Language of document : ECLI:EU:C:2000:311

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

8 juni 2000 (1)

„Niet-nakoming - Artikelen 12 EG, 43 EG en 49 EG -

Werkzaamheid van expediteur, uitgeoefend door

in andere lidstaten gevestigde marktdeelnemers -

Nationale regeling volgens welke inschrijving

in ondernemingsregister vereist is”

In zaak C-264/99,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu en M. Patakia, leden van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxembourg bij C. Gómez de la Cruz, lid van die dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door I. M. Braguglia, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie-Adélaïde 5,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door een regeling te handhaven, volgens welke gemeenschapsonderdanen die als dienstverrichter in Italië de werkzaamheid van expediteur uitoefenen, ingeschreven moeten zijn in een bijzonder register bij de kamers van koophandel, na voorafgaande goedkeuring van het Ministerie van Binnenlandse zaken, de krachtens de artikelen 12 EG, 43 EG en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward (rapporteur), kamerpresident, A. La Pergola en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber


griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 februari 2000,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 16 juli 1999, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld, strekkende tot vaststelling dat de Italiaanse Republiek, door een regeling te handhaven, volgens welke gemeenschapsonderdanen die als dienstverrichter in Italië de werkzaamheid van expediteur uitoefenen, ingeschreven moeten zijn in een bijzonder register bij de kamers van koophandel, na voorafgaande goedkeuring van het Ministerie van Binnenlandse zaken, de krachtens de artikelen 12 EG, 43 EG en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

De litigieuze nationale bepalingen

2.
    Italiaanse wet nr. 1442 van 14 november 1941 (GURI nr. 6 van 9 januari 1942), in de versie zoals die gold ten tijde van de precontentieuze procedure, voert vergunningenlijsten voor expediteurs in.

3.
    Volgens artikel 4 van wet nr. 1442 is elke natuurlijke of rechtspersoon die de werkzaamheid van expediteur uitoefent, verplicht zich te laten inschrijven in een bijzonder register bij de territoriaal bevoegde kamer van koophandel. Artikel 6 vandeze wet preciseert, aan welke voorwaarden de aanvraag om inschrijving moet voldoen, en bepaalt in het bijzonder dat de buitenlandse ondernemingen en vennootschappen, of meer in het algemeen de ondernemingen vertegenwoordigd door buitenlandse onderdanen, bij de aanvraag de goedkeuring van het Ministerie van Binnenlandse zaken moeten voegen.

De precontentieuze procedure

4.
    Van oordeel dat de artikelen 4 en 6 van wet nr. 1442 in strijd zijn met het gemeenschapsrecht, heeft de Commissie de Italiaanse regering bij aanmaningsbrief van 17 juni 1997 in kennis gesteld van haar grieven en haar uitgenodigd, binnen twee maanden na ontvangst van de brief haar opmerkingen dienaangaande te maken.

5.
    De Italiaanse regering heeft daarop bij brief van 22 augustus 1997 geantwoord. Dit antwoord achtte de Commissie niet bevredigend, zodat zij op 18 mei 1998 een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht, waarin zij de Italiaanse Republiek verzocht, binnen twee maanden na ontvangst van dat advies de nodige maatregelen te treffen om zich daarnaar te voegen.

6.
    Aangezien de Commissie het antwoord van de Italiaanse regering op het met redenen omkleed advies ontoereikend achtte, heeft zij besloten het onderhavige beroep in te stellen.

Ten gronde

Argumenten van partijen

7.
    In haar verzoekschrift stelt de Commissie, dat wet nr. 1442 inbreuk maakt op de beginselen zoals geformuleerd in de artikelen 12 EG, 43 EG en 49 EG.

8.
    Zij merkt op dat de inschrijvingsverplichting, ook al is zij niet rechtstreeks discriminerend, voor de in een andere lidstaat dan in Italië gevestigde marktdeelnemer een belemmering vormt voor de uitoefening van zijn werkzaamheid in laatstgenoemde lidstaat. Aangezien eenieder die de werkzaamheid van expediteur uitoefent zonder vooraf te zijn ingeschreven in het bijzonder register, zich blootstelt aan strafsancties (artikel 2 van wet nr. 1442), zou hieruit duidelijk volgen, dat de inschrijvingsplicht een essentiële voorwaarde is om die werkzaamheid op het Italiaanse grondgebied te kunnen uitoefenen.

9.
    Volgens de Commissie is het vaste rechtspraak, dat artikel 49 EG niet alleen de afschaffing van iedere discriminatie van de dienstverrichter op grond van diens nationaliteit verlangt, maar tevens de opheffing van iedere beperking - ook indien deze zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten - die de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, belemmert (zie arrest van 25 juli 1991, Säger, C-76/90, Jurispr. blz. I-4221). Inzonderheid mag volgens haar een lidstaat de verrichting van diensten op zijn grondgebied niet afhankelijk stellen van de inachtneming van alle voorwaarden die voor vestiging gelden, omdat daardoor elk nuttig effect zou worden ontnomen aan de bepalingen die het vrij verrichten van diensten moeten verzekeren (zie arrest van 26 februari 1991, Commissie/Italië, C-180/89, Jurispr. blz. I-709).

10.
    De Commissie voegt hieraan toe, dat artikel 6 van wet nr. 1442, waarin de voorwaarden voor de aanvraag om inschrijving worden gepreciseerd, onverenigbaar is met de fundamentele beginselen van de artikelen 12 EG en 43 EG.

11.
    In haar verweerschrift betwist de Italiaanse regering deze grieven niet en geeft zij te kennen, dat nieuwe nationale bepalingen in voorbereiding zijn, zodat deze grieven weldra tot het verleden zullen behoren.

Beoordeling door het Hof

12.
    Vaststaat dat de Italiaanse regering niet bestrijdt, dat de artikelen 4 en 6 van wet nr. 1442 de door gemeenschapsonderdanen in Italië uitgeoefende werkzaamheid van expediteur belemmeren.

13.
    Weliswaar is het niet uitgesloten, dat dergelijke belemmeringen onder bepaalde voorwaarden kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, doch uit het verweerschrift van de Italiaanse regering noch uit de overige stukken van het dossier komen dergelijke redenen, die in casu zouden kunnen worden ingeroepen, naar voren.

14.
    Mitsdien moet worden vastgesteld, dat de Italiaanse Republiek, door een regeling te handhaven, volgens welke gemeenschapsonderdanen die als dienstverrichter in Italië de werkzaamheid van expediteur uitoefenen, ingeschreven moeten zijn in een bijzonder register bij de kamers van koophandel, na voorafgaande goedkeuring van het Ministerie van Binnenlandse zaken, de krachtens de artikelen 12 EG, 43 EG en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

15.
    Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dat is gevorderd. Daar de Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1)    Door een regeling te handhaven, volgens welke gemeenschapsonderdanen die als dienstverrichter in Italië de werkzaamheid van expediteur uitoefenen, ingeschreven moeten zijn in een bijzonder register bij de kamers van koophandel, na voorafgaande goedkeuring van het Ministerie van Binnenlandse zaken, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 12 EG, 43 EG en 49 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)    De Italiaanse Republiek wordt in de kosten verwezen.

Edward
La Pergola
Ragnemalm

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 juni 2000.

De griffier

De president van de Vierde kamer

R. Grass

D. A. O. Edward


1: Procestaal: Italiaans.