Language of document :

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

20 december 2023 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Onderzoek en technologische ontwikkeling – Subsidieovereenkomst uit hoofde van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ‚Horizon 2020’ (2014‑2020) – Besluit houdende vaststelling van een geldelijke verplichting dat een executoriale titel vormt – Artikel 299 VWEU – Artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering – Niet-inachtneming van de vormvereisten – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑174/23,

Merel Johanna Willemsen, wonende te Amsterdam (Nederland), vertegenwoordigd door G. Geelkerken, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Van Noyen en O. Verheecke als gemachtigden,

verweerster,

geeft

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: A. Kornezov, president, G. De Baere (rapporteur) en K. Kecsmár, rechters,

griffier: V. Di Bucci,

gezien de stukken,

de navolgende

Beschikking

1        Met haar beroep krachtens artikel 263 VWEU vordert verzoekster, Merel Johanna Willemsen, nietigverklaring van besluit C(2021) 9665 final van de Europese Commissie van 14 december 2021 betreffende de inning van een bij debetnota nr. 4840200003 geregistreerde vordering (hierna: „bestreden besluit”).

 Voorgeschiedenis van het geding

2        Op 11 juli 2016 heeft de Commissie uit hoofde van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie „Horizon 2020” (2014‑2020) subsidieovereenkomst nr. 687922 betreffende het project „Poverty, Income and Employment News – PIE News” (nieuws betreffende armoede, inkomen en tewerkstelling) (hierna: „project PIE News”) ondertekend met de Università degli studi di Trento (UNITN) (universiteit van Trento, Italië), die optreedt als coördinator van een consortium van negen begunstigden, waaronder verzoekster. Op diezelfde dag heeft verzoekster het formulier voor toetreding tot de subsidieovereenkomst ondertekend.

3        Op 29 augustus 2016 heeft de coördinator aan verzoekster een voorfinanciering van 73 480,04 EUR betaald.

4        Op 13 april 2018 heeft de Commissie de coördinator haar beoordeling van het financiële verslag over de eerste periode van het project PIE News van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017 meegedeeld en alle door verzoekster gedeclareerde kosten voor een bedrag van 61 758,90 EUR aanvaard.

5        Op 26 april 2018 heeft de coördinator aan verzoekster een tweede bedrag, van 30 758,01 EUR, betaald.

6        Verzoekster heeft de Commissie bij brief van 4 juli 2018 op de hoogte gebracht van haar verzoek om haar deelname aan de subsidieovereenkomst met ingang van 1 oktober 2018 te beëindigen.

7        Bij brief van 9 augustus 2018 heeft de coördinator de Commissie in kennis gesteld van de beëindiging van verzoeksters deelname aan de subsidieovereenkomst met ingang van de dag na deze kennisgeving, te weten op 10 augustus 2018. De coördinator heeft ook verzocht om de subsidieovereenkomst te wijzigen.

8        Bij een addendum van 14 september 2018 bij de subsidieovereenkomst is de deelname van verzoekster als begunstigde aan de subsidieovereenkomst beëindigd met terugwerkende kracht vanaf 10 augustus 2018.

9        Op 1 oktober 2018 heeft de coördinator bij de Commissie het verslag ingediend over de verdeling van de betalingen aan verzoekster, alsook het beëindigingsverslag van verzoekster met een overzicht van de vooruitgang van de werkzaamheden en de individuele financiële verklaring van verzoekster voor de tweede verslagperiode, te weten van 1 januari 2018 tot het einde van haar deelname aan het project.

10      De Commissie heeft verzoekster bij brief van 12 november 2018 in kennis gesteld van de berekening van het definitieve subsidiebedrag na de beëindiging van haar deelname aan de subsidieovereenkomst. De Commissie heeft aangegeven dat een deel van de werkuren die verzoekster voor de tweede verslagperiode had gedeclareerd, was afgewezen en dat de voor die periode aanvaarde kosten 9 661,90 EUR bedroegen. De Commissie heeft verzoekster verzocht om het bedrag van 32 817,25 EUR aan de coördinator terug te betalen, hetgeen overeenkomt met het verschil tussen het totale door verzoekster ontvangen bedrag, te weten 104 238,05 EUR, en het definitieve bedrag van de door de Commissie goedgekeurde subsidie, te weten 71 420,80 EUR (zijnde een bedrag van 61 758,90 EUR voor de eerste periode en 9 661,90 EUR voor de tweede periode). De Commissie heeft verzoekster uitgenodigd om binnen 30 dagen na ontvangst van de brief haar opmerkingen in te dienen.

