Language of document :

Beroep ingesteld op 27 juli 2009 - Mugraby / Raad en Commissie

(Zaak T-292/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Muhamad Mugraby (vertegenwoordigers: J. Regouw en L. Spigt, advocaten)

Verwerende partijen: Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

1)    vaststellen dat de Commissie niet heeft gereageerd:

i) op verzoekers verzoek een aanbeveling te doen aan de Raad met betrekking tot de opschorting van de aan Libanon verleende communautaire bijstand in de zin van artikel 28 van verordening (EG) nr. 1638/2006, hoewel dergelijke maatregelen volgens voornoemde verordening vereist en beschikbaar zijn;

ii) op verzoekers verzoek dat de Commissie als orgaan dat rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verschillende bijstandsprogramma's van de Unie voor Libanon, de uitvoering van deze programma's opschort in afwachting van de beëindiging van de aanhoudende schending van de grondrechten door Libanon, meer in het bijzonder van de grondrechten van verzoeker;

2)    vaststellen dat de Raad in zijn hoedanigheid van partij bij de Associatieraad Europese Unie-Libanon niet heeft gereageerd op verzoekers verzoek om de Commissie uit te nodigen dat zij de Raad de vaststelling van specifieke en doeltreffende maatregelen betreffende de aan Libanon in het kader van de Associatieovereenkomst tussen Libanon en de Gemeenschap verleende bijstand van de Unie aanbeveelt ten einde te voldoen aan de uit de Associatieovereenkomst voortvloeiende verplichtingen van partijen;

3)    vaststellen dat de Gemeenschap, de Commissie in haar hoedanigheid van hoedster van de Verdragen en als orgaan dat rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verschillende bijstandsprogramma's van de Unie voor Libanon, en de Raad in zijn hoedanigheid van partij bij de Associatieraad Europese Unie-Libanon, extracontractueel aansprakelijk zijn voor de schade die verzoeker heeft geleden omdat zij sinds december 2002 stelselmatig de beschikbare middelen en instrumenten voor een effectieve toepassing van de mensenrechtenclausule in de Associatieovereenkomst niet doeltreffend hebben gebruikt;

4)    de Commissie gelasten om de Raad, gedeeltelijk als een vergoeding in natura, de opschorting van de Associatieovereenkomst Europese Unie-Libanon voor te stellen totdat Libanon artikel 2 van de Associatieovereenkomst met betrekking tot verzoeker zal nakomen;

5)    de Commissie gelasten om de uitvoering van de lopende bijstandsprogramma's (die door de Commissie worden uitgevoerd en/of gecontroleerd) te beperken tot de programma's die met name zijn gericht op bevordering van de grondrechten en die geen financiële steun aan de Libanese autoriteiten vormen totdat Libanon artikel 2 van de Associatieovereenkomst met betrekking tot verzoeker zal nakomen;

6)    de Raad gelasten om de Commissie te verzoeken om een sub 4 bedoelde aanbeveling en daartoe door middel van de instellingen van de Associatieovereenkomst te handelen;

7)    verweerders veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker geleden materiële en immateriële schade ten belope van een bedrag dat ex aequo et bono op ten minste 5 000 000 EUR wordt bepaald, en verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, Dr. Muhammad Mugraby, een Libanese mensenrechtenadvocaat en -activist, verwijt de Libanese autoriteiten vervolging, intimidatie en rechtsweigering omdat hij een voorvechter van de mensenrechten is. Hem zou het recht om zijn beroep van advocaat uit te oefenen zijn ontzegd en een aantal grondrechten zijn ontnomen, zoals het recht op eigendom, het recht op een eerlijk proces en de toegang tot een effectief beroep in rechte.

Verzoeker stelt dat de Gemeenschap op grond van artikel 2 van de Associatieovereenkomst Europese Unie-Libanon1 op redelijke wijze ervoor moet zorgen te voorkomen dat Libanon schade toebrengt aan particulieren als verzoeker, door aan de Libanese autoriteiten beperkende maatregelen, zoals de opschorting van de Associatieovereenkomst, op te leggen. Verzoeker betoogt in feite dat de voordelen waarop Libanon overeenkomstig de Associatieovereenkomst aanspraak kan maken, afhankelijk zijn van de voorwaarde dat het voldoet aan de verplichting om de fundamentele mensenrechten te respecteren, en dat artikel 2 van de Associatieovereenkomst in geval van aanhoudende schending van de mensenrechten de Gemeenschap machtigt, beperkende maatregelen tegen Libanon te nemen die in verhouding staan tot de ernst van de schending. Ondertussen voert verzoeker aan dat de Gemeenschap tot op heden geen effectieve druk op de Libanese autoriteiten heeft uitgeoefend om aan hun verplichtingen tot handhaving van de mensenrechten te voldoen.

Verzoeker stelt dat hij verweerders op 29 april 2009 formeel tot handelen heeft opgeroepen, en dat verweerders zijn verzoek bij brieven van 26 mei en 29 mei 2009 hebben afgewezen. Verzoeker beroept zich op de mensenrechtenclausule in artikel 2 van de Associatieovereenkomst om de onrechtmatigheid van het stelselmatige stilzitten van de Commissie en de Raad met betrekking tot de doeltreffende naleving van de mensenrechtenclausule door Libanon vast te stellen

Verzoeker stelt bovendien dat verweerders algemene beginselen van gemeenschapsrecht hebben geschonden, waaronder de verplichting tot bevordering van de fundamentele rechten daarvan, die de bescherming van de rechten van particulieren tot doel hebben. Hij voert aan dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de schending door verweerders van hun verplichtingen en de schade die hij heeft geleden, zodat hij recht op schadevergoeding heeft. Volgens verzoeker zouden de Libanese autoriteiten hun onrechtmatige intimidatie van verzoeker hoogstwaarschijnlijk hebben beëindigd indien hun het verlies van de aanspraak op communautaire bijstand in het vooruitzicht was gesteld. Derhalve stelt hij dat de omvang van de door hem geleden schade in de vorm van inkomstenderving waarschijnlijk niet zo groot zou zijn geweest indien verweerders tijdig en adequaat hadden gehandeld.

____________

1 - Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds (PB 2002 L 262, blz. 2).