CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
A. LA PERGOLA
van 9 juli 1998 (1)
Zaak C-342/96
Koninkrijk Spanje
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
Staatssteun - Toepassing van wettelijke rentevoet in kader van overeenkomsten
inzake terugbetaling van lonen en inning van socialeverzekeringsschulden
Met het onderhavige beroep verzoekt het Koninkrijk Spanje om
nietigverklaring van beschikking 97/21/EGKS, EG van de Commissie van 30 juli
1996 betreffende aan Compañia Española de Tubos por Extrusíon SA, te Llodio
(Álava), verleende staatssteun.(2)
De feiten en het nationale recht
Compañia Española de Tubos por Extrusíon SA (hierna: Tubacex), is een
te Llodio (Álava) gevestigde particuliere onderneming die gespecialiseerd is in de
productie van naadloze stalen buizen. Te Amurrio (Álava) heeft zij een
staalproducerende dochteronderneming, Acería de Álava.
In juni 1992, na een lange periode van ernstige financiële moeilijkheden, werd
Tubacex voorlopig insolvent verklaard en werden de betalingen opgeschort,
overeenkomstig de ter zake geldende nationale wettelijke regeling.(3) Daarop
wendden de werknemers van Tubacex zich tot het Fondo de Garantía Salarial
(hierna: Fogasa) om betaling van de hun verschuldigde lonen te verkrijgen.
Fogasa is een onafhankelijk orgaan, dat onder toezicht van het Ministerie van
Arbeid en Sociale zekerheid staat en gefinancierd wordt uit werkgeversbijdragen.
Fogasa heeft tot taak, de niet betaalde lonen te betalen aan werknemers van
failliete of in moeilijkheden verkerende ondernemingen.(4) De betrokken
ondernemingen moeten de voorgeschoten bedragen nadien aan Fogasa
terugbetalen.(5) Artikel 32, lid 1, van koninklijk decreet nr. 505/85 luidt als volgt:
Teneinde het verhaal van de verschuldigde bedragen te vergemakkelijken, kan het
Fondo de Garantía Salarial terugbetalingsovereenkomsten sluiten die de vorm, de
termijn en de zekerheden regelen, waarbij de doeltreffendheid van het verhaal
krachtens subrogatie in overeenstemming moet worden gebracht met de eisen
verband houdend met het voortbestaan van de onderneming en het behoud van de
werkgelegenheid. Over de bedragen waarvan de terugbetaling wordt uitgesteld, is
rente verschuldigd, berekend naar de geldende wettelijke rentevoet.
In het decreet van de minister van Arbeid en Sociale zekerheid van 20 augustus
1995 zijn de criteria neergelegd die Fogasa moet naleven binnen de grenzen van
de vereiste manoeuvreerruimte die het mogelijk maakt de kenmerken van ieder
afzonderlijk geval in aanmerking te nemen. In artikel 2, lid 1, zijn de maximale
termijnen van uitstel van betaling vastgelegd die Fogasa mag toestaan. Artikel 3,
dat de zekerheden betreft, bepaalt, dat een toereikend bevonden zekerheid moet
worden verlangd. Ingevolge artikel 6, lid 3, kan Fogasa voorts een verzoek om
uitstel van betaling of betaling in termijnen afwijzen.
Binnen het zo-even geschetste rechtskader sloten Fogasa, Tubacex en Acería
de Álava op 10 juli 1992 een overeenkomst, op grond waarvan Fogasa de
werknemers de hun verschuldigde lonen zou uitbetalen ten belope van 444 327 300
PTA. Tubacex en Acería de Álava verplichtten zich, dit bedrag vermeerderd met
211 641 186 PTA aan rente, berekend op de voet van 10 % per jaar, terug te
betalen over een periode van acht jaar. Die overeenkomst is nadien tweemaal
gewijzigd(6) en op 10 maart 1994 vervangen door een nieuwe overeenkomst, die op
haar beurt op 3 oktober 1994 is gewijzigd.(7)
Thans wil ik even ingaan op de overeenkomsten tussen Tubacex en Acería
de Álava, enerzijds, en de algemene kas van de sociale zekerheid, anderzijds,
betreffende het uitstel van betaling en betaling in termijnen van de schulden die
zijn ontstaan doordat de betrokken ondernemingen de socialezekerheidsbijdragen
niet hebben betaald.
