Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wien (Oostenrijk) op 26 oktober 2020 – CR, GF, TY

(Zaak C-560/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CR, GF, TY

Verwerende partij: Landeshauptmann von Wien

Prejudiciële vragen

Kunnen de ouders, die derdelander zijn, van een vluchteling die als alleenstaande minderjarige asiel heeft aangevraagd en nog als minderjarig asiel heeft verkregen, zich nog beroepen op artikel 2 onder f), juncto artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86/EG1 , wanneer de vluchteling na de verlening van asiel, maar tijdens de procedure voor de afgifte van een verblijfstitel aan zijn ouders, meerderjarig is geworden?

Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: is het in een dergelijk geval noodzakelijk dat de ouders van de derdelander de in het arrest van het Hof van 12 april 2018, C-550/16, A en S2 , punt 61, genoemde termijn in acht nemen voor de indiening van een verzoek om gezinshereniging, te weten „in beginsel [...] binnen drie maanden na de datum van erkenning van de vluchtelingenstatus van de betrokken minderjarige”?

Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: moet aan de meerderjarige zus, die derdelander is, van een erkend vluchteling rechtstreeks op grond van het Unierecht een verblijfstitel worden verleend, wanneer de ouders van de vluchteling, in geval van weigering van de verblijfstitel aan de meerderjarige zus van de vluchteling, de facto gedwongen zouden zijn af te zien van hun recht op gezinshereniging op grond van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86/EG, omdat de meerderjarige zus van de vluchteling wegens haar gezondheidstoestand permanente verzorging van haar ouders behoeft en dus niet alleen in het land van herkomst kan achterblijven?

Indien vraag 2 bevestigend moet worden beantwoord: aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of een dergelijk verzoek om gezinshereniging tijdig is ingediend, dat wil zeggen „in beginsel” binnen een termijn van drie maanden in de zin van de overwegingen in het arrest van het Hof van 12 april 2018, C-550/16, A en S, punt 61?

Indien vraag 2 bevestigend moet worden beantwoord: kunnen de ouders van de vluchteling zich nog beroepen op hun recht op gezinshereniging krachtens artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86/EG, wanneer drie maanden en één dag zijn verstreken tussen de dag waarop de minderjarige als vluchteling is erkend en hun verzoek om gezinshereniging?

Kan een lidstaat in het kader van een gezinsherenigingprocedure op grond van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86/EG in beginsel van de ouders van de vluchteling vereisen dat zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/86/EG?

Is het vereiste dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/86/EG in het kader van een gezinshereniging in de zin van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86/EG afhankelijk van de vraag of het verzoek om gezinshereniging binnen drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus is ingediend in de zin van artikel 12, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2003/86/EG?

____________

1 Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003, L 251, blz. 12).

2 EU:C:2018:248.