Language of document : ECLI:EU:T:2013:439

Zaak T‑435/09

(gedeeltelijke publicatie)

GL2006 Europe Ltd

tegen

Europese Commissie

„Arbitragebeding – Overeenkomsten voor financiële bijstand die zijn gesloten in kader van vijfde en zesde kaderprogramma voor communautaire projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling en in kader van eTEN-programma – Projecten Highway, J WeB, Care Paths, Cocoon, Secure-Justice, Qualeg, Lensis, E-Pharm Up, Liric, Grace, Clinic en E2SP – Opzegging van overeenkomsten – Terugbetaling van uitgekeerde bedragen – Debetnota’s – Reconventionele vordering – Vertegenwoordiging van verzoekende partij”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2013

1.      Gerechtelijke procedure – Beroep dat zonder voorwerp is geraakt – Stilzwijgen van verzoekende partij na maatregel tot organisatie van de procesgang met betrekking tot aanduiding van nieuwe vertegenwoordigers – Afdoening zonder beslissing – Gevolgen voor reconventionele vordering

(Art. 225 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 113)

2.      Gerechtelijke procedure – Adiëring van Gerecht op basis van arbitragebeding – Bevoegdheid van Gerecht – Draagwijdte en grenzen – Bevoegdheid om kennis te nemen van reconventionele vordering – Grondslag

(Art. 225 EG en 238 EG)

1.      Overeenkomstig artikel 113 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht ambtshalve vaststellen dat een beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op hoeft te worden beslist, wanneer de verzoekende partij zich in stilzwijgen hult na een maatregel tot organisatie van de procesgang betreffende de aanduiding van nieuwe vertegenwoordigers.

Wanneer de verwerende partij evenwel een reconventionele vordering heeft ingesteld en de vaststelling dat op de hoofdvordering niet meer hoeft te worden beslist haar geen genoegdoening verschaft, dan behoudt de reconventionele vordering haar voorwerp, ondanks het feit dat de hoofdvordering zonder voorwerp is geraakt, en heeft de verwerende partij er nog steeds belang bij dat haar vordering wordt toegewezen. Dat is het geval wanneer met een reconventionele vordering wordt verzocht om veroordeling van de verzoekende partij tot terugbetaling van de haar uitgekeerde bedragen.

(cf. punten 33, 45, 46)

2.      Ingevolge artikel 238 EG zijn de rechterlijke instanties van de Unie bevoegd om uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding dat in een door of namens de Unie gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst is vervat. De bevoegdheid van het Gerecht om ingevolge een arbitragebeding kennis te nemen van een geschil over een overeenkomst moet worden beoordeeld aan de hand van dat artikel en de bepalingen van het arbitragebeding zelf. Deze bevoegdheid vormt een afwijking van het gemene recht en moet derhalve restrictief worden uitgelegd. Het Gerecht kan dus over een contractueel geschil slechts uitspraak doen wanneer de partijen uitdrukkelijk hun wil te kennen hebben gegeven om het Gerecht die bevoegdheid te verlenen, en het mag enkel kennis nemen van vorderingen uit de overeenkomst die het arbitragebeding bevat, of van vorderingen die rechtstreeks verband houden met de verbintenissen uit deze overeenkomst.

De bevoegdheid om uitspraak te doen op een hoofdvordering houdt in het communautaire stelsel van rechtsmiddelen bovendien de bevoegdheid in om uitspraak te doen op in de loop van diezelfde procedure ingestelde reconventionele vorderingen die gebaseerd zijn op dezelfde handelingen of feiten als die welke in het verzoekschrift aan de orde worden gesteld. Die bevoegdheid is gebaseerd op redenen van proceseconomie en op de voorrang van de eerst aangezochte rechter, twee overwegingen die doorgaans ook in de processtelsels van de lidstaten worden erkend.

(cf. punten 37, 38, 42)