Language of document : ECLI:EU:T:2024:253

Zaak T119/23

Insider LLC

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

 Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 17 april 2024

„Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk in Insajderi – Ouder nationaal woordmerk INSAJDERI en ouder nationaal beeldmerk in Insajderi Gazetë online – Relatieve weigeringsgrond – Artikel 8, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001 – Omvang van het door de kamer van beroep te verrichten onderzoek – Artikel 27, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 – Niet-overlegging van bewijsmateriaal – Vertaling – Artikel 7 van gedelegeerde verordening 2018/625 – Recht om te worden gehoord – Artikel 41 van het Handvest van de grondrechten – Artikel 94, lid 1, van verordening 2017/1001 – Mogelijkheid voor de kamer van beroep om bewijsmateriaal te aanvaarden dat voor het eerst voor haar is overgelegd – Artikel 27, lid 4, van gedelegeerde verordening 2018/625 – Artikel 95, lid 2, van verordening 2017/1001”

1.      Uniemerk – Beroepsprocedure – Beroep tegen een beslissing van een in eerste aanleg uitspraak doende instantie van het Bureau dat wordt verwezen naar de kamer van beroep – Functionele continuïteit tussen deze twee instanties – Onderzoek van het beroep door de kamer van beroep – Omvang

(Verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 71, lid 1)

(zie punt 16)

2.      Uniemerk – Procedurevoorschriften – Beslissingen van het Bureau – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Draagwijdte van het beginsel

[Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, a); verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 94, lid 1]

(zie punten 27‑33, 46)

3.      Uniemerk – Beroepsprocedure – Beroep tegen een beslissing van de oppositieafdeling van het Bureau – Onderzoek door de kamer van beroep – Omvang – Feiten en bewijzen ter onderbouwing van de oppositie niet binnen de daartoe gestelde termijn aangedragen – Inaanmerkingneming – Beoordelingsbevoegdheid van de kamer van beroep

(Verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 95, lid 2; verordening 2018/625 van de Commissie, art. 8, lid 1, en 27, lid 4)

(zie punten 38‑40, 45)

Samenvatting

Bij zijn arrest vernietigt het Gerecht de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) (1) op grond van artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), omdat verzoekster niet is gehoord over kwesties die de kamer van beroep ambtshalve heeft opgeworpen en die haar belangen op nadelige wijze hebben beïnvloed.

De heer Florim Alaj heeft bij het EUIPO een Uniemerkaanvraag ingediend voor het beeldteken „in Insajderi” voor diensten bestaande in het verstrekken van informatie, nieuws en commentaren op het gebied van actualiteiten via internet (2). Insider LLC, verzoekster, heeft oppositie ingesteld tegen deze inschrijving (3) op basis van twee oudere, in Kosovo ingeschreven merken. De oppositieafdeling heeft deze oppositie toegewezen.

Evenwel heeft de kamer van beroep de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd en de oppositie afgewezen omdat verzoekster niet had aangetoond dat de oudere merken waarop zij zich beriep bestonden en dat zij er de houder van was. Zij heeft met name gewezen op het ontbreken van de originele versie van de bewijzen van inschrijving van de oudere merken en geoordeeld dat de voor eensluidend gewaarmerkte vertalingen ervan, die verzoekster als bewijs had overgelegd, niet-officiële vertalingen waren waarbij de originele tekst niet zichtbaar was, zodat niet kon worden nagegaan of essentiële gegevens in het originele document waren vermeld.

Beoordeling door het Gerecht

Om te beginnen herinnert het Gerecht eraan dat de motiveringsplicht van artikel 94, lid 1, tweede volzin, van verordening 2017/1001 een specifieke toepassing vormt van het in artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest neergelegde algemene beginsel van bescherming van de rechten van de verdediging. Alle handelingen van de Unie moeten immers de door het Handvest erkende grondrechten eerbiedigen. Deze eerbiediging vormt een voorwaarde voor de rechtmatigheid ervan, die door de Unierechter in het kader van het volledige stelsel van rechtsmiddelen moet worden getoetst. Meer specifiek waarborgt het recht om in elke procedure te worden gehoord dat eenieder in staat wordt gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken in het kader van een administratieve procedure en voordat een besluit wordt genomen dat zijn belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden. Dit recht heeft betrekking op alle feitelijke en juridische gegevens op basis waarvan de beslissing wordt genomen, maar niet op de beslissing die het bestuursorgaan voornemens is te nemen. Bijgevolg rust op het EUIPO de verplichting om de partijen in een bij zijn instanties aanhangige procedure in staat te stellen hun standpunt kenbaar te maken over alle gegevens die aan de beslissingen van deze instanties ten grondslag liggen.

In casu is het Gerecht van oordeel dat het feit dat de kamer van beroep ambtshalve heeft gewezen op het ontbreken van de originele versies van de bewijzen van inschrijving van de oudere merken en twijfels heeft geuit over de authenticiteit van de vertalingen ervan, zonder verzoekster op dit punt te hebben gehoord, een procedurele onregelmatigheid vormt. Een schending van de rechten van de verdediging kan evenwel slechts worden vastgesteld voor zover het niet in aanmerking nemen van het standpunt van een belanghebbende een concrete invloed heeft gehad op de mogelijkheid voor de belanghebbende om zich te verdedigen. De verzoekende partij hoeft dan ook niet aan te tonen dat de bestreden beslissing zonder de vastgestelde schending een andere inhoud zou hebben gehad, maar wel dat dit niet volledig is uitgesloten, aangezien de verzoekende partij zich zonder de procedurele onregelmatigheid beter had kunnen verdedigen.

In het licht van deze overwegingen komt het Gerecht tot de slotsom dat in casu niet volledig is uitgesloten dat de procedure zonder de procedurele onregelmatigheid tot een ander resultaat zou hebben geleid. Indien de kamer van beroep verzoekster in de gelegenheid had gesteld haar standpunt over het ontbreken van de originele versies van de bewijzen van inschrijving van de oudere merken naar behoren kenbaar te maken, had zij deze immers kunnen overleggen, waardoor de kamer van beroep in staat zou zijn geweest om deze te onderzoeken en zich van de authenticiteit van de vertalingen te vergewissen. Bijgevolg is de beslissing van de kamer van beroep vastgesteld in strijd met het door artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest gewaarborgde recht om te worden gehoord.


1      Beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 5 december 2022 (zaak R 1152/2022‑5).


2      Het betrof diensten van klasse 41 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.


3      Op grond van artikel 8, lid 3, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).