Die overeenkomsten zijn gebaseerd op artikel 20 van de van de algemene wet
inzake de sociale zekerheid, dat luidt als volgt:
1. Uitstel van betaling of betaling in termijnen van schulden ter zake van
socialeverzekeringsbijdragen of verhogingen van die bijdragen kan worden
toegestaan.
(...)
3. Uitstel van betaling of betaling in termijnen van schulden ter zake van
socialeverzekeringsbijdragen kan worden toegestaan in de vorm en als bepaald
door de minister van Arbeid en Sociale zekerheid, rekening houdend met de
omstandigheden van ieder afzonderlijk geval.
In geval van uitstel van betaling wordt een vertragingsrente van 20 % berekend.(8)
De voorwaarden voor uitstel van betaling en betaling in termijnen zijn bepaald in
koninklijk decreet nr. 1517/1991 van 11 oktober 1991. Artikel 39 van dat decreet,
met de titel Discretionaire bevoegdheid van de administratie, bepaalt: Uitstel
van betaling ter zake van socialeverzekeringsschulden wordt op discretionaire wijze
verleend; een toereikende zekerheid kan worden verlangd overeenkomstig de in
artikel 30 van dit koninklijk besluit bepaalde voorwaarden (...)
Artikel 41 van dit decreet, met de titel Vorm, voorwaarden en
uitvoeringsbepalingen, luidt:
1. Het uitstel van betaling en de betaling in termijnen als bedoeld in het vorige
artikel kunnen worden toegestaan in de vorm en op de voorwaarden als bepaald
door de minister van Arbeid en Sociale zekerheid.
2. In ieder geval geeft uitstel van betaling en de betaling in termijnen van
sociale verzekeringsschulden aanleiding tot betaling van interessen vanaf de
ingangsdatum van het uitstel of de betaling in termijnen tot aan de datum van
betaling, berekend naar de wettelijke rentevoet die geldt op het ogenblik waarop
die betalingsfaciliteiten worden verleend (...)
De uitvoeringsbepalingen van koninklijk decreet nr. 1517/1991 zijn nader uitgewerkt
in een ministerieel decreet van 8 april 1992. Meer in het bijzonder is artikel 11 van
dat decreet voor de onderhavige zaak relevant. Het bepaalt: De algemene kas
voor de sociale zekerheid kan op discretionaire wijze uitstel van betaling en
betaling in termijnen toestaan van schulden jegens de beheersorganen en de
gemeenschappelijke diensten van de sociale zekerheid.
De sociale zekerheid had een reeks schuldvorderingen op Tubacex,
waarover een regeling was getroffen in de overeenkomst van oktober 1993(9),
waarbij een einde werd gemaakt aan de surseance van betaling. Na die
overeenkomst hebben Tubacex en Acería de Álava andermaal de
socialeverzekeringsbijdragen niet betaald, waardoor de schuld van Tubacex uitkwam
op 1 156 601 560 PTA en die van Acería de Álava op 255 325 925 PTA. Ingevolge
artikel 27 van de algemene wet inzake de sociale zekerheid zijn die bedragen
verhoogd met een vertragingstoeslag.(10)
Op 25 maart en 2 april 1994 sloot de algemene kas van de sociale zekerheid met
Tubacex en Acería de Álava overeenkomsten over de terugbetaling van de
betrokken bedragen. Meer in het bijzonder kwamen partijen een uitstel van
betaling en een betaling in termijnen overeen, conform de hierboven beschreven
bepalingen. In beide overeenkomsten was bepaald, dat over de terug te betalen
bedragen 9 % vertragingsrente zou worden betaald.(11)
De bestreden beschikking
Na een voorafgaand onderzoek stelde de Commissie op 30 juli 1996 de
bestreden beschikking vast. Artikel 1 luidt als volgt:
De maatregelen die Spanje heeft genomen ten aanzien van Compañia Española
de Tubos por Extrusión SA (Tubacex) en ten aanzien van Acería de Álava
behelsden steunbestanddelen welke onrechtmatig werden verleend en
onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt krachtens artikel 92 van het
EG-Verdrag en beschikking nr. 3855/91/EGKS, aangezien de toegepaste rentevoet
onder de bestaande markttarieven lag. Het betreft de volgende regelingen:
1) de kredietovereenkomst die op 10 juli 1992 tussen het loongarantiefonds
(Fondo de Garantía Salarial - Fogasa), Tubacex en Acería de Álava werd
