen,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. Truchot (rapporteur), president, M. E. Martins Ribeiro en A. Popescu, rechters,

griffier: S. Spyropoulos, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 december 2012,

het navolgende

Arrest (1)

 Voorgeschiedenis van het geding

[omissis]

2        Tussen 2000 en 2006 heeft de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, met verzoekster twaalf overeenkomsten gesloten, waarbij laatstbedoelde zich ertoe verbonden heeft deel te nemen aan projecten voor onderzoek en ontwikkeling, in ruil voor financiële bijstand van de Commissie, die tot doel had bepaalde kosten te vergoeden die in het kader van de uitvoering van de betrokken overeenkomsten werden gemaakt.

[omissis]

7        Omdat verzoekster ervan verdacht werd fraude te hebben gepleegd bij de uitvoering van de betrokken overeenkomsten, heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in november 2007 verzocht om een vergadering met het directoraat-generaal (DG) „Informatiemaatschappij en media” van de Commissie. Op basis van een memo van OLAF van 3 december 2007 inzake die vergadering, heeft de Commissie de evaluatie van het ontwerpauditverslag geschorst teneinde aanvullende verificaties te verrichten.

[omissis]

16      Op 10 juli 2009 heeft de Commissie verzoeksters advocaten een brief gestuurd, waarin zij hun meedeelde dat zij verzoeksters deelname aan de nog lopende projecten Qualeg en Cocoon definitief beëindigde, en dat zij de bedragen die verzoekster had ontvangen in het kader van haar deelname aan de verwezenlijking van die projecten, zou terugvorderen. Verzoekster heeft die beslissing bestreden bij brief van 14 juli 2009.

17      Op 7 augustus 2009 heeft de Commissie verzoekster twaalf debetnota’s gestuurd. Met die nota’s vorderde zij de bedragen terug – in totaal 2 258 456,31 EUR – die zij haar had uitgekeerd in het kader van de twaalf overeenkomsten die zij met haar had gesloten.

 Procesverloop en conclusies van partijen

18      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 oktober 2009, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

19      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 3 november 2009, heeft verzoekster verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking die in de brief van de Commissie van 10 juli 2009 is vervat, alsook van de twaalf debetnota’s van 7 augustus 2009. Aangezien de voorwaarde van spoedeisendheid niet was vervuld, is dat verzoek afgewezen bij beschikking van de president van het Gerecht van 15 maart 2010. De beslissing omtrent de kosten is aangehouden.

20      In haar verweerschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 januari 2010, heeft de Commissie een tegenvordering ingesteld tot terugbetaling van de in de debetnota’s vermelde bedragen.

21      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ontvankelijk te verklaren;

–        vast te stellen dat de verificatie ter plaatse die OLAF van 8 tot 12 december heeft verricht, de daaropvolgende auditverslagen (zowel het ontwerpverslag als het definitieve verslag), de in de brief van 10 juli 2009 vervatte beschikking tot opzegging van de overeenkomsten in het kader waarvan verzoekster aan de projecten Qualeg en Cocoon deelnam, en de debetnota’s van 7 augustus 2009 onregelmatigheden vertonen, en ze derhalve onrechtmatig en nietig te verklaren;

–        te verklaren dat alle overeenkomsten die verzoekster met de Commissie heeft gesloten, geldig zijn;

–        voorts vast te stellen dat de beweringen van de Commissie ongegrond zijn;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

22      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        te verklaren dat de in de brief van 10 juli 2009 vervatte beschikking tot opzegging van de overeenkomsten in het kader waarvan verzoekster deelnam aan de projecten Qualeg en Cocoon, alsook de debetnota’s van 7 augustus 2009 in overeenstemming zijn met de betrokken overeenkomsten;

–        bij wijze van tegenvordering, verzoekster te gelasten om aan de Commissie 2 258 456,31 EUR terug te betalen, te weten het in de debetnota’s vermelde bedrag, te vermeerderen met rente vanaf de in die nota’s vastgestelde vervaldag voor de betaling.

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

23      In repliek herhaalt verzoekster in wezen de vorderingen die zij in haar verzoekschrift heeft uiteengezet, en verzoekt zij het Gerecht voorts de vorderingen van de Commissie af te wijzen.

 In rechte

 I – Beroep

24      Volgens artikel 113 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht in iedere stand van het geding ambtshalve, na partijen te hebben gehoord, uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn, of vaststellen dat niet meer behoeft te worden beslist op het beroep.

25      Artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53 van dit Statuut van toepassing is op het procesverloop voor het Gerecht, bepaalt dat partijen – met uitzondering van lidstaten, staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), de in die Overeenkomst bedoelde Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, en de instellingen van de Unie – moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst.

