Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 20 december 2001 ingesteld door Roquette Frères SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-322/01)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 20 december 2001 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Roquette Frères SA, gevestigd te Lestrem (Frankrijk), vertegenwoordigd door A. Choffel en O. Prost, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage :

(artikel 1 van de bestreden beschikking nietig te verklaren, voorzover daarin ( voor Roquette ( wordt vastgesteld dat de inbreuk heeft geduurd van februari 1987 tot juni 1995;

(artikel 3 van de bestreden beschikking nietig te verklaren, voorzover daarin aan de vennootschap Roquette een boete van 10,8 miljoen EURO wordt opgelegd;

(met uitoefening van zijn volledige rechtsmacht de aan de vennootschap Roquette opgelegde boete te verlagen;

(de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij beschikking van 2 oktober 2001 heeft de Europese Commissie verzoekster een boete opgelegd van 10,8 miljoen EURO wegens deelneming, samen met andere natriumgluconaatproducenten, aan een kartel en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging voor de gehele Europese Economische Ruimte, in het kader waarvan zij verkoopquota onder elkaar hebben verdeeld, de prijs van het product hebben vastgelegd en de toewijzing van contracten met afnemers onderling hebben afgestemd.

Met dit beroep komt verzoekster uitsluitend op tegen de hoogte van de opgelegde boete. Tot staving van haar vordering stelt zij:

(schending van artikel 15 van verordening nr. 17, het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel, voorzover de Commissie noch de ernst noch de duur van de inbreuk naar behoren heeft beoordeeld. In concreto heeft verweerster in de voor de berekening van het basisbedrag van de boete aangehouden omzet de verkopen van een ander product (de "eaux-mères") meegeteld, ten aanzien waarvan nooit sprake is geweest van een inbreuk. Voorts heeft de Commissie de inbreuk vastgesteld op juni 1995, terwijl de aanvoerder van het kartel in de ogen van de Commissie zelf, verklaarde dat Roquette had besloten met ingang van 1994 geen statistische gegevens meer te verschaffen en uit verschillende gegevens die uit het onderzoek van de Commissie en de medewerking van de verschillende ondernemingen naar voren waren gekomen, bleek dat Roquette het kartel in 1994 had verlaten;

(onjuiste toepassing door de Commissie van haar richtsnoeren voor de berekening van boetes, op het punt van verzachtende omstandigheden; alsook van haar mededeling betreffende de niet-oplegging of verlaging van boetes in kartelzaken. In dit verband wordt verklaard dat verweerster:

(de veronderstelde effecten van het kartel heeft gewogen zonder rekening te houden met het door verzoekster verschafte informatie- en bewijsmateriaal waaruit de beperkte effecten van het kartel op de markt van het betrokken product blijkt;

(de rol van Roquette in het kartel heeft gewogen zonder rekening te houden met haar remmende rol bij de uitvoering;

(de door Roquette verschafte informatie als bewijs voor het bestaan van het kartel en uitleg van de werking daarvan, als onbelangrijk heeft afgedaan terwijl deze informatie bepalend was;

(schending van het ne bis in idem-beginsel doordat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat Roquette reeds een boete van 2 500 000 $ is opgelegd door de Amerikaanse autoriteiten wegens een inbreuk op hetzelfde vlak als waarop de bestreden beschikking betrekking heeft.

____________