11      Bij brief van 26 november 2018 heeft verzoekster de berekening van het definitieve subsidiebedrag en het door de coördinator ingediende beëindigingsverslag betwist en de Commissie verzocht haar een overzicht te verstrekken van de aanvaarde en de afgewezen personeelskosten.

12      De Commissie heeft verzoekster bij brief van 8 maart 2019 uitgelegd waarom de kosten in verband met bepaalde werkuren waren afgewezen en haar verzocht om binnen een termijn van 30 dagen na ontvangst van die brief haar opmerkingen in te dienen.

13      Bij brief van 14 april 2019 heeft verzoekster de bevindingen van de Commissie betwist.

14      De Commissie heeft bij brief van 30 september 2019 verzoeksters argumenten onderzocht en vastgesteld dat er geen reden was om de berekening van het in de brief van 12 november 2018 vermelde definitieve subsidiebedrag te wijzigen. Zij heeft verzoekster verzocht om het bedrag van 32 817,25 EUR binnen een termijn van 30 dagen vanaf de ontvangst van deze brief van 30 september 2019 aan de coördinator terug te betalen.

15      Op 12 november 2019 heeft de Commissie debetnota nr. 3241913247 uitgegeven, waarin zij verzoekster verzocht om haar uiterlijk op 20 december 2019 het bedrag van 32 817,25 EUR terug te betalen.

16      Bij e-mail van 19 december 2019 heeft verzoekster de ontvangst van deze debetnota bevestigd en om nadere toelichtingen over het verschuldigde bedrag verzocht. Zij heeft aangegeven dat zij dit bedrag niet onmiddellijk kon terugbetalen en vroeg of het mogelijk was om in termijnen te betalen.

17      Bij e-mail van diezelfde dag heeft de Commissie aangegeven dat de debetnota verwees naar haar brief van 30 september 2019 en uitgelegd dat aanvullende betalingstermijnen kunnen worden toegestaan op met redenen omkleed verzoek en onder de voorwaarden van artikel 104 van verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).

18      Verzoekster heeft bij e-mail van 20 december 2019 verzocht om een aanvullende termijn voor de betaling van debetnota nr. 3241913247, waarbij zij uiteenzette dat het voor haar onmogelijk was het verschuldigde bedrag in één keer te betalen.

19      Bij e-mail van 23 december 2019 heeft de Commissie aangegeven dat begin 2020 aan verzoekster een brief met gedetailleerde criteria voor het verkrijgen van betalingstermijnen zou worden gezonden en dat verzoekster, indien dit haar zou worden toegekend, een financiële garantie zou moeten stellen en vertragingsrente zou moeten betalen.

20      Aangezien verzoekster het verschuldigde bedrag niet binnen de in debetnota nr. 3241913247 gestelde termijn had terugbetaald, heeft het garantiefonds voor de deelnemers aan de subsidieovereenkomst (hierna: „garantiefonds”) het door verzoekster verschuldigde bedrag aan de Commissie betaald. Bijgevolg heeft de Commissie op 5 februari 2020 debetnota nr. 4840200003 uitgegeven, waarin zij verzoekster verzocht het bedrag van 32 817,25 EUR terug te betalen aan het garantiefonds. De Commissie heeft aangegeven dat deze debetnota de vorige verving zonder deze evenwel te annuleren en dat de vertragingsrente nog steeds van toepassing was.

21      Bij e-mail van 26 februari 2020 heeft verzoekster de ontvangst van debetnota nr. 4840200003 bevestigd. Zij heeft om nadere toelichting verzocht en aangegeven dat zij niet in staat was het verschuldigde bedrag in één keer te betalen.