gesloten betreffende een totaalbedrag van 444 327 300 PTA als hoofdsom,
gewijzigd bij de overeenkomsten van 8 februari 1993 en van 16 februari
1994 (die betrekking hadden op een hoofdsom van 376 194 872 PTA
respectievelijk 372 000 000 PTA);
2) de leningovereenkomst die op 10 maart 1994 tussen Fogasa, Tubacex en
Acería de Álava werd gesloten betreffende een totaalbedrag van
465 727 750 PTA als hoofdsom, gewijzigd bij de overeenkomst van
3 oktober 1994 betreffende een totaalbedrag van 469 491 521 PTA als
hoofdsom;
3) de overeenkomst die op 25 maart 1994 tussen de sociale zekerheid en
Acería de Álava werd gesloten met het oog op de herschikking van schulden
ten belope van 274 409 604 PTA;
4) de overeenkomst die op 12 april 1994 tussen de sociale zekerheid en
Tubacex werd gesloten met het oog op de herschikking van schulden ten
belope van 1 409 957 329 PTA.
In artikel 2 werd Spanje bijgevolg verzocht de steunbestanddelen van de in
artikel 1 genoemde regelingen ongedaan te maken door deze in te trekken of door
de normale marktvoorwaarden toe te passen op het rentetarief dat gehanteerd
werd vanaf het tijdstip waarop de leningen van Fogasa initieel werden toegekend
en het tijdstip waarop de herschikking van de schuld aan de sociale zekerheid na
de surseance werd overeengekomen, en het bedrag te innen dat overeenkomt met
het verschil tussen dit tarief en het feitelijk toegepaste tarief tot aan de datum
waarop de steun ongedaan werd gemaakt (...)
Met het onderhavige beroep komt het Koninkrijk Spanje op tegen die beschikking.
Meer in het bijzonder bestrijdt het de beoordeling van de Commissie voorzover
deze de wijze van terugbetaling van de door Fogasa verstrekte kredieten alsmede
het uitstel van betaling en de betaling in termijnen als staatssteun kwalificeert.
De gestelde schending van artikel 118 van het Verdrag
De Spaanse regering betoogt in de eerste plaats, dat de beschikking in strijd
is met artikel 118 van het Verdrag.(12) De door de Commissie als staatssteun
gekwalificeerde maatregelen zouden in werkelijkheid maatregelen van
arbeidsrechtelijke en in het bijzonder van socialezekerheidsrechtelijke aard zijn, een
gebied dat tot de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten behoort en waarop de
Commissie enkel een initiërende en coördinerende taak heeft. Fogasa betaalt alleen
maar de lonen van de werknemers die de onderneming niet heeft betaald en
vervult dus een loongarantie-functie die een bestanddeel van de
arbeidsovereenkomst vormt. Voorts zou het verhaal van schulden van
ondernemingen jegens de algemene kas van de sociale zekerheid onder de
algemene wet inzake de sociale zekerheid vallen; het zou hier dus om een
socialezekerheidsregel gaan die bepaalt, hoe de bij op grond van die wet ontstane
verplichtingen moeten worden nagekomen.
De kern van het betoog van de Spaanse regering is, dat de Commissie artikel 118
van het Verdrag heeft geschonden door maatregelen die tot het gebied van de
sociale zekerheid behoren, als staatssteun te kwalificeren. Die stelling kan mij
echter niet overtuigen. Zoals de Commissie terecht in haar verweerschrift heeft
opgemerkt, zijn het niet de maatregelen van Fogasa en van de sociale zekerheid
als zodanig die steunbestanddelen opleveren, maar de wijze waarop de aan die
instellingen verschuldigde bedragen moeten worden terugbetaald, en meer in het
bijzonder het feit dat over de te verhalen bedragen rente wordt berekend tegen de
wettelijke rentevoet in plaats van tegen de marktrentevoet. Met andere woorden
en zoals de Commissie zegt, is noch het voorschieten van de lonen door Fogasa,
noch het door de algemene kas van de sociale zekerheid verleende uitstel van
betaling op zich als staatssteun gekwalificeerd. Wat daarentegen wel steun oplevert,
is het feit dat de ondernemingen bij de terugbetaling van de voorgeschoten
bedragen of de aflossing van de herschikte schulden een voorkeursbehandeling
genieten, daar de op hen toegepaste rentevoet - de wettelijke rentevoet - lager is
dan de marktrentevoet.
