Language of document :

Beroep ingesteld op 30 december 2009 - Hubei Xinyegang Steel / Raad van de Europese Unie

(Zaak T-528/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd (vertegenwoordigers: F. Carlin, barrister, N. Niejahr, Q. Azau, A. MacGregor, lawyers)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

verordening (EG) nr. 926/2009 van 24 september 2009 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China1, nietigverklaren voor zover deze een antidumpingrecht en een definitieve inning van voorlopige rechten instelt op de door verzoekster geëxporteerde goederen, subsidiair, deze verordening nietigverklaren wat de voorlopige rechten ten aanzien van verzoekster betreft;

verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige verzoek strekt tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 926/2009 van 24 september 2009 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, voor zover deze op verzoekster van toepassing is.

Verzoekster voert drie middelen aan.

Ten eerste voert verzoekster aan dat de Raad de feiten kennelijk onjuist heeft beoordeeld door de "betrokken producten" aan de hand van te eenvoudig voorgestelde categorieën te identificeren. Vervolgens stelt zij dat de Commissie ten onrechte een vergelijking maakt met in de VS geproduceerde goederen.

Ten tweede betoogt verzoekster dat de Raad artikel 9, lid 5, van de basisverordening2 schendt door in de bestreden verordening verzoeksters IB-status in te trekken terwijl deze aanvankelijk, tijdens de administratieve procedure voorafgaand aan de publicatie van de voorlopige verordening, door de Commissie was toegekend.3

Ten derde stelt verzoekster dat de Raad de artikelen 9, lid 4, en 10, lid 2, van de basisverordening schendt door het instellen van een definitief recht en de beslissing de voorlopige rechten, geheven op de door verzoekster naar de EU geëxporteerde "betrokken producten", te innen, aangezien deze beslissingen gegrond zijn op een kennelijk onjuiste vaststelling van het bestaan van een dreigende aanmerkelijke schade.

____________

1 - PB 2009, L 262, blz. 19

2 - Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1)

3 - Verordening (EG) nr. 289/2009 van de Commissie van 7 april 2009 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, PB L 94, blz. 48