26      Bij brief van 6 maart 2012 hebben de advocaten die bevoegd waren om verzoekster te verdedigen, aan het Gerecht meegedeeld dat zij verzoekster niet langer wensten te verdedigen, op grond dat zij niet meer in contact konden treden met verzoekster, dat verzoekster niet meer was ingeschreven in het vennootschapsregister, en dat zij haar financiële verplichtingen ten aanzien van hen niet was nagekomen.

27      Bij brief van 26 maart 2012 heeft de griffie van het Gerecht deze advocaten meegedeeld dat zij alle briefwisseling in verband met de onderhavige zaak zouden blijven ontvangen tot op het tijdstip waarop verzoekster nieuwe vertegenwoordigers zou hebben aangewezen.

28      Op 13 juni 2012 heeft het Gerecht deze advocaten bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang gevraagd om:

–        bewijs over te leggen van het feit dat zij verzoekster op de hoogte hadden gesteld van hun beslissing om haar niet langer te verdedigen in het kader van de onderhavige zaak;

–        bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging:

–        aan verzoekster te vragen om uiterlijk op 2 juli 2012 nieuwe vertegenwoordigers aan te duiden;

–        verzoekster mee te delen dat het Gerecht voornemens was om ambtshalve vast te stellen dat het beroep zonder voorwerp was geraakt, indien zij niet binnen de gestelde termijn nieuwe vertegenwoordigers zou aanduiden;

–        een bewijs van de verzending van de hierboven bedoelde brief over te leggen.

29      De advocaten hebben bij brief van 20 juni 2012 aan het verzoek van het Gerecht voldaan.

30      De termijn waarbinnen verzoekster nieuwe vertegenwoordigers moest aanwijzen is op 2 juli 2012 om middernacht verstreken, zonder dat zij het Gerecht in kennis heeft gesteld van een dergelijke aanwijzing.

31      Op 10 juli 2012 heeft het Gerecht partijen bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang verzocht om opmerkingen in te dienen over de mogelijkheid om ambtshalve vast te stellen dat het beroep zonder voorwerp was geraakt en dat niet meer hoefde te worden beslist op het beroep, aangezien verzoekster geen nieuwe vertegenwoordiger had aangewezen binnen de haar door het Gerecht toegestane termijn en derhalve niet meer werd vertegenwoordigd door een advocaat.

32      De Commissie heeft haar opmerkingen hierover ingediend bij brief van 25 juli 2012. Verzoekster heeft geen opmerkingen ingediend.

33      Gelet op het stilzwijgen waarin verzoekster zich sinds de in punt 28 hierboven bedoelde maatregel tot organisatie van de procesgang van 13 juni 2012 heeft gehuld, moet overeenkomstig artikel 113 van het Reglement voor de procesvoering ambtshalve worden vastgesteld dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op hoeft te worden beslist [zie in die zin beschikkingen Gerecht van 20 juni 2008, Leclercq/Commissie, T‑299/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 15; 2 september 2010, Spitzer/BHIM – Homeland Housewares (Magic Butler), T‑123/08, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 8, en 16 mei 2012, La City/BHIM – Bücheler en Ewert (citydogs), T‑444/09, punt 12].

34      Bijgevolg behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan op de vordering waarmee de Commissie het Gerecht heeft verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

 II – Tegenvordering van de Commissie

35      Bij brieven van 2 en 25 juli 2012 heeft de Commissie het Gerecht verzocht uitspraak te doen op haar tegenvordering, zelfs ingeval het zou vaststellen dat geen uitspraak meer behoeft te worden gedaan op verzoeksters vordering. Met die tegenvordering verzoekt de Commissie het Gerecht verzoekster te gelasten om haar 2 258 456,31 EUR terug te betalen, te weten het totale bedrag dat zij aan verzoekster heeft uitgekeerd in het kader van de uitvoering van de twaalf overeenkomsten die zij met haar heeft gesloten, te vermeerderen met rente vanaf de in de debetnota’s van 7 augustus 2009 vastgestelde vervaldag voor de betaling.

 A – Opmerkingen vooraf

36      Voordat wordt nagegaan of de onderhavige beslissing dat op verzoeksters beroep niet hoeft te worden beslist eraan in de weg staat dat het Gerecht wel beslist op de tegenvordering van de Commissie, moet worden onderzocht of het Gerecht bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.

37      Ingevolge artikel 238 EG zijn de rechterlijke instanties van de Unie bevoegd om uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding dat in een door of namens de Unie gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst is vervat.

