Language of document : ECLI:EU:F:2016:29

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

2 maart 2016

Zaak F‑84/15

Bernd Loescher

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Vakbondsvertegenwoordiger – Terbeschikkingstelling van een vak- of beroepsorganisatie – Bevorderingsronde 2014 – Besluit om verzoeker niet te bevorderen – Artikel 45 van het Statuut – Vergelijking van de verdiensten – Ontbreken van een statutaire verplichting om te voorzien in een specifieke methode om de verdiensten te vergelijken van personeel dat ter beschikking van een vak- of beroepsorganisatie is gesteld – Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten – Beoordeling van het niveau van de gedragen verantwoordelijkheid – Bewijselementen – Toezicht op een kennelijk onjuiste beoordeling”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Loescher vraagt om nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Raad van de Europese Unie om hem in het kader van de bevorderingsronde 2014 niet naar de rang AD 12 te bevorderen.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Loescher draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Opstelling – Ambtenaren die een functie van personeelsvertegenwoordiger uitoefenen – Verplichting om een specifieke methode vast te stellen om de verdiensten te vergelijken van het personeel dat ter beschikking van een vak- of beroepsorganisatie is gesteld – Geen verplichting – Beoordeling door een andere ambtenaar die ter beschikking van dezelfde organisatie is gesteld – Toelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van de verdiensten – Modaliteiten – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Grenzen – Eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel – Noodzaak van een procedure om de subjectiviteit van de beoordelingen van verschillende beoordelaars weg te kunnen nemen – Toepassing van een methode ter verfijning van de in cijfers uitgedrukte beoordelingen van de ambtenaren – Toelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

3.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van de verdiensten – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Beoordeling van het niveau van de gedragen verantwoordelijkheden – Rechterlijke toetsing – Grenzen – Kennelijk onjuiste beoordeling – Bewijslast

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1)

4.      Ambtenaren – Vertegenwoordiging – Verplichtingen verbonden aan de uitoefening van een functie van personeelsvertegenwoordiger – Inaanmerkingneming bij de opstelling van het beoordelingsrapport – Verplichting voor de beoordelaars

(Ambtenarenstatuut, art. 24 ter en 43, en bijlage II, art. 1, zesde alinea)

1.      Aangezien het tot aanstelling bevoegd gezag over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt om de procedure of methode vast te stellen die het voor de vergelijking van de verdiensten het meest geschikt acht, leidt het ontbreken van de invoering van een beoordelingsregeling ad hoc voor ambtenaren die werkzaamheden uitoefenen in het kader van een terbeschikkingstelling van een vak- of beroepsorganisatie (VBO) niet tot discriminatie. Een ambtenaar kan van een instelling dus niet verlangen dat zij regels vaststelt voor de specifieke organisatie van procedures en methodes ter vergelijking van de verdiensten van de ambtenaren op basis van hun respectieve statutaire positie.

Wat de werkzaamheden op het gebied van de vertegenwoordiging van het personeel betreft, deze kunnen niet worden beoordeeld door de beoordelaars van de diensten van de instelling. Deze vallen immers niet onder hun gezag, aangezien die werkzaamheden zich afspelen buiten het functionele kader waarbinnen ingevolge artikel 43 van het Statuut de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst van elke ambtenaar normaal worden beoordeeld. Een instelling heeft door de invoering van een beoordelingsprocedure en de toepassing daarvan op een ter beschikking van een VBO gestelde ambtenaar juist aan dat vereiste voldaan, wanneer die procedure een andere, ter beschikking van diezelfde VBO gesteld ambtenaar de gelegenheid biedt om, zonder dat er sprake is van een verhouding van ondergeschiktheid, als beoordelaar op te treden, en bovendien alleen ten aanzien van de belanghebbende, en zodoende zijn bekwaamheid, prestaties en gedrag te beoordelen in zijn functie bij de betrokken VBO.

(cf. punten 62‑64)

Referentie:

Hof: arrest van 1 juli 1976, de Wind/Commissie, 62/75, EU:C:1976:103, punt 17

Gerecht van eerste aanleg: arresten van 21 oktober 1992, Maurissen/Rekenkamer, T‑23/91, EU:T:1992:106, punt 14; van 26 september 1996, Maurissen/Rekenkamer, T‑192/94, EU:T:1996:133, punten 41 en 44, en van 19 oktober 2006, Buendía Sierra/Commissie, T‑311/04, EU:T:2006:329, punt 131

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 7 november 2007, Hinderyckx/Raad, F‑57/06, EU:F:2007:188, punt 60, en van 14 juli 2011, Praskevicius/Parlement, F‑81/10, EU:F:2011:120, punt 53

2.      Om het bevorderingsstelsel zo gelijkwaardig mogelijk te maken, dient het tot aanstelling bevoegd gezag op grond van artikel 45 van het Statuut ervoor te waken dat de vergelijking van de verdiensten objectief is, ten eerste door de vergelijkbaarheid van de beoordelingen van alle ambtenaren te garanderen door middel van de vaststelling van een gemeenschappelijke schaal voor de beoordeling en ten tweede door de beoordelaars homogene criteria voor de beoordeling te geven.

