Language of document : ECLI:EU:T:2016:365

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

22 juni 2016 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Staatssteun – Elektrische huishoudelijke apparaten – Herstructureringssteun – Besluit waarbij de steun onder bepaalde voorwaarden met de interne markt verenigbaar wordt verklaard – Besluit gegeven na nietigverklaring door het Gerecht van het voorgaande besluit betreffende dezelfde procedure – Niet individueel geraakt – Geen wezenlijke aantasting van de concurrentiepositie – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑118/13,

Whirlpool Europe BV, gevestigd te Breda (Nederland), vertegenwoordigd door F. Wijckmans en H. Burez, advocaten,

verzoekster,

ondersteund door

Electrolux AB, gevestigd te Stockholm (Zweden), vertegenwoordigd door F. Wijckmans en H. Burez, advocaten,

interveniënte,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Flynn, É. Gippini Fournier en P.‑J. Loewenthal als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues, D. Colas en J. Bousin als gemachtigden,

en door

Fagor France SA, gevestigd te Rueil-Malmaison (Frankrijk), vertegenwoordigd door J. Derenne en A. Müller-Rappard, advocaten,

interveniënten,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit 2013/283/EU van de Commissie van 25 juli 2012 betreffende de staatssteun SA.23839 (C 44/2007) die door Frankrijk aan de onderneming FagorBrandt is verleend (PB 2013, L 166, blz. 1),

wijst

HET GERECHT (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. E. Martins Ribeiro, president, S. Gervasoni en L. Madise (rapporteur), rechters,

griffier: L. Grzegorczyk, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 november 2015,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, Whirlpool Europe BV (hierna: „Whirlpool”), is actief in de sector van de vervaardiging van en de handel in grote elektrische huishoudelijke apparaten.

2        Bij brief van 6 augustus 2007 heeft de Franse Republiek bij de Europese Commissie voorgenomen herstructureringssteun voor een bedrag van 31 miljoen EUR aangemeld ten gunste van FagorBrandt SA, thans Fagor France SA (hierna: „FagorBrandt” of „begunstigde”).

3        Bij brief van 10 oktober 2007 heeft de Commissie de Franse Republiek in kennis gesteld van haar besluit de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG (PB C 275, blz. 18) in te leiden.

4        Bij brieven van 14 december 2007, 26 februari 2008 en 12 maart 2008 heeft Electrolux AB, die eveneens actief is in de sector van de vervaardiging van en de handel in grote elektrische huishoudelijke apparaten, opmerkingen ingediend.

5        Bij brief van 17 december 2007 heeft Whirlpool opmerkingen ingediend.

6        Bij beschikking 2009/485/EG van 21 oktober 2008 betreffende de steunmaatregel C 44/07 (ex N 460/07) die Frankrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van de onderneming FagorBrandt (PB 2009, L 160, blz. 11), heeft de Commissie de steun goedgekeurd, met name op voorwaarde dat FagorBrandt de levering van koelkasten, diepvrieskisten, kooktoestellen en vaatwasmachines van het merk Vedette gedurende vijf jaar zou stopzetten.

7        Bij arrest van 14 februari 2012, Electrolux/Commissie (T‑115/09 en T‑116/09, EU:T:2012:76), dat is gewezen op de door Electrolux en Whirlpool ingestelde beroepen, heeft het Gerecht beschikking 2009/485 nietig verklaard, na te hebben vastgesteld dat de Commissie kennelijke beoordelingsfouten had gemaakt door rekening te houden met een compenserende maatregel die niet geldig was (het afstoten van Brandt Components) en door geen analyse te verrichten van het effect op de mededinging van de cumulatie van de, in punt 2 supra genoemde steun met een andere steun, die door de Italiaanse Republiek aan FagorBrandt was verleend via haar dochteronderneming FagorBrandt Italia (hierna: „Italiaanse steun”).

8        Op 25 juli 2012 heeft de Commissie, ingevolge het arrest van 14 februari 2012, Electrolux/Commissie (T‑115/09 en T‑116/09, EU:T:2012:76), besluit 2013/283/EU betreffende de staatssteun SA.23839 (C 44/2007) die door Frankrijk aan de onderneming FagorBrandt is verleend (PB 2013, L 166, blz. 1; hierna: „bestreden besluit”) vastgesteld, waarbij zij de aangemelde steun onder de daarin genoemde voorwaarden verenigbaar met de interne markt verklaarde (hierna: „in het bestreden besluit bedoelde steunmaatregel” of „betrokken maatregel”).