22      Bij brief van 11 maart 2020 heeft de Commissie verzoekster in kennis gesteld van de voorwaarden voor toekenning van aanvullende betalingstermijnen en haar verzocht om uiterlijk op 26 maart 2020 documenten over te leggen om te kunnen beoordelen of zij op grond van haar situatie daarvoor in aanmerking zou komen.

23      Aangezien verzoekster niet had geantwoord, heeft de Commissie haar op 24 april 2020 een herinnering gestuurd waarin zij haar verzocht om binnen een termijn van twee weken het in debetnota nr. 4840200003 vermelde bedrag in hoofdsom, vermeerderd met vertragingsrente vanaf de in die nota vermelde vervaldatum, te betalen, te weten een bedrag van 33 260,96 EUR.

24      Bij e-mail van 4 augustus 2020 heeft de Commissie verzoekster meegedeeld dat haar verzoek om terugbetaling in termijnen van het in debetnota nr. 4840200003 genoemde bedrag was afgewezen op grond dat verzoekster de gevraagde financiële informatie niet had verstrekt, en heeft zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 104 van verordening 2018/1046 aanvullende betalingstermijnen alleen kunnen worden toegestaan wanneer de schuldenaar een financiële garantie stelt.

25      Op 5 augustus 2020 heeft de Commissie verzoekster per e-mail een ingebrekestelling gestuurd met het verzoek om binnen een termijn van 15 dagen het verschuldigde bedrag in hoofdsom, vermeerderd met vertragingsrente, te betalen, te weten 33 581,94 EUR.

26      Bij e-mail van 31 augustus 2020 heeft verzoekster aangegeven dat zij van mening was dat zij niets hoefde terug te betalen, maar dat zij een schikkingsvoorstel deed. Op grond daarvan zou zij 16 000 EUR, in termijnen van 100 EUR per maand, terugbetalen.

27      Bij e-mail van 30 oktober 2020 heeft de Commissie verzoeksters schikkingsvoorstel afgewezen en aangegeven dat haar vorige e-mail geen nieuwe elementen bevatte ten opzichte van hetgeen bekend was op de datum van beëindiging van haar deelname aan de subsidieovereenkomst.

28      Bij e-mail van 11 januari 2021 heeft verzoekster bevestigd dat haar e-mail van 31 augustus 2020 geen nieuwe elementen bevatte en heeft zij haar schikkingsvoorstel herhaald.

29      Op 14 december 2021 heeft de Commissie, handelend namens het garantiefonds, het bestreden besluit vastgesteld op grond van artikel 299 VWEU. Artikel 1 van het bestreden besluit bepaalt dat verzoekster aan het garantiefonds het bedrag van 32 817,25 EUR in hoofdsom verschuldigd is, vermeerderd met vertragingsrente, berekend op 15 december 2021, hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van 35 101,87 EUR, te vermeerderen met 3,15 EUR per extra dag vertraging vanaf 16 december 2021.

30      Op 20 december 2021 heeft de Commissie tevergeefs getracht verzoekster in kennis te stellen van het bestreden besluit op het adres dat verzoekster haar had meegedeeld, maar waar zij niet meer woonde.

31      De Commissie heeft de Nederlandse autoriteiten een afschrift van het bestreden besluit toegezonden met het oog op het aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging. Op 26 januari 2023 liet zij het bestreden besluit, voorzien van de formule van tenuitvoerlegging, aan verzoekster betekenen bij deurwaardersexploot met een bevel tot betaling van het verschuldigde bedrag.

 Conclusies van partijen

32      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        subsidiair, het verschuldigde bedrag tot een redelijk bedrag te matigen;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

33      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid verzoekt de Commissie het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

34      In haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid verzoekt verzoekster het Gerecht:

–        de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen.

 In rechte

35      Volgens artikel 130, leden 1 en 7, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, kan het Gerecht, indien de verwerende partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan.

