Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 17 november 2016 – C. K., H. F. en A. S. / Republiek Slovenië

(Zaak C-578/16)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: C. K., H. F. en A. S.

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Prejudiciële vragen

Staat de uitlegging van de regels inzake de toepassing van de discretionaire bepaling van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 604/2013, gelet op de aard van deze bepaling, in laatste instantie aan de rechter van de lidstaat, en ontslaan deze regels de rechter die beslissingen wijst waartegen niet meer kan worden opgekomen, van de verplichting de zaak op grond van artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te verwijzen naar het Hof van Justitie?

Subsidiair, indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord:

Volstaat een beoordeling van de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van verordening nr. 604/2013 (in een geval zoals dat aan de orde in deze prejudiciële verwijzing) om te voldoen aan de vereisten van artikel 4 en artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie junctis artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 33 van het Verdrag van Genève?

In samenhang met de vorige vraag:

Volgt uit de uitlegging van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 604/2013 dat de lidstaat verplicht is de discretionaire bepaling toe te passen om een effectieve bescherming tegen schending van de rechten van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te waarborgen in gevallen zoals dat aan de orde in deze prejudiciële verwijzing, en dat die toepassing zich verzet tegen de overdracht van een verzoeker om internationale bescherming aan de verantwoordelijke lidstaat die heeft erkend dat hij verantwoordelijk is op grond van die verordening?

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord:

Kan de discretionaire bepaling van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 604/2013 voor een verzoeker om internationale bescherming of een andere persoon in een overdrachtsprocedure op grond van die verordening een grondslag vormen om toepassing van deze bepaling te vorderen, waarover de bevoegde administratieve autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaat zich moeten uitspreken, of moeten die administratieve autoriteiten en rechterlijke instanties de bedoelde omstandigheden ambtshalve vaststellen?

____________