9        In het bestreden besluit overwoog de Commissie, na het effect te hebben onderzocht van de cumulatie van de betrokken steun met de Italiaanse steun (overwegingen 85‑88), dat het afstoten van Brandt Components (dat door beschikking 2009/485 als compenserende maatregel werd gekwalificeerd) en het gedurende vijf jaar stopzetten van de handel in bepaalde producten (kooktoestellen, koelapparatuur en vaatwasmachines) van het merk Vedette (voorgeschreven door beschikking 2009/485) onvoldoende waren om elke buitensporige vervalsing van de mededinging te voorkomen (overwegingen 100 en 112). In deze omstandigheden heeft zij met name besloten, als voorwaarde voor de verenigbaarheid van de betrokken maatregel, de stopzetting van de handel in voornoemde producten van het merk Vedette met drie jaar te verlengen (overweging 112). Zij was van mening dat deze maatregel op zichzelf volstond om op een evenredige manier de negatieve effecten op de mededinging die uit de betrokken steunverlening voortvloeien, te beperken (overweging 117) en het effect op de mededinging van de cumulatie van de voornoemde steun met de Italiaanse steun te compenseren (overweging 118).

10      Het dispositief van het bestreden besluit luidt als volgt:

„Artikel 1

De steun die Frankrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de onderneming FagorBrandt voor een bedrag van 31 miljoen EUR is verenigbaar met de interne markt onder de in artikel 2 genoemde voorwaarden.

Artikel 2

1. De Franse autoriteiten zijn gehouden de uitkering van de in artikel 1 van dit besluit bedoelde steun aan de onderneming FagorBrandt op te schorten zolang de in beschikking 2004/343/EG van de Commissie van 16 december 2003 bedoelde onverenigbare steun niet is terugbetaald.

2. Het herstructureringsplan van FagorBrandt dat door [de Franse Republiek] op 6 augustus 2007 aan de Commissie is meegedeeld, wordt volledig ten uitvoer gelegd.

3. De door FagorBrandt voorgestelde eigen bijdrage aan de herstructureringskosten van 31,5 miljoen EUR wordt verhoogd met 3 190 878,02 EUR en de rente op dit bedrag vanaf de terbeschikkingstelling van FagorBrandt van de Italiaanse steun tot 21 oktober 2008. Deze verhoging vindt plaats voor het einde van de periode van herstructurering van de onderneming, vastgesteld op 31 december 2012. De Franse autoriteiten leggen het bewijs van deze verhoging binnen twee maanden na de vervaldag van 31 december 2012 over.

4. FagorBrandt staakt gedurende acht jaar de levering van koelapparaten, kooktoestellen en vaatwasmachines van het merk Vedette.

5. Om de naleving van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel vastgelegde voorwaarden te waarborgen, stelt [de Franse Republiek] de Commissie door middel van jaarlijkse verslagen in kennis van de stand van de herstructurering van FagorBrandt, de terugvordering van de in lid 1 beschreven onverenigbare steun, de uitkering van de verenigbare steun, en de tenuitvoerlegging van de compenserende maatregelen.

Artikel 3

[De Franse Republiek] deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen [zij] heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.”

 Procedure en conclusies van partijen

11      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 20 februari 2013, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

12      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 juni 2013, heeft Electrolux verzocht in de onderhavige procedure te mogen tussenkomen ter ondersteuning van verzoekster. Bij akten, neergelegd op 25 juni en 8 juli 2013, hebben FagorBrandt en de Franse Republiek verzocht te mogen tussenkomen ter ondersteuning van de Commissie.

13      Bij beschikkingen van 11 september 2013 heeft de president van de Vierde kamer van het Gerecht de door Electrolux, FagorBrandt en de Franse Republiek ingediende verzoeken om interventie ingewilligd.

14      Bij brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 3 oktober 2013, heeft verzoekster het Gerecht verzocht haar toe te staan, in het kader van een maatregel tot organisatie van de procesgang, schriftelijk opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusies van de Commissie inzake de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, voor zover deze voor het eerst waren ingediend in het stadium van de dupliek.

15      Bij brieven van 14, 24 en 29 oktober 2013 hebben de Commissie, de Franse Republiek en FagorBrandt opmerkingen ingediend over het door verzoekster ingediende verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang.

