Language of document : ECLI:EU:C:2012:445

Zaak C‑616/10

Solvay SA

tegen

Honeywell Fluorine Products Europe BV e.a.

(verzoek van de Rechtbank ’s-Gravenhage om een prejudiciële beslissing)

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Rechtsvordering wegens inbreuk op Europees octrooi – Bijzondere en exclusieve bevoegdheden – Artikel 6, punt 1 – Pluraliteit van verweerders – Artikel 22, punt 4 – Betwisting van geldigheid van octrooi – Artikel 31 – Voorlopige of bewarende maatregelen”

Samenvatting van het arrest

1.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Pluraliteit van verweerders – Bevoegdheid van het gerecht van een der verweerders – Voorwaarde – Samenhang – Gevaar voor onverenigbare beslissingen – Omvang – Vennootschappen uit verschillende lidstaten, die in procedure aanhangig voor gerecht van een van die lidstaten, ieder afzonderlijk worden beticht van plegen van inbreuk op zelfde nationale deel van Europees octrooi wegens verrichten van voorbehouden handelingen met betrekking tot zelfde product – Daaronder begrepen – Beoordeling te verrichten door nationale rechter

(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 6, punt 1)

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Uitsluitende bevoegdheden – Geschillen „ten aanzien van de registratie of de geldigheid van octrooien” – Draagwijdte – Voorlopige en bewarende maatregelen – Nietigheid van Europees octrooi, incidenteel ingeroepen als verweer tegen vaststelling van voorlopige maatregel waarmee grensoverschrijdende inbreuk moet worden verboden – Geen invloed op bevoegdheid van kortgedingrechter

(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 22, punt 4, en 31)

1.        Artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin twee of meer vennootschappen uit verschillende lidstaten in een procedure aanhangig voor een gerecht van een van die lidstaten, ieder afzonderlijk worden beticht van het plegen van inbreuk op hetzelfde nationale deel van een Europees octrooi zoals dat van kracht is in weer een andere lidstaat, wegens het verrichten van voorbehouden handelingen met betrekking tot hetzelfde product, de mogelijkheid bestaat van onverenigbare beslissingen bij afzonderlijke berechting in de zin van die bepaling. De nationale rechter dient bij de beoordeling of dat risico bestaat, alle relevante gegevens van het dossier in de beschouwing te betrekken.

(cf. punt 30, dictum 1)

2.        Artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het in een situatie waarin in het kader van een vordering wegens inbreuk incidenteel de ongeldigheid van een Europees octrooi is ingeroepen als verweer tegen de vaststelling van een voorlopige maatregel waarmee grensoverschrijdende inbreuk moet worden verboden, niet in de weg staat aan toepassing van artikel 31 van die verordening.

In de eerste plaats immers beogen die bepalingen verschillende situaties te regelen en hebben zij elk een afzonderlijk toepassingsgebied. Zo strekt artikel 22, punt 4, ertoe, bevoegdheid toe te kennen voor een uitspraak ten gronde in geschillen op een nauwkeurig afgebakend gebied, terwijl artikel 31 daarentegen toepassing moet vinden onafhankelijk van enige bevoegdheid ten gronde. Niets wijst er voor het overige op dat een van de betrokken bepalingen als algemeen of bijzonder ten opzichte van de andere kan worden beschouwd. Hieruit volgt dat artikel 31 van verordening nr. 44/2001 een autonome draagwijdte heeft ten opzichte van die van artikel 22, punt 4, van die verordening. Dat artikel 31 vindt dan ook toepassing zodra bij een gerecht – dat niet het gerecht is dat ten gronde bevoegd is – een verzoek om voorlopige of bewarende maatregelen wordt ingediend, zodat genoemd artikel 22, punt 4, dat de bevoegdheid ten gronde betreft, in beginsel niet aldus kan worden uitgelegd dat het kan afwijken van artikel 31 en dit bijgevolg opzij kan zetten.

In de tweede plaats geeft de incidenteel aangezochte rechter geen definitieve beslissing over de geldigheid van het ingeroepen octrooi, maar evalueert hij hoe de op grond van artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 bevoegde rechter zich daarover zou uitspreken en zal hij de gevraagde voorlopige maatregel niet toekennen indien er naar zijn oordeel een redelijke en niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi door de bevoegde rechter nietig wordt verklaard. In die omstandigheden ontbreekt het gevaar voor tegenstrijdige beslissingen, nu de voorlopige beslissing van de incidenteel aangezochte rechter geenszins zal vooruitlopen op de beslissing ten gronde van de op grond van artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 bevoegde rechter.

(cf. punten 36, 39‑40, 48‑51, dictum 2)