36      Aangezien de Commissie in casu heeft verzocht uitspraak te doen over de niet-ontvankelijkheid, beslist het Gerecht, dat zich door de stukken in het dossier voldoende voorgelicht acht, om over dit verzoek uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

37      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid betoogt de Commissie dat het verzoekschrift niet voldoet aan de minimumvereisten van artikel 76, onder d) en e), van het Reglement voor de procesvoering. Zij merkt met name op dat verzoekster zich beperkt tot het vermelden van feiten en het formuleren van kritiek op de coördinator en de andere leden van het consortium of van niet-onderbouwde verwijten jegens de Project Officer (hierna: „projectverantwoordelijke”) van de Commissie, zonder te verduidelijken hoe deze kritiek en verwijten relevant zijn voor het beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit. Verzoekster preciseert niet welke regels de Commissie heeft geschonden, noch wat er verkeerd is in het bestreden besluit, en formuleert geen enkel middel of juridisch argument ter ondersteuning van haar beroep. De Commissie merkt op dat verzoekster niet verwijst naar het verschuldigde bedrag en evenmin naar de redenen waarom de geweigerde werkuren hadden moeten worden gesubsidieerd. Verzoekster haalt contractuele bedingen aan zonder enige juridische onderbouwing daaraan te geven. De Commissie is van mening dat het in die omstandigheden onmogelijk is om haar verweer voor te bereiden.

38      Krachtens artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat volgens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op de procedure bij het Gerecht, en artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoekschrift het voorwerp van het geschil, de aangevoerde middelen en argumenten alsmede een summiere uiteenzetting van deze middelen bevatten. Deze gegevens dienen voldoende duidelijk en nauwkeurig te zijn opdat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, in voorkomend geval zonder bijkomende informatie. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk dat de essentiële feitelijke en juridische gronden van het beroep – althans summier, maar coherent en begrijpelijk – uit de tekst van het verzoekschrift zelf blijken (zie arresten van 29 maart 2012, Commissie/Estland, C‑505/09 P, EU:C:2012:179, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 9 november 2022, QM/Europol, T‑164/21, EU:T:2022:695, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Hieruit volgt dat de verzoekende partij de argumenten voor elk door haar aangevoerde middel voldoende systematisch moet uiteenzetten, zonder dat het Gerecht – wegens het gebrek aan structuur van het verzoekschrift of nauwgezetheid van die partij – verplicht zou kunnen worden om de juridische structuur die aan een middel ten grondslag ligt, zelf te reconstrueren door verschillende verspreid in het verzoekschrift opgenomen elementen bijeen te brengen, daarbij het risico lopend dat dit middel wordt gereconstrueerd op een manier die daaraan een strekking toekent die het in de ogen van die partij niet had. Een beslissing in andere zin zou in strijd zijn met zowel een goede rechtsbedeling als het lijdelijkheidsbeginsel alsook met de rechten van verdediging van de verwerende partij (zie arrest van 16 juni 2021, Lucaccioni/Commissie, T‑316/19, EU:T:2021:367, punt 85 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Hieraan moet worden toegevoegd dat de correcte toepassing door het Gerecht van de vereisten van artikel 76, onder d), van zijn Reglement voor de procesvoering niet alleen geen afbreuk doet aan de rechten van verdediging van de verzoekers, maar ook bijdraagt tot een effectieve rechterlijke bescherming van zowel de verwerende als de verzoekende partij. Het Hof heeft namelijk herhaaldelijk geoordeeld dat deze vereisten met name beogen te voorkomen dat het Gerecht ultra petita uitspraak doet of geen uitspraak doet op een grief (zie beschikking van 30 september 2021, González Calvet/GAR, C‑27/21 P, niet gepubliceerd, EU:C:2021:789, punten 29 en 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Bij de uiteenzetting van de middelen van het beroep zijn de partijen niet gebonden aan de woorden en de opsomming in het Reglement voor de procesvoering, in het bijzonder in artikel 76, onder d), ervan. Hieruit volgt dat zij deze middelen niet juridisch hoeven te kwalificeren en er veeleer mee kunnen volstaan de inhoud ervan weer te geven, op voorwaarde dat uit het verzoekschrift voldoende duidelijk blijkt welke middelen worden aangevoerd (zie arresten van 16 september 2013, Dornbracht/Commissie, T‑386/10, EU:T:2013:450, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 7 september 2022, OE/Commissie, T‑486/21, EU:T:2022:517, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      Wanneer het gedinginleidend verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten van artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering met betrekking tot de uiteenzetting van de middelen, kan het Gerecht het beroep dus in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren [zie beschikking van 19 december 2022, Aziz/Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS), C‑357/22 P, niet gepubliceerd, EU:C:2022:1009, punt 13 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