16      Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 december 2013, hebben FagorBrandt en de Franse Republiek hun memories in interventie ingediend.

17      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 december 2013, heeft Electrolux haar memorie in interventie ingediend.

18      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 februari 2014, heeft de Commissie haar opmerkingen meegedeeld over de memories in interventie van Franse Republiek, FagorBrandt en Electrolux.

19      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 maart 2014, heeft verzoekster haar opmerkingen meegedeeld over de memories in interventie van FagorBrandt en de Franse Republiek.

20      Bij akte van 23 september 2015 heeft het Gerecht maatregelen tot organisatie van de procesgang gericht tot partijen. Het Gerecht heeft met name verzoekster verzocht om te antwoorden op het betoog waarmee de Commissie de ontvankelijkheid van haar beroep betwist en om de argumenten die in die zin in haar stukken zijn aangevoerd, te onderbouwen.

21      Bij brieven van 9 en 30 oktober 2015 hebben de Commissie, en vervolgens verzoekster, geantwoord op de vragen van het Gerecht.

22      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Tweede kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

23      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        primair, het bestreden besluit in zijn geheel nietig te verklaren, op grond dat niet is voldaan aan een of meer van de cumulatieve voorwaarden van de richtsnoeren inzake reddings‑ en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 2004, C 244, blz. 2), of althans de Commissie niet rechtens genoegzaam is nagegaan of aan elk van die voorwaarden werd voldaan;

–        subsidiair, het bestreden besluit in zijn geheel nietig te verklaren omdat dit niet voldoet aan de in artikel 296 VWEU neergelegde motiveringsplicht;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten;

–        de Franse Republiek en FagorBrandt te verwijzen in hun eigen kosten.

24      Electrolux verzoekt het Gerecht:

–        primair, het bestreden besluit in zijn geheel nietig te verklaren, voor zover niet is voldaan aan een of meer van de cumulatieve voorwaarden van de richtsnoeren inzake reddings‑ en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, of althans de Commissie niet rechtens genoegzaam is nagegaan of aan elk van die voorwaarden was voldaan;

–        subsidiair, het bestreden besluit in zijn geheel nietig te verklaren wegens schending van artikel 296 VWEU.

25      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

26      FagorBrandt verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

27      De Franse Republiek verzoekt het Gerecht het beroep te verwerpen.

 In rechte

28      De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en FagorBrandt, bevestigt, in het stadium van de dupliek, dat, volgens de rechtspraak, de omstandigheid dat een onderneming is gehoord en dat haar opmerkingen in ruime mate bepalend zijn geweest voor het verloop van de procedure, weliswaar een relevant element vormt om de procesbevoegdheid te beoordelen, doch deze onderneming niet ontslaat van de verplichting om aan te tonen dat de litigieuze steun kan leiden tot een „wezenlijke aantasting” van haar marktpositie. De Commissie preciseert, wat deze „wezenlijke aantasting” betreft, dat voor het bewijs dat de betrokken onderneming individueel wordt geraakt, volgens de rechtspraak niet kan worden volstaan met aan te tonen dat de betrokken steun „invloed” kan uitoefenen op de concurrentieverhoudingen, en dat de betrokken onderneming concurreert met de begunstigde van de steun. Integendeel, er moet worden aangetoond dat verzoekster ten opzichte van haar concurrenten door de steun op bijzondere wijze is geraakt. Zij wijst erop dat dit fundamentele vereiste recentelijk door het Hof in herinnering is gebracht in het arrest van 13 juni 2013, Ryanair/Commissie (C‑287/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:395).

29      Verzoekster wijst er in haar opmerkingen over de memories in interventie van FagorBrandt en de Franse Republiek alsook in haar antwoorden op de vragen van het Gerecht van 15 oktober 2015 in de eerste plaats op dat het bestreden besluit duidelijk aantoont dat haar marktpositie wezenlijk is aangetast door de in de betrokken maatregel bedoelde steun.