De betrokken beschikking levert dus geen schending van artikel 118 op: zij betreft
niet het optreden van Fogasa of de algemene kas van de sociale zekerheid en
interfereert evenmin met de sociale functie van die instellingen. Alleen de
financiële betrekkingen tussen deze laatste en de ondernemingen worden erin
geviseerd. Het Hof heeft socialezekerheidsmaatregelen overigens reeds als
staatssteun gekwalificeerd. Volgens vaste rechtspraak maakt artikel 92, lid 1, geen
onderscheid naar de redenen of doeleinden der bedoelde maatregelen, doch ziet
het naar hun gevolgen (arrest van 2 juli 1974, Italië/Commissie, 173/73, Jurispr.
blz. 709, punt 13). Het sociale karakter van de tegemoetkomingen (...) volstaat dus
niet om ze reeds aanstonds niet als steunmaatregelen in de zin van artikel 92 van
het Verdrag te kunnen aanmerken.(13) Uit die rechtspraak blijkt dus dat, anders
dan de Spaanse regering stelt, het sociale karakter van de door Fogasa en de
algemene kas van de sociale zekerheid getroffen maatregelen niet volstaat om de
toepasselijkheid van artikel 92 uit te sluiten.
Het algemene karakter van de bestreden maatregelen
Voorts betoogt het Koninkrijk Spanje, dat in casu niet voldaan is aan de in
artikel 92 van het Verdrag gestelde voorwaarden om de maatregelen van Fogasa
en de algemene kas van de sociale zekerheid als staatssteun te kunnen kwalificeren.
Met name het feit dat de wettelijke rentevoet en niet de marktrentevoet op de op
de ondernemingen rustende terugbetalingsverplichtingen wordt toegepast, zou
staatssteun opleveren; de Spaanse regering stelt echter, dat de toepassing van de
wettelijke rentevoet bij wet is opgelegd en een algemene regel is die geldt voor alle
relaties tussen ondernemingen enerzijds, en Fogasa en de algemene kas van de
sociale zekerheid anderzijds. Anders gezegd, in casu komen dus alle
ondernemingen in aanmerking voor de staatssteun, en begunstigt deze laatste niet
bepaalde ondernemingen of bepaalde producties, zoals daarentegen in artikel 92,
lid 1, wordt verlangd.
Dit argument kan mij evenmin overtuigen. Het lijdt geen twijfel dat maatregelen
met een algemene strekking buiten de werkingssfeer van artikel 92 van het Verdrag
vallen. Het Hof heeft echter reeds geoordeeld, dat maatregelen die op het eerstegezicht op alle ondernemingen van toepassing zijn, in zekere mate selectief kunnen
zijn en dus kunnen worden aangemerkt als maatregelen die bepaalde
ondernemingen of bepaalde producties begunstigen. Dat is met name het geval,
wanneer de administratie die een algemene regel moet toepassen, bij de vaststelling
van de handeling over een zekere vrijheid beschikt. In het arrest
Frankrijk/Commissie, reeds aangehaald, oordeelde het Hof, dat de nationale
regeling bepaalde ondernemingen in een gunstiger positie [kon] brengen dan
andere en dus de kenmerken van steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het
Verdrag [kon] hebben, daar de betrokken nationale instantie over een
discretionaire bevoegdheid [beschikte] waardoor [zij] de financiële bijdrage op
grond van diverse criteria [kon] aanpassen (...)(14)
Wanneer de administratie dus over een discretionaire beoordelingsmarge beschikt,
is er volgens deze rechtspraak geen sprake meer van een maatregel met een
algemene strekking. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, beschikt de
overheid in het onderhavige geval over een dergelijke beoordelingsmarge. Dat blijkt
uitdrukkelijk uit de wetgeving die de werking van Fogasa en de algemene kas van
de sociale zekerheid regelt. Met betrekking tot Fogasa preciseert het decreet van
de minister van Arbeid en Sociale zekerheid van 20 augustus 1995, waarin de door
Fogasa te hanteren algemene criteria zijn neergelegd, dat die criteria moet worden
toegepast binnen de grenzen van de vereiste manoeuvreerruimte die het mogelijk
maakt de kenmerken van ieder afzonderlijk geval in aanmerking te nemen. Voorts
zijn in artikel 2, lid 1, van het decreet maximale termijnen voor het uitstel van
betaling bepaald; Fogasa kan dus in feite kiezen welke aflossingstermijn zij de
onderneming oplegt. Een ander discretionair element blijkt uit artikel 3 van het
decreet, dat de zekerheden betreft en waar wordt gezegd dat een toereikend
bevonden zekerheid moet worden verlangd. Ten slotte bepaalt artikel 6, lid 3, dat
Fogasa een verzoek om uitstel van betaling of betaling in termijnen mag afwijzen.