43      Ten eerste brengt verzoekster in casu in het verzoekschrift feitelijke gegevens naar voren over haar deelname aan het project PIE News, waarop de subsidieovereenkomst betrekking had, en over de redenen waarom zij heeft besloten haar deelname aan dit project te beëindigen. In het bijzonder zet verzoekster uiteen dat zij haar deelname aan het project PIE News heeft stopgezet wegens meningsverschillen met de coördinator over de uitvoering van het project en de koers die het project had ingeslagen, waarvoor zij de projectverantwoordelijke van de Commissie verantwoordelijk houdt, en wegens tekortkomingen van een technische partner van het consortium.

44      Ten tweede beschrijft verzoekster onregelmatigheden in de beëindigingsprocedure die beweerdelijk zijn toe te rekenen aan de coördinator van het project PIE News, die aldus de tussen de negen begunstigden van de subsidieovereenkomst gesloten consortiumovereenkomst heeft geschonden. Zij wijst er onder meer op dat nadat een van de leden van het consortium gedeelde bestanden van het project per vergissing had gewist, de coördinator verzoeksters toegang tot die bestanden had ingetrokken waardoor zij de technische en financiële verslagen die van haar bij de beëindiging van haar deelname aan de subsidieovereenkomst werden verlangd, niet kon opstellen. Zij is van mening dat de Commissie de gevolgen van deze onregelmatigheden diende te dragen. Verzoekster wijst erop dat zij weliswaar een schikkingsvoorstel heeft gedaan, maar niet heeft erkend dat werkuren konden worden geschrapt of dat zij tot terugbetaling kon worden gehouden.

45      Ten derde luidt de conclusie in het verzoekschrift als volgt: „De hierboven geschetste gang van zaken is naar mijn mening voldoende reden om de kwestie te sluiten, in de zin dat wordt geconcludeerd dat de [Commissie] geen vordering heeft op [verzoekster] en dat de beslissing nietig wordt verklaard.” Verzoekster citeert vervolgens artikel 51 van de subsidieovereenkomst inzake overmacht en is van mening dat in het licht van de omstandigheden van de onderhavige zaak dit artikel in de weg staat aan de vordering tot terugbetaling van de Commissie en leidt tot nietigheid van het bestreden besluit. Subsidiair verzoekt zij het Gerecht het verschuldigde bedrag te matigen gelet op de omstandigheden van het geval.

46      Ten vierde stelt verzoekster voor meerdere getuigen te horen.

47      In haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid stelt verzoekster dat de Commissie niet kan aanvoeren dat de in het verzoekschrift vervatte gronden voor nietigverklaring onduidelijk zijn, aangezien de inhoud van het verzoekschrift overeenkomt met die van een brief die zij de Commissie op 16 februari 2023 had gezonden. Verzoekster beperkt zich ertoe de in haar verzoekschrift vermelde gegevens in herinnering te brengen en geeft aan dat daaruit volgt dat de grondslag van haar vordering tot nietigverklaring van het bestreden besluit voldoende duidelijk is.

48      Vastgesteld moet worden dat het verzoekschrift noch formeel noch inhoudelijk enig middel bevat. Verzoekster voert namelijk geen enkel aanwijsbaar middel aan dat haar vordering tot nietigverklaring van het bestreden besluit onderbouwt. Verzoekster geeft niet aan welke contractuele bedingen of toepasselijke rechtsregels de Commissie heeft geschonden.

49      Ten eerste verklaart verzoekster in het verzoekschrift dat zij haar deelname aan het project PIE News heeft beëindigd omdat zij het niet eens was met de koers die dit project had ingeslagen. In dit verband richt verzoekster een aantal punten van kritiek tot de coördinator en een aantal leden van het consortium bij de uitvoering van het project. Zij verwijt de projectverantwoordelijke van de Commissie ook dat zij haar bevoegdheden heeft overschreden door „te adviseren over nationale aangelegenheden” en dat zij heeft verzuimd in te grijpen bij dit „slecht gecoördineerde en uitgevoerde” project.