30      Verzoekster, ondersteund door Electrolux, verwijst in dit verband in de eerste plaats naar overweging 18 van het bestreden besluit, die aangeeft dat „FagorBrandt zonder de steun de markt [zou] moeten verlaten”, en dat „[d]e verdwijning van FagorBrandt [...] derhalve de Europese concurrenten in staat [zou] stellen hun verkoop en productie aanzienlijk uit te breiden”, in de tweede plaats naar overweging 93 van dat besluit, die preciseert dat „herstructureringssteun automatisch een vervalsing van de mededinging teweegbrengt, doordat deze steun verhindert dat de begunstigde onderneming de markt verlaat, waardoor de ontwikkeling van concurrerende ondernemingen wordt geremd”, in de derde plaats naar overweging 94 van voornoemd besluit, waarin wordt aangegeven dat „[z]onder steun van de Franse staat [...] FagorBrandt snel van de markt [zou] verdwijnen [...] [en dat] [d]erhalve [...] de verdwijning van FagorBrandt deze Europese concurrenten in staat [zou] hebben gesteld hun verkoop en dus hun productie aanzienlijk uit te breiden”, en in de vierde plaats naar de overwegingen 105 en 109 van het bestreden besluit, die bepalen dat Whirlpool een van de „grootste concurrenten [is] van FagorBrandt” op de markt van koelkasten, diepvrieskisten en vaatwasmachines. Zij leidt hieruit af dat zij, door in haar stukken te verwijzen naar deze overwegingen van het bestreden besluit, rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat haar marktpositie wezenlijk was aangetast.

31      Verzoekster merkt ook op dat de Commissie haar individuele geraaktheid in verband met beschikking 2009/485 vóór de dupliek niet heeft betwist, net zo min als dat het Gerecht twijfelde aan de ontvankelijkheid van het verzoekschrift in zijn arrest van 14 februari 2012, Electrolux/Commissie (T‑115/09 en T‑116/09, EU:T:2012:76). In antwoord op vragen van het Gerecht wijst zij er in dit verband in wezen op dat het arrest van 14 februari 2012, Electrolux/Commissie (T‑115/09 en T‑116/09, EU:T:2012:76) in kracht van gewijsde is gegaan met betrekking tot de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep, met name omdat het bestreden besluit is gebaseerd op precies hetzelfde administratieve dossier als beschikking 2009/485, de argumenten die zij heeft aangevoerd dezelfde zijn en de Commissie geen argumenten of bewijzen heeft aangevoerd die het Gerecht in staat stellen om de vraag naar de ontvankelijkheid in de onderhavige procedure te onderscheiden van de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep die naar behoren werd vastgesteld door het arrest van 14 februari 2012, Electrolux/Commissie (T‑115/09 en T‑116/09, EU:T:2012:76) in de eerdere procedure.

32      In de tweede plaats benadrukt verzoekster dat zij zich hoe dan ook heeft onderscheiden van de andere ondernemingen op de markt.

33      Zij stelt, ten eerste, dat zij, als de op een na grootste speler op de Franse markt, ongetwijfeld meer voordeel van een vertrek van de begunstigde zou hebben gehad dan haar concurrenten. Zij verklaart in dit verband dat zij, sinds de begunstigde van de steun medio 2013 haar activiteiten had gestaakt, „op de Franse markt een aanzienlijk aantal marktaandelen heeft verworven” en dat, ook al had zij slechts 1 % van de marktaandelen van FagorBrandt teruggewonnen, dat bedrag overeen zou zijn gekomen met het bedrag van de in het bestreden besluit bedoelde steun. Aldus betoogt verzoekster dat het verdwijnen van FagorBrandt voor haar, gezien haar rang als de op een na grootste speler op de markt, tot een aanzienlijke winst in marktaandelen had kunnen leiden, zodat de in het bestreden besluit bedoelde steun heeft geleid tot een groot verlies aan winstgevendheid dat, op zichzelf, haar marktpositie aanzienlijk aantastte, in de zin van de rechtspraak.

34      Ten tweede betoogt zij dat, in het kader van het bewijs van een bijzondere aantasting van haar positie, zij, zoals zij uiteen heeft gezet in het verzoekschrift, behoorde tot de potentiële kopers van de begunstigde in 2001/2002, toen laatstgenoemde onderworpen was aan een insolventieprocedure. Uiteindelijk werd de overname van Brandt toegestaan aan Fagor, daar deze onderneming zich ertoe had verbonden haar gedurende twee jaar niet te herstructureren, als tegenprestatie voor de betrokken steun.

35      Verzoekster herinnert er, ten derde, aan dat zij dermate nauw betrokken is geweest bij de desbetreffende procedure, dat dit haar duidelijk onderscheidt van de andere marktdeelnemers.