Wat de activiteiten van de algemene kas van de sociale zekerheid betreft, blijkt de
beoordelingsmarge uit de wettelijke regeling zelf. Artikel 39, lid 1, (met de titel
Discretionaire bevoegdheid van de overheid) bepaalt, dat het verlenen van
uitstel van betaling (...) een discretionair karakter heeft.(15)
Bij hun optreden beschikken Fogasa en de algemene kas van de sociale zekerheid
dus over een beoordelingsmarge. Deze laatste omvat kennelijk niet de bepaling van
de rentevoet, want dat is de wettelijke rentevoet, maar wel de concrete inhoud van
de maatregel. Volgens de rechtspraak van het Hof volstaat dat om uit te sluiten dat
het om - buiten de werkingssfeer van artikel 92, lid 1, vallende - maatregelen met
een algemene strekking gaat.
Voorts merkt de Spaanse regering op, dat de Commissie haar standpunt over het
karakter van de litigieuze steun heeft gewijzigd: aanvankelijk stelde zij, dat de steun
in de toepassing van de wettelijke rentevoet was gelegen, terwijl zij zich thans op
het standpunt stelt dat het de beoordelingsmarge is waarover Fogasa en de
algemene kas van de sociale zekerheid met betrekking tot de details van hun
maatregelen beschikken, die steun oplevert. Dat is echter niet het geval. Wanneer
het erom gaat het bestaan van staatssteun vast te stellen, zijn de twee aspecten
uiteraard nauw met mekaar verwant: de toepassing van de wettelijke rentevoet in
plaats van de marktrentevoet vormt het voordeel dat aan de betrokken
onderneming wordt verleend, terwijl wegens het voorhanden zijn van de
beoordelingsmarge kan worden geconcludeerd, dat het niet om een maatregel met
een algemene strekking gaat,maar om een maatregel die bepaalde ondernemingen
of bepaalde producties kan begunstigen, zoals artikel 92, lid 1, verlangt.
De vraag of de steun met staatsmiddelen is bekostigd en of de mededinging is
vervalst
De Spaanse regering betoogt, dat de maatregelen van Fogasa en de
algemene kas van de sociale zekerheid geen staatssteun opleveren, daar zij voor de
overheid geen kosten meebrengen noch een inkomstenderving veroorzaken.
Ook dat argument snijdt geen hout. Het behoeft immers geen betoog, dat de staat
door de toepassing van de wettelijke rentevoet in ieder geval een financieel verlies
lijdt, dat gelijk is aan het verschil tussen de marktrentevoet en de in casu
toegepaste lagere wettelijke rentevoet.
Ten bewijze dat de mededinging niet wordt vervalst, betoogt de Spaanse regering
in wezen, dat de toepassing van de wettelijke rentevoet op zichzelf neutraal is, daar
hij wordt toegepast op alle ondernemingen die relaties met Fogasa en de algemene
kas van de sociale zekerheid hebben. In ieder geval zouden de gevolgen voor de
mededinging verwaarloosbaar zijn, daar het verschil tussen de door de banken
toegepaste rentevoet en de wettelijke rentevoet gering is en het bedrag waarover
rente moet worden berekend, niet zeer hoog is. Bijgevolg zou de gestelde steun
slechts een geringe invloed op de balans van de ondernemingen hebben. Ook op
dit punt ben ik het echter eens met de opmerking van de Commissie, dat de
betaling van lonen en socialezekerheidsbijdragen voor een onderneming een
bedrijfslast is, die uit de eigen financiële middelen van deze laatste behoort te
worden opgebracht.(16) Telkens wanneer de nakoming van die financiële
verplichtingen dus wordt vergemakkelijkt - en in casu is dat het geval doordat
uitstel van betaling is verleend met toepassing van een rentevoet die niet met de
marktrentevoet overeenstemt -, geniet de onderneming een extern voordeel, dat
de mededinging vervalst.