50      Het volstaat vast te stellen dat uit deze elementen betreffende de redenen waarom verzoekster meent haar deelname aan het project te hebben moeten beëindigen, geen argumenten kunnen worden afgeleid om de geldigheid van het bestreden besluit aan te vechten.

51      Ten tweede zet verzoekster uiteen dat zij wegens onregelmatigheden van een lid van het consortium en de coördinator geen toegang heeft kunnen krijgen tot de documenten die haar in staat zouden hebben gesteld om te voldoen aan haar verplichting om na de beëindiging van haar deelname aan de subsidieovereenkomst bepaalde verslagen op te stellen. Verzoekster verwijt de coördinator dat zij deze verslagen, waarvan verzoekster de authenticiteit betwist, zelf heeft opgesteld. Het volstaat vast te stellen dat aan de hand van deze elementen betreffende de vermeende houding van bepaalde leden van het consortium niet kan worden begrepen welk verwijt de Commissie wordt gemaakt dat de geldigheid van het bestreden besluit kan aantasten.

52      Bovendien bevat het verzoekschrift geen enkel element ter betwisting van de geweigerde werkuren en dus evenmin van het in het bestreden besluit vermelde verschuldigde bedrag. Verzoekster stelt enkel dat een deel van de tijd die zij aan de voorbereiding van workshops heeft besteed, ten onrechte van haar werkuren is afgetrokken. Zij stelt ook dat zij niet heeft erkend dat er werkuren konden worden geschrapt en dat zij van mening is dat zij niets aan de Commissie hoeft terug te betalen. Het volstaat vast te stellen dat deze niet-onderbouwde beweringen ontoereikend zijn om te begrijpen welke fouten de Commissie volgens verzoekster in het bestreden besluit zou hebben gemaakt.

53      Hieruit blijkt dat verzoekster in het verzoekschrift enkel zuiver feitelijke gegevens beschrijft. Het feit dat verzoekster herhaaldelijk aangeeft dat zij de Commissie verantwoordelijk houdt voor haar terugtrekking uit het project en voor de procedurele onregelmatigheden die de leden van het consortium bij de beëindiging van haar deelname hebben begaan, vormt geen toereikende argumentatie om te kunnen begrijpen hoe de geldigheid van het bestreden besluit zou zijn aangetast.

54      Voorts maakt het verzoekschrift het niet mogelijk om een begrijpelijk verband te leggen tussen de gestelde feiten en het bestreden besluit. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de enige verwijzing naar het bestreden besluit in het verzoekschrift betrekking heeft op overweging 31 ervan. Verzoekster legt enkel uit dat zij in de op 11 januari 2021 aan de Commissie gezonden e-mail, die in overweging 31 van het bestreden besluit wordt genoemd, geen nieuwe elementen heeft aangedragen omdat zij van de projectverantwoordelijke nooit een reactie op de aan de orde gestelde onregelmatigheden had ontvangen.

55      Ten slotte moet worden opgemerkt dat het louter citeren van de bepaling van de subsidieovereenkomst inzake overmacht, zonder een verband te leggen tussen deze bepaling en het bestreden besluit, ontoereikend is als juridische argumentatie die de Commissie in staat stelt te begrijpen wat haar wordt verweten.

56      Vastgesteld moet worden dat in het verzoekschrift, ter onderbouwing van de geformuleerde conclusies, geen juridische middelen of argumentatie worden uiteengezet die voldoende coherent en begrijpelijk zijn opdat de Commissie haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep.

57      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat het verzoekschrift niet voldoet aan de minimumvereisten van artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering.

58      Het beroep wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over het in het verzoekschrift gedane aanbod om getuigen te horen.

 Kosten

59      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT (Achtste kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Merel Johanna Willemsen wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

Luxemburg, 20 december 2023.

De griffier

 

De president

V. Di Bucci

 

A. Kornezov


*      Procestaal: Nederlands.