36      Vooraf zij opgemerkt dat de Commissie voor het eerst in het stadium van de dupliek de ontvankelijkheid van het beroep heeft betwijfeld, door het ontbreken van procesbevoegdheid van verzoekster op te werpen.

37      Niettemin moet enerzijds worden geconstateerd dat de voorwaarden voor ontvankelijkheid van het beroep door de Unierechter in iedere stand van het geding ambtshalve kunnen worden onderzocht (zie in die zin arrest van 22 oktober 1996, Skibsværftsforeningen e.a./Commissie, T‑266/94, EU:T:1996:153, punt 40). Derhalve betekent het feit dat de Commissie de ontvankelijkheid van het beroep niet of, a fortiori, laattijdig heeft onderzocht, niet dat het Gerecht dit punt niet meer toetst.

38      Anderzijds verzet niets zich ertegen dat het Gerecht rekening houdt met de door verzoekster in antwoord op het middel van niet-ontvankelijkheid na de dupliek ingediende opmerkingen (zie in die zin beschikking van 7 maart 2013, UOP/Commissie, T‑198/09, niet gepubliceerd, EU:T:2011:354, punt 32), zoals de Commissie ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft erkend.

39      Om te beginnen dient de ontvankelijkheid van het door verzoekster ingestelde beroep te worden onderzocht.

40      Voor zover de Commissie verzoekster verwijt dat zij geen procesbevoegdheid heeft, zij eraan herinnerd dat artikel 263, vierde alinea, VWEU twee situaties noemt waarin een natuurlijke of rechtspersoon bevoegd is om beroep in te stellen tegen een handeling van de Unie die niet aan hem is gericht. Om te beginnen kan hij een dergelijk beroep instellen indien deze handeling hem rechtstreeks en individueel raakt. Voorts kan hij beroep instellen tegen een regelgevingshandeling die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt, indien deze hem rechtstreeks raakt.

41      In casu heeft het bestreden besluit als enige adressaat de Franse Republiek en heeft het betrekking op individuele steun in de zin van artikel 1, onder e), van verordening (EU) nr. 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 248, blz. 9). Aangezien het bestreden besluit een individuele strekking heeft, kan het geen regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU zijn, waarmee wordt gedoeld op alle handelingen van algemene strekking met uitzondering van wetgevingshandelingen (zie arrest van 3 december 2014, Castelnou Energía/Commissie, T‑57/11, EU:T:2014:1021, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hieruit volgt dat aangezien verzoekster niet de adressaat van het bestreden besluit is, haar beroep slechts ontvankelijk is indien zij rechtstreeks en individueel door dat besluit wordt geraakt.

42      Volgens vaste rechtspraak kunnen degenen die niet de adressaat van een beschikking zijn, slechts stellen individueel te worden geraakt, indien deze beschikking hen betreft uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en daardoor individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (zie met name arresten van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, EU:C:1963:17, blz. 232; 22 november 2007, Sniace/Commissie, C‑260/05 P, EU:C:2007:700, punt 53, en 9 juli 2009, 3F/Commissie, C‑319/07 P, EU:C:2009:435, punt 29).

