Language of document :

Beroep ingesteld op 17 juli 2023 – Polen/Parlement en Raad

(Zaak C-444/23)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna, gemachtigde)

Verwerende partijen: Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van verordening (EU) 2023/851 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2023 tot wijziging van verordening (EU) 2019/631 wat betreft de aanscherping van de CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in overeenstemming met de verhoogde klimaatambitie van de Unie1 in haar geheel;

subsidiair, gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EU) 2023/851, voor zover daarbij de in artikel 1, punt 1, onder b), van die verordening vastgestelde streefcijfers voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen zijn vastgesteld, die met ingang van 1 januari 2035 van toepassing zijn, voor het geval het Hof van Justitie van oordeel is dat de aangevoerde middelen de vordering tot nietigverklaring van die verordening in haar geheel niet rechtvaardigen;

verwijzing van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1) Schending van artikel 192, lid 2, onder c), VWEU

Volgens Polen hebben de verwerende instellingen artikel 192, lid 2, onder c), VWEU geschonden doordat de bestreden verordening niet is vastgesteld op de rechtsgrondslag van die bepaling van het Verdrag, waarin eenparigheid van stemmen in de Raad wordt voorgeschreven, hoewel de verordening een aanzienlijke invloed heeft op de keuze van een lidstaat tussen verschillende energiebronnen en op de algemene structuur van zijn energievoorziening.

2) Schending van artikel 3, leden 1 en 3, VEU, artikel 9 VWEU en artikel 6, lid 1, VEU, gelezen in samenhang met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de EU

Polen is van mening dat de Uniewetgever, door de in artikel 1, punt 1, onder b), van de bestreden verordening bedoelde streefcijfers voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen vast te stellen, die aanzienlijke gevolgen hebben voor de Europese automobielindustrie en de daarmee verbonden economische sectoren en voor de samenleving, niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om het welzijn van de volkeren van de Unie te bevorderen (artikel 3, lid 1, VEU), om sociale rechtvaardigheid te bevorderen, om evenwichtige groei en economische, sociale en territoriale samenhang en solidariteit tussen de lidstaten te bevorderen (artikel 3, lid 3, VEU) en om rekening te houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid en de bestrijding van sociale uitsluiting (artikel 9 VWEU), alsmede aan het in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde verbod van discriminatie op grond van vermogen (artikel 21, lid 1).

3) Schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU), gelezen in samenhang met artikel 191, lid 2, VWEU

Polen is van mening dat de bepalingen van de bestreden verordening niet in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel omdat zij in de eerste plaats niet geschikt zijn om de doelstellingen van artikel 191, lid 2, VWEU te verwezenlijken en, ten tweede, de daaruit voortvloeiende nadelen, met inbegrip van de kosten, kennelijk onevenredig zijn aan de nagestreefde doelstellingen. Volgens Polen wegen de kosten voor de aanpassing van de economieën en samenlevingen van de Unie aan de in de bestreden verordening vastgestelde strengere CO2-reductienormen veel zwaarder dan de daaruit voortvloeiende voordelen. De bestreden verordening legt een buitensporige last op de Europese burgers, met name van de minder vermogenden, en op de Europese automobielsector, in verband met de overgang naar emissievrije mobiliteit. De bestreden verordening brengt een risico mee van ernstige gevolgen voor de Europese automobielindustrie, sociale uitsluiting, uitsluiting van minder vermogenden van vervoer en vergroting van de verschillen in levensstandaard tussen burgers. Bovendien houdt de bestreden verordening onvoldoende rekening met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie, hetgeen schending van artikel 191, lid 2, VWEU oplevert.

4) Schending van de verplichting om een passende analyse te verrichten van de impact van de bestreden verordening en schending van artikel 191, lid 3, VWEU

Volgens Polen hebben de verwerende instellingen niet voldaan aan de verplichting om een toereikende effectbeoordeling over te leggen, aangezien de effectbeoordeling bij de ontwerpverordening belangrijke tekortkomingen vertoont met betrekking tot de gevolgen van de verbintenissen en de streefcijfers van de verordening voor de verschillende lidstaten. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, onderscheidenlijk niet-optreden, de economische en sociale ontwikkeling van de Unie als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio’s, hetgeen in strijd is met artikel 191, lid 3, VWEU.

____________

1     PB 2023, L 110, blz. 5.