Voorts betoogt het Koninkrijk Spanje, dat de Commissie bij haar onderzoek
naar vermeende steun buiten beschouwing heeft gelaten dat de algemene wet
inzake de sociale zekerheid een vertragingstoeslag van 20 % oplegt, wanneer de
schuld te laat wordt betaald. Bij de beoordeling van het voordeel dat de
ondernemingen zouden hebben genoten, had de Commissie volgens het Koninkrijk
Spanje rekening moeten houden met die toeslag.
Dat is echter een ongegronde opmerking. Volgens de Commissie bestaat de
gewraakte steun er immers in, dat de wettelijke rentevoet is toegepast, terwijl de
vertragingstoeslag een onderdeel van het verschuldigd kapitaal is. Het gaat dus om
twee verschillende zaken. Indien de ondernemingen bovendien van die
vertragingstoeslag zouden zijn vrijgesteld, dan zou dat, zoals de Commissie
opmerkt, nog extra steun hebben opgeleverd.
Het gedrag van een particulier schuldeiser
Ten slotte betoogt het Koninkrijk Spanje, dat de Commissie niet op basis
van een verwijzing naar de door een particuliere bank toegepaste rente, namelijk
die welke de banken onderling toepassen, tot het bestaan van steun had mogen
concluderen. In casu had de overheid immers geen lening verstrekt om daar winst
uit te halen; zij had gewoon gehandeld als een particulier schuldeiser die een schuld
poogt te verhalen op een insolvente debiteur. Wanneer de debiteur zich in een
moeilijke economische situatie bevindt, beoogt de schuldeiser geen winst met de
condities die hij stelt: hij wil alleen betaling van de verschuldigde bedragen te
verkrijgen.
Ik kan dat argument niet accepteren. Het staat vast, dat Fogasa en de algemene
kas van de sociale zekerheid geen winstgevend doel nastreven, in die zin dat zij
geen winst beogen wanneer zij ondernemingen uitstel van betaling of betaling in
termijnen toestaan. Maar juist daarin ziet de Commissie de gewraakte steun: de
betrokken ondernemingen hebben een buiten de markt verkregen voordeel
genoten, en de regeling inzake staatssteun verbiedt juist staatsinterventie in de
economie die de marktcondities wijzigt op een wijze die zich niet verdraagt met de
beginselen van de vrije en onvervalste mededinging. Voorts heeft de overheid zich
in casu mijns inziens bovendien niet gehouden aan het door de Spaanse regering
aangevoerde criterium, namelijk het gedrag van een particulier schuldeiser die zijn
schuldvordering poogt te verhalen. Het valt immers vrij moeilijk aan te nemen, dat
een particulier schuldeiser tegen preferentiële voorwaarden leningen zou
verstrekken en uitstel van betaling zou toestaan aan ondernemingen in nood.
Integendeel, de grote economische moeilijkheden van dergelijke ondernemingen
vormen in de regel een reden om nieuwe leningen en gunstige
betalingsvoorwaarden voor reeds bestaande schulden te weigeren.
Conclusie
Gelet op het voorgaande geeft ik het Hof in overweging:
1) het beroep te verwerpen;
2) het Koninkrijk Spanje in de kosten te verwijzen.
- van het recht zich te organiseren in vakverenigingen en van collectieve
onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.
Te dien einde is de Commissie in nauw contact met de lidstaten werkzaam door het
verrichten van studies, het uitbrengen van adviezen en het organiseren van overleg zowel
omtrent vraagstukken die zich voordoen op het nationale plan als omtrent die welke de
internationale organisaties raken.
Alvorens de in dit artikel bedoelde adviezen uit te brengen, raadpleegt de Commissie het
Economisch en Sociaal comité.