43      Nu het beroep betrekking heeft op een beschikking van de Commissie inzake staatssteun, zij erop gewezen dat in het kader van de procedure van toezicht op steunmaatregelen in de zin van artikel 108 VWEU onderscheid moet worden gemaakt tussen, enerzijds, de in artikel 88, lid 3, VWEU bedoelde inleidende fase van het onderzoek van steunmaatregelen, die er slechts toe dient de Commissie in staat te stellen zich een eerste oordeel te vormen over de gedeeltelijke of volledige verenigbaarheid van de betrokken steun, en, anderzijds, de onderzoeksfase van artikel 88, lid 2 VWEU. Slechts in het kader van deze fase, die de Commissie in staat moet stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak, voorziet het Verdrag in de verplichting voor de Commissie de belanghebbenden uit te nodigen hun opmerkingen in te dienen (zie arrest van 9 juli 2009, 3F/Commissie, C‑319/07 P, EU:C:2009:435, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Indien een onderneming daarentegen opkomt tegen de gegrondheid van een steunbeoordelingsbeschikking op grond van artikel 108, lid 3, VWEU, of tegen een aan het einde van de formele onderzoeksprocedure vastgestelde beschikking, kan het enkele feit dat zij als belanghebbende in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU kan worden beschouwd niet volstaan om het beroep ontvankelijk te verklaren. Zij moet dan een bijzondere status aantonen in de zin van het arrest van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie (25/62, EU:C:1963:17) (zie in die zin beschikking van 10 november 2015, Compagnia Trasporti Pubblici e.a./Commissie, T‑187/15, niet gepubliceerd, EU:T:2015:846, punt 18). Daarvan is met name sprake ingeval de marktpositie merkbaar wordt aangetast door de steun waarop de betrokken beschikking betrekking heeft (zie arrest van 13 december 2005, Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      In dat verband is erkend dat een besluit van de Commissie tot beëindiging van de krachtens artikel 108, lid 2, VWEU ten aanzien van een steunmaatregel ingeleide formele onderzoeksprocedure, niet alleen de begunstigde onderneming individueel raakt, maar met name ook de hiermee concurrerende ondernemingen die in het kader van die procedure een actieve rol hebben gespeeld, voor zover hun marktpositie merkbaar wordt aangetast door de steunmaatregel waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Het volstaat dus niet dat een onderneming zich op haar hoedanigheid van concurrente van de begunstigde onderneming beroept, zij moet bovendien aantonen dat zij, gezien de mate van haar eventuele betrokkenheid bij de procedure en het belang van de inbreuk op haar marktpositie, in een feitelijke situatie verkeert die haar op soortgelijke wijze individualiseert als de adressaat (zie beschikking van 7 maart 2013, UOP/Commissie, T‑198/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:105, punten 25 en 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie ook arrest van 28 januari 1986, Cofaz e.a./Commissie, 169/84, Jurispr., EU:C:1986:42, punt 25, en beschikking van 27 mei 2004, Deutsche Post en DHL/Commissie, T‑358/02, EU:T:2004:159, punten 33 en 34).

46      Met betrekking tot de vaststelling van een dergelijke aantasting heeft het Hof reeds gepreciseerd, dat de enkele omstandigheid dat een handeling – zoals het bestreden besluit – invloed kan uitoefenen op de mededingingsverhoudingen zoals die op de relevante markt bestaan, en dat de betrokken onderneming op enigerlei wijze concurreerde met de begunstigde van deze handeling, in elk geval niet volstaat om deze onderneming als door deze handeling individueel geraakt te kunnen beschouwen (zie in die zin arresten van 10 december 1969, Eridania e.a./Commissie, 10/68 en 18/68, EU:C:1969:66, punt 7, en 22 december 2008, British Aggregates/Commissie, C‑487/06 P, EU:C:2008:757, punt 47).

47      Overeenkomstig vaste rechtspraak dient verzoekster de elementen aan te voeren ten bewijze van de bijzondere aard van haar mededingingssituatie (beschikking van 27 mei 2004, Deutsche Post en DHL/Commissie, T‑358/02, EU:T:2004:159, punt 38, en arrest van 10 februari 2009, Deutsche Post en DHL International/Commissie, T‑388/03, EU:T:2009:30, punten 49 en 51), en aan te tonen dat haar concurrentiepositie wezenlijk is aangetast, vergeleken met die van de andere, concurrerende ondernemingen op de betrokken markt (zie in die zin beschikking van 27 mei 2004, Deutsche Post en DHL/Commissie, T‑358/02, EU:T:2004:159, punt 41; zie in die zin ook arresten van 10 februari 2009, Deutsche Post en DHL International/Commissie, T‑388/03, EU:T:2009:30, punt 51; 13 september 2010, TF1/Commissie, T‑193/06, EU:T:2010:389, punt 84; 15 januari 2013, Aiscat/Commissie, T‑182/10, EU:T:2013:9, punt 68; 5 november 2014, Vtesse Networks/Commissie, T‑362/10, EU:T:2014:928, punt 55, en 3 december 2014, Castelnou Energía/Commissie, T‑57/11, EU:T:2014:1021, punten 35‑37).

48      In casu betoogt verzoekster in wezen dat zij door het bestreden besluit individueel is geraakt doordat de steun een onderneming die bij het ontbreken van een dergelijke maatregel van de markt zou zijn verdwenen in staat heeft gesteld zich op de betrokken markt te handhaven. De handhaving van de begunstigde op de markt heeft geleid tot een verlies aan winstgevendheid voor verzoekster, aangezien zij, als de op een na grootste speler op de Franse markt, de na het verdwijnen van FagorBrandt vrijgekomen marktaandelen had kunnen veroveren.