38      De bevoegdheid van het Gerecht om ingevolge een arbitragebeding kennis te nemen van een geschil over een overeenkomst moet volgens de rechtspraak worden beoordeeld aan de hand van artikel 238 EG en de bepalingen van het arbitragebeding zelf (arrest Hof van 8 april 1992, Commissie/Feilhauer, C‑209/90, Jurispr. blz. I‑2613, punt 13, en arrest Gerecht van 9 februari 2010, Evropaïki Dynamiki/Commissie, T‑340/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 76). Deze bevoegdheid vormt een afwijking van het gemene recht en moet derhalve restrictief worden uitgelegd (arrest Hof van 18 december 1986, Commissie/Zoubek, 426/85, Jurispr. blz. 4057, punt 11, en arrest Gerecht van 16 december 2010, Commissie/Arci Nuova associazione comitato di Cagliari en Gessa, T‑259/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39). Het Gerecht kan dus over een contractueel geschil slechts uitspraak doen wanneer de partijen uitdrukkelijk hun wil te kennen hebben gegeven om het Gerecht die bevoegdheid te verlenen (reeds aangehaald arrest Commissie/Arci Nuova associazione comitato di Cagliari en Gessa, punt 39), en het mag enkel kennis nemen van vorderingen uit de overeenkomst die het arbitragebeding bevat, of van vorderingen die rechtstreeks verband houden met de verbintenissen uit deze overeenkomst (reeds aangehaald arrest Commissie/Zoubek, punt 11).

39      In casu staat vast dat elk van de twaalf overeenkomsten die verzoekster met de Commissie heeft gesloten, een arbitragebeding bevat waarbij het Gerecht de bevoegdheid wordt verleend om kennis te nemen van geschillen inzake de geldigheid, de toepassing en de uitlegging van die overeenkomsten. Een dergelijke clausule is opgenomen in artikel 13 van de krachtens het zesde kaderprogramma gesloten overeenkomsten en in artikel 5 van de krachtens het vijfde kaderprogramma en het eTEN-programma gesloten overeenkomsten.

40      Bovendien heeft de Commissie in haar verweerschrift melding gemaakt van de contractuele bepalingen waarop zij haar tegenvordering baseert, te weten artikel 26, lid 3, van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op overeenkomsten die krachtens het vijfde kaderprogramma zijn gesloten, punt II.29, lid 1, en punt II.31, lid 1, van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op overeenkomsten die krachtens het zesde kaderprogramma zijn gesloten, en artikel 17, lid 4, van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op overeenkomsten die krachtens het eTEN-programma zijn gesloten. Op grond van die bepalingen kan de Commissie terugbetaling vorderen van de bedragen die de begunstigden ervan onverschuldigd hebben ontvangen.

41      De tegenvordering is derhalve gebaseerd op de hier aan de orde zijnde overeenkomsten en de daaruit voortvloeiende rechten en verbintenissen in de zin van de in punt 38 hierboven aangehaalde rechtspraak.

42      Volgens de rechtspraak houdt de bevoegdheid om uitspraak te doen op een beroep in het hoofdgeding, in het communautaire stelsel van rechtsmiddelen bovendien de bevoegdheid in om uitspraak te doen op in de loop van diezelfde procedure ingestelde tegenvorderingen die gebaseerd zijn op dezelfde handelingen of feiten als die welke in het verzoekschrift aan de orde worden gesteld. Die bevoegdheid is gebaseerd op redenen van proceseconomie en op de voorrang van de eerst aangezochte rechter, twee overwegingen die doorgaans ook in de processtelsels van de lidstaten worden erkend (zie beschikking Hof van 27 mei 2004, Commissie/IAMA Consulting, C‑517/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Het Gerecht is derhalve in beginsel bevoegd om uitspraak te doen op de tegenvordering van de Commissie.

44      Voorts moet worden vastgesteld dat deze tegenvordering, voor zover zij ertoe strekt verzoekster te laten veroordelen tot betaling van de in de debetnota’s van 7 augustus 2009 vermelde bedragen, een ander doel heeft dan de loutere afwijzing van verzoeksters vordering, die met name strekt tot nietigverklaring van de debetnota’s.

45      De vaststelling dat niet meer op verzoeksters beroep hoeft te worden beslist, verschaft de Commissie geen genoegdoening, aangezien zij niet meebrengt dat verzoekster wordt veroordeeld tot betaling van de in de debetnota’s vermelde bedragen.

46      Bijgevolg behoudt de tegenvordering van de Commissie haar voorwerp, ondanks het feit dat verzoeksters beroep zonder voorwerp is geraakt, en heeft de Commissie er nog steeds belang bij dat haar tegenvordering wordt toegewezen.

