Language of document : ECLI:EU:T:2016:365

Zaak T‑118/13

Whirlpool Europe BV

tegen

Europese Commissie

„Beroep tot nietigverklaring – Staatssteun – Elektrische huishoudelijke apparaten – Herstructureringssteun – Besluit waarbij de steun onder bepaalde voorwaarden met de interne markt verenigbaar wordt verklaard – Besluit gegeven na nietigverklaring door het Gerecht van het voorafgaande besluit betreffende dezelfde procedure – Niet individueel geraakt – Geen wezenlijke aantasting van de concurrentiepositie – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 22 juni 2016

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Ambtshalve onderzoek door de Unierechter – Inaanmerkingneming van de door de verzoekende partij na de indiening van de dupliek verstrekte opmerkingen

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit waarin de Commissie concludeert dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt – Beroep ingesteld door een concurrerende onderneming die niet doet blijken van een wezenlijke aantasting van haar marktpositie – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 108, lid 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

3.      Gerechtelijke procedure – Ontvankelijkheid van de beroepen – Beoordeling naar de situatie op het tijdstip waarop het verzoekschrift is ingediend

4.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit waarin de Commissie na een formele onderzoeksprocedure concludeert dat staatssteun verenigbaar is met de interne markt – Beroep van een vereniging of onderneming die een actieve rol heeft gespeeld in die procedure – Onvoldoende om procesbevoegdheid toe te kennen – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 108, leden 2 en 3, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 37, 38)

2.      Indien een onderneming opkomt tegen de gegrondheid van een op grond van artikel 108, lid 3, VWEU gegeven beschikking inzake de beoordeling van staatssteun of tegen een aan het einde van de formele onderzoeksprocedure vastgestelde beschikking, kan het enkele feit dat zij als belanghebbende in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU kan worden beschouwd niet volstaan om het beroep ontvankelijk te verklaren uit hoofde van artikel 263, vierde alinea, VWEU. Zij moet dan een bijzondere status aantonen. Daarvan is met name sprake ingeval haar marktpositie merkbaar wordt aangetast door de steun waarop de betrokken beschikking betrekking heeft. Het volstaat dus niet dat een onderneming zich enkel op haar hoedanigheid van concurrente van de begunstigde onderneming beroept; zij moet bovendien aantonen dat zij, gezien de mate van haar eventuele betrokkenheid bij de procedure en het belang van de inbreuk op haar marktpositie, in een feitelijke situatie verkeert die haar op soortgelijke wijze individualiseert als de adressaat van een beschikking.

Wat de vaststelling van een dergelijke geraaktheid betreft, kan de enkele omstandigheid dat een dergelijke beschikking invloed kan uitoefenen op de concurrentieverhoudingen zoals die op de relevante markt bestaan, en dat de betrokken onderneming op enigerlei wijze concurreert met de begunstigde van deze handeling, hoe dan ook niet volstaan om deze onderneming als door deze handeling individueel geraakt te kunnen beschouwen. De betrokken onderneming dient elementen aan te voeren ten bewijze van de bijzondere aard van haar mededingingssituatie en aan te tonen dat haar concurrentiepositie wezenlijk is aangetast, vergeleken met die van de andere concurrerende ondernemingen op de betrokken markt. Er kan niet eenvoudigweg van worden uitgegaan dat de betrokken onderneming, ingeval de door de betrokken maatregelen begunstigde onderneming van de markt zou verdwijnen, haar verkopen significant had kunnen vergroten, zonder dat enig bewijs is geleverd ter ondersteuning van deze bewering, wanneer de markt een niet-geconcentreerde structuur heeft, die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal marktdeelnemers. Aangetoond moet worden dat de litigieuze steun heeft gediend om de begunstigde in staat te stellen marktaandelen te behouden die anders door de betrokken onderneming zelf zouden worden gehouden en, bijgevolg, dat zij een voldoende groot verlies aan winstgevendheid ten opzichte van haar andere concurrenten heeft geleden om een wezenlijke aantasting van haar marktpositie aan te tonen. In dit verband kan haar positie als de op een na grootste speler op de markt, na de begunstigde, op zichzelf niet leiden tot de vaststelling van een wezenlijke aantasting van haar marktpositie.

(cf. punten 44‑47, 51, 52)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 49, 58)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 55)