49      In herinnering dient te worden gebracht dat de voorwaarden voor ontvankelijkheid van een beroep moeten worden beoordeeld naar de situatie op het moment van instelling van het beroep, dat wil zeggen, op het moment waarop het verzoekschrift is ingediend (beschikking van 15 december 2010, Albertini e.a. en Donnelly/Parlement, T‑219/09 en T‑326/09, EU:T:2010:519, punt 39, en arrest van 3 december 2014, Castelnou Energía/Commissie, T‑57/11, EU:T:2014:1021, punt 34).

50      In de omstandigheden van het onderhavige geval moet, zonder dat evenwel behoeft te worden bepaald of de door verzoekster bedoelde elementen kunnen worden overgedragen op de mededingingssituatie die bestond op de dag van indiening van het beroep en het gevolg was van het bestreden besluit, worden vastgesteld dat deze het bestaan van een wezenlijke aantasting van haar marktpositie vanwege de betrokken maatregel niet kunnen aantonen.

51      Enerzijds omvatten de tabellen met marktaandelen in bijlage 14 bij het verzoekschrift immers meer dan vijftien marktdeelnemers op de Franse en Europese markten van elektrische huishoudelijke apparaten. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft betoogd, kan er niet eenvoudigweg van worden uitgegaan dat verzoekster, ingeval de door de betrokken maatregelen begunstigde onderneming van de markt zou verdwijnen, haar verkopen significant had kunnen vergroten, zonder dat enig bewijs is geleverd ter ondersteuning van deze bewering, wanneer, zoals in casu, de markt een niet-geconcentreerde structuur heeft, die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal marktdeelnemers (zie in die zin beschikking van 11 januari 2012, Phoenix-Reisen en DRV/Commissie, T‑58/10, niet gepubliceerd, EU:T:2012:3, punt 50).

52      Anderzijds bevatten de overwegingen van het bestreden besluit waarop verzoekster doelt (weergegeven in punt 30 supra) slechts algemene beschouwingen, die potentieel gelden voor alle op de betrokken markt aanwezige marktdeelnemers. Hoewel zij met name erop wijzen dat de verdwijning van FagorBrandt haar Europese concurrenten in staat zou hebben gesteld om hun verkopen en, derhalve, hun productie aanzienlijk te vergroten (overwegingen 18 en 94), kan op basis hiervan in elk geval niet worden aangenomen dat verzoekster door de litigieuze maatregel meer zou worden geraakt dan het gemiddelde van al haar concurrenten (zie in die zin arrest van 3 december 2014, Castelnou Energía/Commissie, T‑57/11, EU:T:2014:1021, punt 35) of dat zij zich aanzienlijk gunstiger zou hebben ontwikkeld indien de bestreden maatregel niet was goedgekeurd (zie in die zin beschikking van 27 mei 2004, Deutsche Post en DHL/Commissie, T‑358/02, EU:T:2004:159, punt 43). Met name kan niet worden nagegaan of verzoekster beter in staat zou zijn geweest dan het gemiddelde van haar concurrenten om de door het verdwijnen van FagorBrandt vrijgekomen vraag te veroveren. Verzoekster toont inzonderheid niet aan dat de litigieuze steun heeft gediend om de begunstigde in staat te stellen marktaandelen te behouden die anders door haarzelf zouden worden gehouden (arrest van 13 juni 2013, Ryanair/Commissie, C‑287/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:395, punt 113) en, bijgevolg, dat zij een voldoende groot verlies aan winstgevendheid ten opzichte van haar andere concurrenten zou hebben geleden om een wezenlijke aantasting van haar marktpositie aan te tonen. In dit verband kan, anders dan verzoekster stelt, haar positie als de op een na grootste speler op de markt, na de begunstigde, op zichzelf niet leiden tot de vaststelling van een wezenlijke aantasting van haar marktpositie (zie in die zin beschikking van 27 augustus 2008, Adomex/Commissie, T‑315/05, niet gepubliceerd, EU:T:2008:300, punt 28).

53      Geen van de door verzoekster aangevoerde argumenten kan, bij gebreke van bewijs van wezenlijke aantasting van haar concurrentiepositie op het moment van instelling van het beroep, de constatering in de punten 50 tot en met 52 supra, ontleend aan het ontbreken van procesbevoegdheid bij verzoekster, ontkrachten.

