Language of document :

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 februari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije - Slovenië) – C. K., H. F., A. S. / Republika Slovenija

(Zaak C-578/16 PPU)1

[Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Grenzen, asiel en immigratie – Dublinsysteem – Verordening (EU) nr. 604/2013 – Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Onmenselijke of vernederende behandelingen – Overdracht van een ernstig zieke asielzoeker aan de lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van zijn verzoek – Geen ernstige gronden om het bestaan van bewezen systeemfouten in die lidstaat aan te nemen – Verplichtingen van de lidstaat die moet overdragen]

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: C. K., H. F., A. S.

Verwerende partij: Republika Slovenija

Dictum

Artikel 17, lid 1, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend moet aldus worden uitgelegd dat de toepassing door een lidstaat van de daarin neergelegde „discretionaire bepaling” niet uitsluitend een zaak is van nationaal recht en uitlegging ervan door de constitutionele rechter van die lidstaat, maar de uitlegging van het Unierecht betreft in de zin van artikel 267 VWEU.

Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat:

– zelfs indien niet ernstig hoeft te worden gevreesd voor systeemfouten in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, een asielzoeker slechts kan worden overgedragen in het kader van verordening nr. 604/2013 in omstandigheden waarin het uitgesloten is dat die overdracht een reëel en bewezen risico inhoudt dat de betrokkene wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van dat artikel;

– de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening in omstandigheden waarin die overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokkene, een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van dat artikel zou vormen;

– de autoriteiten van de lidstaat die moet overdragen en, in voorkomend geval, de rechterlijke instanties van die lidstaat iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene dienen weg te nemen door de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen opdat de overdracht kan plaatsvinden in omstandigheden waarin de gezondheidstoestand van die persoon passend en voldoende kan worden beschermd. In de hypothese waarin die voorzorgsmaatregelen, gelet op de bijzondere ernst van de aandoening van de betrokken asielzoeker, niet zouden volstaan om te verzekeren dat zijn overdracht geen reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zal inhouden, moeten de autoriteiten van de betrokken lidstaat de uitvoering van de overdracht van de betrokkene opschorten zolang deze door zijn toestand niet in staat is een dergelijke overdracht te ondergaan;

– de verzoekende lidstaat in voorkomend geval, wanneer hij merkt dat de gezondheidstoestand van de betrokken asielzoeker op korte termijn niet zal verbeteren of dat opschorting van de procedure gedurende lange tijd de toestand van de betrokkene achteruit zou kunnen doen gaan, ervoor kan kiezen om het verzoek zelf te behandelen door gebruik te maken van de „discretionaire bepaling” van artikel 17, lid 1, van verordening nr. 604/2013.

Artikel 17, lid 1, van verordening nr. 604/2013, gelezen in samenhang met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, kan niet aldus worden uitgelegd dat het die lidstaat in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding verplicht om die bepaling toe te passen.

____________

1 PB C 22 van 23.1.2017.