Er kan immers een groot verschil bestaan in de beoordelingen van de ambtenaren van de verschillende diensten van een instelling, hetgeen een bron van problemen is wanneer het tot aanstelling bevoegd gezag met eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel de verdiensten van alle betrokken ambtenaren moet vergelijken. In dat opzicht is een beoordelingsmethode die bestaat in een vergelijking van het gemiddelde van de analytische beoordelingen van de verschillende diensten van een instelling en die de subjectiviteit beoogt weg te nemen als gevolg van de beoordelingen door verschillende beoordelaars ter zake dienend. De methode ter verfijning van de in cijfers uitgedrukte beoordelingen van de ambtenaren, teneinde de verdiensten van alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren te vergelijken, is derhalve niet ongeschikt, met name met het oog op het wegnemen van de relatieve subjectiviteit van verschillende beoordelaars bij de toekenning van punten, daar sommige objectief gezien strenger zijn dan anderen. Bovendien beoogt deze methode uitvoering te geven aan het beginsel van gelijke behandeling, aangezien deze ten eerste uniform wordt toegepast op alle ambtenaren, daaronder begrepen zij die ter beschikking van een vak- of beroepsorganisatie zijn gesteld en wier beoordelingsrapport wordt opgesteld door een beoordelaar die niet hun meerdere is. Ten tweede maakt deze het mogelijk om de verdiensten te vergelijken op basis van vergelijkbare informatie en inlichtingen, in casu de in identieke vorm gepresenteerde beoordelingsrapporten en de gemiddelde punten die op het niveau van de instelling zijn gewogen en gelijkgetrokken.

(cf. punten 65, 67 en 68)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arresten van 3 oktober 2000, Cubero Vermurie/Commissie, T‑187/98, EU:T:2000:225, punt 85, en van 19 oktober 2006, Buendía Sierra/Commissie, T‑311/04, EU:T:2006:329, punt 169

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest van 3 juni 2015, Gross/EDEO, F‑78/14, EU:F:2015:52, punten 44 en 45, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑472/15 P

3.      De uitoefening van bepaalde functies op het gebied van de vertegenwoordiging van het personeel, zoals die van voorzitter van een personeelscomité of voorzitter van een vak- of beroepsorganisatie (VBO), kan in bepaalde gevallen doen veronderstellen dat die functies door hun aard meebrengen dat grote verantwoordelijkheid wordt gedragen. Wanneer een ter beschikking van een dergelijke organisatie gesteld ambtenaar echter niet het bewijs levert van de echtheid, het niveau en de duur van de verantwoordelijkheden die hij daadwerkelijk en specifiek heeft gedragen in verband met de onderhandelingen over de vaststelling van het nieuwe Statuut, is niet aangetoond dat het tot aanstelling bevoegd gezag, gelet op zijn ruime beoordelingsbevoegdheid, met het oog op een bevorderingsronde niet kennelijk van mening kan zijn dat de respectieve functies van andere naar de hogere rang bevorderde ambtenaren, die zij permanent uitoefenen en niet tijdelijk zoals in het geval van de betrokkenen, een hoger niveau van verantwoordelijkheid meebrengen dan de verantwoordelijkheid die de ter beschikking gestelde ambtenaar heeft gedragen.

Het Gerecht voor ambtenarenzaken kan in het kader van zijn toezicht op de wettigheid niet alle dossiers van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren gedetailleerd onderzoeken, teneinde zich ervan te vergewissen dat het het eens is met de conclusie van het tot aanstelling bevoegd gezag noch kan het zich in de plaats stellen van zijn beoordeling van de bekwaamheden en de verdiensten van de betrokken ambtenaren.

(cf. punten 79, 80 en 82)

4.      De instellingen zijn gehouden om de nodige voorwaarden te scheppen om de uitoefening van de functie van personeelsvertegenwoordiger of zelfs van vakbondsvertegenwoordiger te verzekeren en de ambtenaar kan in dat opzicht geen nadeel ondervinden van het feit dat hij een functie uitoefent in de organen die het personeel vertegenwoordigen of in verenigingen, zoals een vakbond.

Artikel 1, zesde alinea, tweede volzin, van bijlage II bij het Statuut beoogt de rechten te beschermen van leden van het personeelscomité en van de ambtenaren die in opdracht van het personeelscomité zitting hebben in statutaire of door de instelling ingestelde organen, door hen te beschermen tegen elk nadeel dat zij door de uitoefening van hun activiteiten als statutaire vertegenwoordiger van het personeel zouden kunnen ondervinden. Dit is met name de reden waarom de werkzaamheden van personeelsvertegenwoordiger in aanmerking moeten worden genomen bij de opstelling van het beoordelingsrapport van de betrokken ambtenaren. Voorts beoogt de eerste volzin van deze bepaling de deelneming van ambtenaren aan de vertegenwoordiging van het personeel van hun instelling te vergemakkelijken, door hun met name toe te staan om daaraan deel te nemen in het kader van de arbeidstijd die normaliter wordt besteed aan de taken binnen hun instelling, en niet buiten die arbeidstijd, of in het kader van een terbeschikkingstelling bij een vak- of beroepsorganisatie, hetgeen impliceert dat zij ten dele of volledig worden vrijgesteld van het werk in de diensten van de instelling.

(cf. punten 90 en 91)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arresten van 26 september 1996, Maurissen/Rekenkamer, T‑192/94, EU:T:1996:133, punten 40 en 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en van 5 november 2003, Lebedef/Commissie, T‑326/01, EU:T:2003:291, punt 49

Gerecht van de Europese Unie: arrest van 16 december 2010, Lebedef/Commissie, T‑364/09 P, EU:T:2010:539, punt 23