47      Bovendien hoeft de Commissie, wanneer thans uitspraak wordt gedaan op haar tegenvordering, geen nieuw beroep in te stellen, nu partijen – zoals de Commissie in haar brief van 25 juli 2012 heeft betoogd – reeds in staat zijn gesteld om alle argumenten naar voren te brengen waarop zij zich in het kader van de onderhavige zaak wensten te beroepen. Deze oplossing wordt derhalve gerechtvaardigd door redenen van proceseconomie.

48      Zoals de Commissie in haar hierboven aangehaalde brief terecht heeft opgemerkt, doet het Gerecht daarenboven geen afbreuk aan verzoeksters rechten van verdediging door uitspraak te doen op de tegenvordering van de Commissie. De fase van de schriftelijke behandeling was immers reeds afgesloten toen zich het feit voordeed op basis waarvan het Gerecht heeft geoordeeld dat niet meer op het beroep hoefde te worden beslist, te weten het feit dat binnen de gestelde termijn geen nieuwe vertegenwoordigers waren aangeduid. Verzoekster was dus in de gelegenheid om in repliek argumenten aan te voeren in antwoord op de tegenvordering van de Commissie, wat zij ook gedaan heeft. Bovendien is verzoekster, via haar vertegenwoordigers, ervan op de hoogte gesteld dat de mondelinge behandeling werd geopend en dat een pleitzitting werd gehouden op 13 december 2012.

49      Uit een en ander volgt dat uitspraak moet worden gedaan op de tegenvordering van de Commissie.

 B – Gegrondheid van de tegenvordering

50      Met haar tegenvordering verzoekt de Commissie verzoekster ertoe te veroordelen haar enerzijds alle bedragen terug te betalen die zij onverschuldigd heeft ontvangen in het kader van de uitvoering van de twaalf overeenkomsten die zij met haar heeft gesloten, en haar anderzijds de vertragingsrente te betalen die deze bedragen hebben gegenereerd vanaf de in de debetnota’s van 7 augustus 2009 vermelde vervaldag voor de betaling.

51      Meer in het bijzonder zijn in de debetnota’s met betrekking tot elk van de betrokken projecten de volgende bedragen vermeld:

–        Lensis: 257 598,49 EUR;

–        E-Pharm Up: 153 227,00 EUR;

–        Liric: 36 694,12 EUR;

–        Grace: 493 735,91 EUR;

–        Cocoon: 201 387,39 EUR;

–        Secure-Justice: 217 564,26 EUR;

–        Qualeg: 291 371,53 EUR;

–        Care Paths: 144 352,41 EUR;

–        Highway: 76 000,00 EUR;

–        J WeB: 70 807,45 EUR;

–        E2SP: 120 717,75 EUR;

–        Clinic: 195 000,00 EUR. 

 1. Terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen

[omissis]

148    Derhalve is het verzoek van de Commissie tot terugbetaling van 2 258 456,31 EUR – te weten het totale bedrag dat zij aan verzoekster heeft uitgekeerd krachtens de overeenkomsten die zij met haar heeft gesloten – dat is vervat in de twaalf debetnota’s die zij verzoekster op 7 augustus 2009 heeft toegestuurd, in overeenstemming met deze overeenkomsten.

149    Aangezien verzoekster de in de debetnota’s vermelde bedragen bovendien niet betwist, moet de vordering tot terugbetaling van het bedrag van 2 258 456,31 EUR, dat verzoekster onverschuldigd heeft ontvangen, worden toegewezen.

 2. Vertragingsrente

150    De Commissie vordert betaling van de vertragingsrente die de in de debetnota’s van 7 augustus 2009 vermelde bedragen hebben opgebracht vanaf de in die nota’s vastgestelde vervaldag voor de betaling.

[omissis]

155    Bijgevolg moet verzoekster worden veroordeeld tot betaling van de rente waarin, naargelang van de betrokken overeenkomst, is voorzien in de bepalingen die in de punten 152, 153 en 154 hierboven in herinnering zijn gebracht, te rekenen vanaf de in de overeenkomstige debetnota’s aangegeven vervaldagen.

[omissis]


HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Op het beroep van GL2006 Europe Ltd hoeft niet meer te worden beslist.

2)      GL2006 Europe wordt ertoe veroordeeld aan de Europese Commissie 2 258 456,31 EUR te betalen, vermeerderd met rente vanaf de in de debetnota’s van 7 augustus 2009 vermelde vervaldagen.

3)      GL2006 Europe wordt verwezen in de kosten.

Truchot

Martins Ribeiro

Popescu

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 september 2013.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.


1      Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.