Language of document :

Beroep ingesteld op 10 april 2009 - Ningbo Yonghong Fasteners / Raad

(Zaak T-150/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Ningbo Yonghong Fasteners Co. Ltd (vertegenwoordigers: F. Graafsma en J. Cornelis, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China nietig verklaren; en

de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China1, wegens vermeende schending van artikel 2, lid 7, sub b en c, van verordening (EG) nr. 384/962 en kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten bij afwijzing van haar verzoek om behandeling als onderneming die op marktvoorwaarden opereert.

Verzoekster stelt in de eerste plaats dat de Commissie heeft verzuimd om een beslissing op het verzoek om behandeling als onderneming die op marktvoorwaarden opereert, te nemen binnen de voorgeschreven termijn van artikel 2, lid 7, sub c, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 384/96. Door de beslissing op dit verzoek te nemen nadat zij alle informatie had ontvangen die werd verlangd in de antidumpingvragenlijst, is de Commissie de verplichting niet nagekomen die op haar rust krachtens bovenbedoelde bepaling, die dient te verzekeren dat de kwestie of een producent voldoet aan de criteria voor die behandeling niet wordt beslist op basis van het gevolg ervan voor de berekening van de dumpingmarge.

In de tweede plaats heeft de Raad met zijn conclusie dat verzoeksters kosten van het belangrijkste productiemiddel, walsdraad van staal, niet overeenkomstig artikel 2, lid 7, sub c, van verordening (EG) nr. 384/96 hoofdzakelijk de marktprijzen weerspiegelden, blijk gegeven van een kennelijke beoordelingsfout. Deze kennelijke beoordelingsfout is toe te schrijven aan het feit dat de Commissie en de Raad hun verplichtingen inzake zorgvuldigheid en goed bestuur niet zijn nagekomen door niet nauwkeurig en onpartijdig alle relevante bewijsmateriaal waarover zij beschikten te onderzoeken.

Ten slotte is de uitlegging die de Raad heeft gegeven aan artikel 2, lid 7, sub b en c, van verordening (EG) nr. 384/96 niet toegestaan en dus in strijd met die bepaling. Bovendien gaat die uitlegging niet alleen voorbij aan het feit dat de beoordeling inzake behandeling als onderneming die op marktvoorwaarden opereert, moet worden uitgevoerd op het specifieke niveau van de onderneming, maar legt zij tevens een onredelijke bewijslast op. Verder maakt de uitlegging van de Raad de mogelijkheid overbodig om productiekosten die wegens een bepaalde marktsituatie vertekend zijn, overeenkomstig artikel 2, lid 5, van verordening (EG) nr. 384/96 te corrigeren, en is die als zodanig in strijd met de verplichting om een bepaling van gemeenschapsrecht uit te leggen in overeenstemming met de context en de strekking ervan.

____________

1 - PB L 29, blz. 1.

2 - Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1).