54      Ten eerste wordt het feit dat verzoekster sinds de begunstigde van de steun medio 2013 haar activiteiten staakte, „op de Franse markt een aanzienlijk aantal marktaandelen had verworven” (zie punt 33 supra), door geen enkel element gestaafd. Hoe dan ook, zelfs indien dit feit zou zijn vastgesteld, betoogt verzoekster niet dat dit, overeenkomstig de rechtspraak (zie punt 47 supra), de bijzondere aard van haar mededingingssituatie kenmerkt ten opzichte van die van haar concurrenten. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat ook al had verzoekster slechts 1 % van de marktaandelen van FagorBrandt teruggewonnen, dat bedrag overeen zou zijn gekomen met het bedrag van de in het bestreden besluit bedoelde steun. Deze constatering is immers van toepassing op alle marktdeelnemers.

55      Ten tweede kan uit de deelneming van verzoekster aan de onderzoeksprocedure evenmin het vermoeden van wezenlijke aantasting van haar marktpositie worden afgeleid. Uit het enkele feit dat een verzoekende partij aan de administratieve procedure heeft deelgenomen, kan immers niet worden afgeleid dat zij procesbevoegdheid heeft (beschikking van 7 maart 2013, UOP/Commissie, T‑198/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:105, punt 27; zie in die zin ook arrest van 22 november 2007, Sniace/Commissie, C‑260/05 P, EU:C:2007:700, punt 60), ook al heeft zij een belangrijke rol gespeeld in de procedure, met name door het indienen van de klacht die tot het bestreden besluit heeft geleid (zie in die zin arrest van 9 juli 2009, 3F/Commissie, C‑319/07 P, EU:C:2009:435, punten 94 en 95).

56      Ten derde heeft de omstandigheid dat verzoekster in 2001/2002 een van de potentiële kopers was van de begunstigde, toen laatstgenoemde onderworpen was aan een insolventieprocedure (zie punt 34 supra), is irrelevant voor de vaststelling of zij in staat is om, meer dan tien jaar na die procedure, in aanzienlijk grotere mate dan haar concurrenten de marktaandelen terug te winnen die door de verdwijning van FagorBrandt waren vrijgekomen.

57      Ten vierde, ten slotte, is het, gelet op het beginsel van het gezag van gewijsde, irrelevant dat het Gerecht in het arrest van 14 februari 2012, Electrolux/Commissie (T‑115/09 en T‑116/09, EU:T:2012:76), niet ambtshalve het ontbreken van procesbevoegdheid van verzoekster heeft opgeworpen, hoewel de in het eerdere verzoekschrift ter ondersteuning van het beroep tegen beschikking 2009/485 aangevoerde argumenten volgens verzoekster in elk opzicht vergelijkbaar waren met die welke in het onderhavige beroep tegen het bestreden besluit zijn aangevoerd.

58      De individuele geraaktheid van een natuurlijke of rechtspersoon wordt immers beoordeeld op de dag waarop het beroep wordt ingesteld, en hangt enkel af van de bestreden beschikking (beschikking van 29 maart 2012, Asociación Española de Banca/Commissie, T‑236/10, EU:T:2012:176, punt 38). Het gezag van gewijsde van het arrest van 14 februari 2012, Electrolux/Commissie (T‑115/09 en T‑116/09, EU:T:2012:76), dat betrekking had op de wettigheid van beschikking 2009/485, kan dus niet prejudiciëren op de procesbevoegdheid van verzoekster met betrekking tot het onderhavige, tegen het bestreden besluit gerichte beroep.

59      In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar positie wezenlijk werd aangetast door de in het bestreden besluit bedoelde steun. Derhalve dient het door verzoekster ingestelde beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 Kosten

60      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in haar eigen kosten en in die van de Commissie te worden verwezen.

61      Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten. Derhalve zal de Franse Republiek haar zijn eigen kosten dragen. Overeenkomstig artikel 138, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering zullen ook de overige interveniënten ieder hun eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Whirlpool Europe BV zal haar eigen kosten en die van de Europese Commissie dragen.

3)      De Franse Republiek, Electrolux AB en Fagor France SA zullen hun eigen kosten dragen.

Martins Ribeiro

Gervasoni

Madise

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 juni 2016.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels