Language of document : ECLI:EU:C:2023:227

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF

10 maart 2023 (*)

„Hogere voorziening – Interventie – Artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie – Belang bij de beslechting van het geding – Mededinging – Concentraties – Markt van de farmaceutische industrie – Beslissing van de Europese Commissie om een concentratie te onderzoeken die door de mededingingsautoriteit van een lidstaat naar haar is verwezen – Beslissing van de Commissie waarbij wordt aanvaard dat andere lidstaten zich aansluiten bij het oorspronkelijke verwijzingsverzoek – Beroepsvereniging die niet representatief is voor de betrokken sector – Afwijzing”

In zaak C‑625/22 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 30 september 2022,

Grail LLC, gevestigd te Menlo Park (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door A. Giraud, avocat, J. M. Jiménez-Laiglesia Oñate, abogado, D. Little, solicitor, J. Ruiz Calzado, abogado, en S. Troch, advocaat,

rekwirante,

andere partijen in de procedure:

Illumina Inc., gevestigd te San Diego (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door D. Beard, BL, J. Blanco, abogada, B. Cullen, BL, F. González Díaz, abogado, J. Holmes, barrister, G. Rizza en M. Siragusa, avvocati,

verzoekster in eerste aanleg,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Conte, N. Khan en C. Urraca Caviedes als gemachtigden,

verweerster in eerste aanleg,

Helleense Republiek,

Franse Republiek, vertegenwoordigd door T. Stéhelin en N. Vincent als gemachtigden,

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en P. P. Huurnink als gemachtigden,

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door C. Simpson, M. Sánchez Rydelski en M.‑M. Joséphidès als gemachtigden,

interveniënten in eerste aanleg,

geeft

DE PRESIDENT VAN HET HOF,

gelet op het voorstel van N. Wahl, rechter-rapporteur,

gehoord de advocaat-generaal, N. Emiliou,

de navolgende

Beschikking

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Grail LLC om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 juli 2022, Illumina/Commissie (T‑227/21, EU:T:2022:447), houdende verwerping van het beroep tot nietigverklaring van, ten eerste, besluit C(2021) 2847 final van de Commissie van 19 april 2021, waarbij de Commissie het door de Autorité de la concurrence (mededingingsautoriteit, Frankrijk) ingediende verzoek heeft ingewilligd om de verwerving door Illumina, Inc. van exclusieve zeggenschap over Grail, Inc. te onderzoeken (zaak COMP/M.10188 – Illumina/Grail), ten tweede, de besluiten C(2021) 2848 final, C(2021) 2849 final, C(2021) 2851 final, C(2021) 2854 final en C(2021) 2855 final van de Commissie van 19 april 2021, waarbij de Commissie de verzoeken van de Griekse, de Belgische, de Noorse, de IJslandse en de Nederlandse mededingingsautoriteit om zich bij dit verwijzingsverzoek aan te sluiten heeft ingewilligd, en, ten derde, de brief van de Commissie van 11 maart 2021 waarbij Illumina en Grail over dit verwijzingsverzoek in kennis zijn gesteld.

2        Bij akten, neergelegd ter griffie van het Hof op 9 januari 2023 hebben de association française des juristes d’entreprise (AFJE, Franse vereniging van bedrijfsjuristen) en de European Company Lawyers Association (ECLA, Europese vereniging van bedrijfsjuristen) op grond van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de artikelen 130 en 190 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof verzocht om in de onderhavige zaak te worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van Grail.

3        Nadat de griffier van het Hof de door AFJE en de ECLA ingediende verzoeken om toelating tot interventie overeenkomstig artikel 131, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 190, lid 1, van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, aan partijen had betekend, hebben Illumina, Grail en de Europese Commissie opmerkingen over deze verzoeken ingediend binnen de gestelde termijn.

4        Illumina en Grail hebben aangegeven dat zij deze verzoeken om toelating tot interventie steunen, maar de Commissie heeft betoogd dat de verzoeken moeten worden afgewezen.

 Verzoeken om toelating tot interventie

5        Krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie is elke persoon die aannemelijk kan maken belang te hebben bij de beslechting van een voor het Hof aanhangig geding dat geen geding is tussen lidstaten, tussen instellingen van de Europese Unie, of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Unie anderzijds, gerechtigd in dat geding te interveniëren.

6        Volgens vaste rechtspraak moet het begrip „belang bij de beslechting van een geding” als bedoeld in die bepaling worden gedefinieerd in het licht van het voorwerp van het geding en worden opgevat als een rechtstreeks en actueel belang bij de uitspraak over de conclusies, en niet als een belang ten aanzien van de aangevoerde middelen of argumenten. De woorden „beslechting van het geding” verwijzen immers naar de gevraagde eindbeslissing zoals die zal blijken uit het dictum van het te wijzen arrest (beschikking van de president van het Hof van 7 februari 2019, Bayer CropScience en Bayer/Commissie, C‑499/18 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:107, punt 5 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

7        Dienaangaande dient met name te worden nagegaan of de verzoeker om toelating tot interventie rechtstreeks wordt geraakt door de bestreden handeling en of zijn belang bij de beslechting van het geding vaststaat. In beginsel kan er van een voldoende rechtstreeks belang bij de beslechting van het geding slechts sprake zijn wanneer die beslissing de rechtspositie van de verzoeker om toelating tot interventie kan wijzigen (beschikking van de president van het Hof van 27 februari 2019, Uniwersytet Wrocławski en Polen/REA, C‑515/17 P en C‑561/17 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:174, punt 8 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

8        Uit vaste rechtspraak volgt echter ook dat een representatieve beroepsvereniging, die de belangen van haar leden beoogt te beschermen, kan worden toegelaten tot interventie wanneer het geding principiële punten aan de orde stelt die gevolgen kunnen hebben voor deze belangen (beschikkingen van de president van het Hof van 1 oktober 2019, Commissie/Ville de Paris e.a., C‑179/19 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:836, punt 7, en 1 september 2022, Google en Alphabet/Commissie, C‑48/22 P, niet gepubliceerd, EU:C:2022:207, punt 7 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Aan het vereiste dat een dergelijke vereniging een rechtstreeks en actueel belang heeft bij de beslechting van het geding, moet derhalve worden geacht te zijn voldaan wanneer die vereniging aantoont dat zij zich in een dergelijke situatie bevindt, ongeacht of de beslechting van het geding de rechtspositie van de vereniging als zodanig kan wijzigen.

9        Met een dergelijke ruime uitlegging van het interventierecht ten gunste van representatieve beroepsverenigingen wordt immers beoogd om een betere beoordeling van de achtergrond van de aan de Unierechter voorgelegde zaken mogelijk te maken en tegelijkertijd grote aantallen individuele interventies, die de doeltreffendheid en het goede verloop van de procedure in gevaar zouden brengen, te voorkomen [zie in die zin beschikkingen van de president van het Hof van 17 juni 1997, National Power en PowerGen/Commissie, C‑151/97 P(I) en C‑157/97 P(I), EU:C:1997:307, punt 66, en 1 oktober 2019, Commissie/Ville de Paris e.a., C‑179/19 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:836, punt 12]. Anders dan natuurlijke en rechtspersonen die voor eigen rekening handelen, kunnen representatieve beroepsverenigingen verzoeken om toelating tot interventie in een geding bij het Hof niet om individuele belangen te verdedigen, maar veeleer om de collectieve belangen van hun leden te verdedigen. De interventie van een dergelijke vereniging leidt namelijk tot een algemeen overzicht van die collectieve belangen, die worden geraakt door een principieel punt dat bepalend is voor de beslechting van het geding, en stelt het Hof dus in staat om de achtergrond van een voorgelegde zaak beter te beoordelen.

10      Derhalve kan een vereniging overeenkomstig de in punt 8 van deze beschikking genoemde rechtspraak en zoals met name blijkt uit de rechtspraak van het Gerecht [zie de beschikking van de president van de Derde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 6 oktober 2021, Illumina/Commissie, T‑227/21, EU:T:2021:672, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak] worden toegelaten tot interventie in een zaak indien i) zij een aanzienlijk aantal in de betrokken sector werkzame ondernemingen vertegenwoordigt, ii) haar doel mede de bescherming van de belangen van haar leden omvat, iii) in de zaak principiële punten aan de orde kunnen komen die de werking van de betrokken sector raken, en iv) het te wijzen arrest de belangen van haar leden dus aanzienlijk kan schaden.

11      In het licht van deze voorwaarden, die moeten worden gehanteerd, dient te worden onderzocht of de door de AFJE en de ECLA ingediende verzoeken om toelating tot interventie gegrond zijn.

12      De AFJE en de ECLA stellen ter ondersteuning van hun verzoeken ten eerste dat zij een aanzienlijk aantal leden vertegenwoordigen die werkzaam zijn in de economische sector waarop de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde concentratie betrekking heeft. Zo vertegenwoordigt de AFJE alle bedrijfsjuristen in Frankrijk en bestrijkt zij alle sectoren van de Franse economie. De ECLA is de overkoepelende vereniging van 22 Europese verenigingen van bedrijfsjuristen en vertegenwoordigt dus de gemeenschappelijke belangen van verenigingen van bedrijfsjuristen in alle sectoren van de Europese economie. Ten tweede wordt aangevoerd dat de AFJE en de ECLA, die de handhaving van de rechtsstaat en het rechtszekerheidsbeginsel in Europa tot doel hebben, belast zijn met de bescherming en behartiging van de belangen van hun leden. Ten derde wordt betoogd dat in de onderhavige zaak principiële vragen over de uitlegging van artikel 22 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 2004, L 24, blz. 1) aan de orde komen en dat die vragen gevolgen hebben voor rechtshandelingen in verschillende economische sectoren. Ten vierde wordt gesteld dat de door de AFJE en de ECLA behartigde belangen aanzienlijk kunnen worden geraakt door de uitkomst van de hogere voorziening. Bij concentraties moeten bedrijfsjuristen met name duidelijke en voorspelbare procedures kunnen toepassen om te voorkomen dat de ondernemingen die hen in dienst nemen in moeilijkheden worden gebracht door een regelgevende instantie die toezicht houdt op concentraties, of gedwongen worden een concentratieproces stop te zetten dat reeds opgestart of zelfs afgerond is.

13      Op basis van dit betoog kunnen de onderhavige verzoeken om toelating tot interventie echter niet worden ingewilligd.

14      In de eerste plaats tonen de AFJE en de ECLA niet aan dat hun belangen of die van hun leden door de beslechting van het onderhavige geding worden geraakt in de zin van de in de punten 6 en 7 van deze beschikking aangehaalde rechtspraak. Aangezien noch deze verenigingen, noch hun leden worden geraakt door de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde concentratie, hetgeen zij overigens ook niet beweren, kan het dictum van het te wijzen arrest namelijk geen rechtstreekse en actuele gevolgen hebben voor hun rechtspositie.

15      In de tweede plaats tonen de AFJE en de ECLA overeenkomstig de in punt 10 van deze beschikking genoemde beginselen niet aan i) dat zij een aanzienlijk aantal ondernemingen vertegenwoordigen die werkzaam zijn in de sector waarop de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde concentratie betrekking heeft, ii) dat in die zaak principiële punten aan de orde kunnen komen die de werking van die sector raken, en iii) dat het te wijzen arrest aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de belangen van hun leden.

16      Er zij namelijk op gewezen dat de in casu aan de orde zijnde concentratie betrekking heeft op de sector van bloedonderzoeken voor de vroegtijdige opsporing van kanker met behulp van nieuwe generatie sequentieanalyse (next-generation sequencing, NGS) en, meer in het algemeen, op de farmaceutische sector en/of de sector van de medische hulpmiddelen.

17      In dit verband zij opgemerkt dat – zoals blijkt uit de in punt 9 van de onderhavige beschikking aangehaalde rechtspraak – de ruime uitlegging van het interventierecht van representatieve beroepsverenigingen weliswaar tot doel heeft een betere beoordeling van de achtergrond van de aan de Unierechter voorgelegde zaken mogelijk te maken en tegelijkertijd grote aantallen individuele interventies, die de doeltreffendheid en het goede verloop van de procedure in gevaar zouden brengen, te voorkomen, maar niet tot doel heeft ervoor te zorgen dat verenigingen die niet representatief zijn en die slechts een indirect en hypothetisch belang bij de beslechting van het geding hebben, kunnen interveniëren.

18      Indien het Hof een vereniging van bedrijfsjuristen zou toestaan om in een zaak als de onderhavige te interveniëren op gronden als die welke door de AFJE en de ECLA zijn aangevoerd, zou daaruit volgen dat een dergelijke vereniging zou kunnen interveniëren in de meeste bij de rechterlijke instanties van de Unie aanhangig gemaakte procedures die betrekking hebben op de uitlegging van Unierechtelijke mededingingsbepalingen, aangezien er in dergelijke procedures steeds soortgelijke gronden kunnen worden aangevoerd.

19      In het licht van het voorgaande moet derhalve worden geconcludeerd dat, los van de vraag of de AFJE en de ECLA representatieve beroepsverenigingen vormen en of hun doel er mede in bestaat de belangen van hun respectieve leden te beschermen, zij niet hebben aangetoond een belang te hebben bij de beslechting van het geding in de zin van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Derhalve moeten hun verzoeken om toelating tot interventie worden afgewezen.

20      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het feit dat de rechterlijke instanties van de Unie in bepaalde zaken de interventie van representatieve beroepsverenigingen van advocaten en juridisch adviseurs hebben toegelaten. Die zaken hadden namelijk betrekking op principiële punten die gevolgen konden hebben voor de belangen van hun leden. In dit verband zij er met name op gewezen dat de rechtsvraag die was opgeworpen in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot de beschikking van de president van het Hof van 5 juli 2018, Uniwersytet Wrocławski en Polen/REA (C‑515/17 P en C‑561/17 P, niet gepubliceerd, EU:C:2018:553), betrekking had op de naleving van het onafhankelijkheidsvereiste dat geldt wanneer een partij voor de rechterlijke instanties van de Unie wordt vertegenwoordigd door een juridisch adviseur die jegens die partij is gebonden door een civielrechtelijke overeenkomst met betrekking tot het verlenen van diensten als externe docent. Het ging derhalve om een principieel punt dat gevolgen kon hebben voor de belangen van een beroepsvereniging van juridisch adviseurs.

21      Uit een en ander volgt dat de AFJE en de ECLA niet hebben aangetoond dat zij belang hebben bij de beslechting van het geding in de zin van artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en dat hun verzoeken om toelating tot interventie derhalve moeten worden afgewezen.

 Kosten

22      Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 184, lid 1, van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Overeenkomstig de vordering van de Commissie dienen de AFJE en de ECLA te worden verwezen in de kosten van de onderhavige verzoeken om toelating tot interventie, aangezien deze door hen ingestelde verzoeken zijn afgewezen.

De president van het Hof beschikt:

1)      De door de association française des juristes d’entreprise (AFJE) en de European Company Lawyers Association (ECLA) ingediende verzoeken om toelating tot interventie worden afgewezen.

2)      De association française des juristes d’entreprise (AFJE) en de European Company Lawyers Association (ECLA) dragen de kosten van de onderhavige verzoeken om toelating tot interventie.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.