Language of document : ECLI:EU:T:2009:377

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

30 september 2009

Zaak T‑193/08 P

Carina Skareby

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsjaar 2004 – Vaststelling van doelstellingen en mededeling van beoordelingscriteria”

Betreft: Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 6 maart 2008, Skareby/Commissie (F‑46/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing: Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 6 maart 2008, Skareby/Commissie (F‑46/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd, voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken de grief ontleend aan het ontbreken van de voorafgaande vaststelling van doelstellingen, de voorafgaande mededeling van de beoordelingscriteria en de omschrijving van C. Skarebys ambt heeft afgewezen. Het besluit van 31 augustus 2005 tot opstelling van Skarebys loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004 wordt nietig verklaard, voor zover het punt 6.1, „Prestaties”, betreft. Het beroep dat onder nummer F‑46/06 bij het Gerecht voor ambtenarenzaken is ingesteld wordt voor het overige verworpen. De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in alle kosten van deze procedure en in die van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste opvatting van bewijselementen – Materiële onjuistheid van feitelijke vaststellingen, die uit processtukken blijkt – Ontvankelijkheid – Onvolledig onderzoek van feiten – Ontvankelijkheid

(Art. 225 EG)

2.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, art. 44, lid 1)

3.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsvrijheid van beoordelaars

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

4.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Delegatie aan beoordeelde van functies die onder bevoegdheid van beoordelaars vallen – Ontoelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

5.      Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste opvatting van bewijselementen – Materiële onjuistheid van feitelijke vaststellingen, die uit processtukken blijkt – Bewijslast

(Art. 225 EG)

1.      Grieven betreffende de vaststelling van de feiten door de rechter in eerste aanleg zijn in het stadium van de hogere voorziening ontvankelijk, wanneer die grieven beogen te stellen dat de onjuistheid van die vaststelling volgt uit de processtukken of uit een onvolledig onderzoek van de feiten.

(cf. punt 48)

Referentie: Hof 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, C‑238/99 P, C‑244/99 P, C‑245/99 P, C‑247/99 P, C‑250/99 P–C‑252/99 P en C‑254/99 P, Jurispr. blz. I‑8375, punten 392‑405; Gerecht 19 september 2008, Chassagne/Commissie, T‑253/06 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 57, en de aangehaalde rechtspraak

2.      Bij het onderzoek of een verzoekschrift voldoet aan de eisen van artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg is de inhoud van in een later stadium van de procedure afgelegde verklaringen logischerwijs niet van belang.

(cf. punt 61)

Referentie: Gerecht 19 mei 2008, TF1/Commissie, T‑144/04, Jurispr. blz. II‑761, punt 30, en de aangehaalde rechtspraak

3.      Op het gebied van de beoordeling van ambtenaren hebben de beoordelaars een zeer grote vrijheid bij hun waardering van het werk van degenen die zij moeten beoordelen en dient de rechter niet in deze beoordeling te treden en de juistheid ervan te controleren, daar de rechterlijke controle van de inhoud van de door de beoordelaars opgestelde rapporten met name beperkt is tot de controle van de procedurele regelmatigheid.

Wat de controle van de procedurele regelmatigheid betreft, wanneer een instelling van de Gemeenschap over een beoordelingsvrijheid beschikt, is de naleving van de door de communautaire rechtsorde geboden waarborgen van des te groter fundamenteel belang.

De bijzonder grote beoordelingsvrijheid die de beoordelaars voor de beoordeling van een ambtenaar genieten moet derhalve worden gecompenseerd door de zeer strikte naleving van de regels voor de organisatie van deze beoordeling en het verloop van de daartoe voorziene procedure.

(cf. punten 68‑70)

Referentie: Hof 21 november 1991, Technische Universität München, C‑269/90, Jurispr. blz. I‑5469, punt 14; Hof 6 november 2008, Nederland/Commissie, C‑405/07 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 56 en 57; Gerecht 21 oktober 1992, Maurissen/Rekenkamer, T‑23/91, Jurispr. blz. II‑2377, punt 41; Gerecht 26 oktober 1994, Marcato/Commissie, T‑18/93, JurAmbt. blz. I‑A‑215 en II‑681, punt 45; Gerecht 9 november 1995, France-aviation/Commissie, T‑346/94, Jurispr. blz. II‑2841, punten 32‑34; Gerecht 23 maart 2000, Gogos/Commissie, T‑95/98, JurAmbt. blz. I‑A‑51 en II‑219, punt 37; Gerecht 4 mei 2005, Schmit/Commissie, T‑144/03, JurAmbt. blz. I‑A‑101 en II‑465, punt 70, en de aangehaalde rechtspraak

4.      De delegatie aan de beoordeelde van functies die uitsluitend onder de intrinsieke bevoegdheid van de beoordelaar vallen, zoals de vaststelling van de doelstellingen van de beoordeelde, is niet alleen in strijd met artikel 8, lid 5, vierde alinea, sub b, van de algemene uitvoeringsbepalingen die de Commissie krachtens artikel 43 van het Statuut heeft vastgesteld, maar eveneens met het beginsel dat ambtenaren op het gebied van de beoordeling gelijk moeten worden behandeld. De loopbaanontwikkelingsrapporten vormen immers belangrijke elementen in de bevorderingsprocedures, daar de keuze van de bevorderde ambtenaar met name wordt gemaakt op basis van een vergelijking van de loopbaanontwikkelingsrapporten. Gelet op het doel van die rapporten, vereist het beginsel van gelijke behandeling in alle gevallen een strikte scheiding van de functie van beoordelaar en die van beoordeelde.

(cf. punten 80 en 81)

Referentie: Gerecht 19 maart 2003, Tsarnavas/Commissie, T‑188/01–T‑190/01, JurAmbt. blz. I‑A‑95 en II‑495, punten 97 en 98; Gerecht 17 maart 2004, Lebedef/Commissie, T‑175/02, JurAmbt. blz. I‑A‑73 en II‑313, punten 25 en 26

5.      Door de louter eenzijdige en bovendien onnauwkeurige stellingen van een gemeenschapsinstelling zwaarder te laten wegen dan de uitdrukkelijke ontkenningen van een verzoekster over een kwestie waarvoor de bewijslast op de instelling rust, heeft de rechter in eerste aanleg de feiten onvolledig onderzocht, zodat het bestreden arrest een materiële onjuistheid van de gedane vaststellingen bevat die uit de processtukken blijkt.

(cf. punt 87)

Referentie: Hof 6 december 2007, Marcuccio/Commissie, C‑59/06 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 67, 68 en 70