Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 29 augustus 2003 ingesteld door Moser Baer India Limited tegen Raad van de Europese Unie

    (Zaak T-300/03)

    (Procestaal: Engels)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 29 augustus 2003 beroep tegen Raad van de Europese Unie ingesteld door Moser Baer India Limited, gevestigd te New Delhi (India), vertegenwoordigd door P. Bently, QC, K. Adamantopoulos, advocaat, en R. MacLean en J. Branto, solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(verordening (EG) nr. 960/2003 van de Raad van 2 juni 2003 nietig te verklaren voorzover zij van toepassing is op verzoekster;

( de Raad te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster in de onderhavige zaak is een vennootschap naar Indisch recht die opneembare compact discs (CD-R's), heropneembare compact discs (CD-RW's) en read only memory compact discs (RD-ROM's) vervaardigt. Verder produceert zij andere gegevensopslagmedia, vooral micro-diskettes, in een exportproductiezone (EPZ).

Op een klacht van "CD-R"-producenten uit de Gemeenschap, verenigd in de CECMA, kondigde de Commissie de inleiding van parallelle antidumping- en antisubsidieprocedures met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van CD-R's uit India aan. De antidumpingsprocedure werd beëindigd zonder vaststelling van maatregelen. De onderhavige procedure betreft alleen procedure inzake compenserende rechten met betrekking tot CD-R's, die is uitgelopen op de vaststelling van de omstreden verordening, waarbij een compenserend recht van 7,3 % op de invoer van opneembare compact discs uit India1 is ingesteld.

Ter ondersteuning van haar beroep betoogt verzoekster:

( door te bepalen dat 4.2 jaar het tijdvak is waaraan de gestelde subsidie moet worden toegerekend, heeft de Raad de normale afschrijving van verzoeksters fabriek en machinepark kennelijk verkeerd beoordeeld en inbreuk gemaakt op de artikelen 5, 7, lid 3, en 11, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening en op artikel 253 EG;

( de omstreden verordening moet nietig worden verklaard omdat in strijd met de rechten van de verdediging of, subsidiair, in strijd met artikel 253 verzoekster tijdens de administratieve procedure een onbegrijpelijke uitleg is verstrekt over de berekening van het tijdvak van 4.2 jaar;

( bij de analyse van de uit de invoer uit India voortvloeiende neerslag op de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de vraag of die invoer schade aan deze bedrijfstak veroorzaakt, heeft de Raad niet alle relevant bewijsmateriaal objectief onderzocht zoals artikel 8, leden 2 en 6, van de antisubisidiebasisverordening vereist en/of een aantal kennelijke beoordelingsfouten gemaakt;

( bij het bepalen van de schade die door een andere bekende factor werd toegebracht, de invoer uit Taiwan werd immers niet tot de gesubsidieerde invoer gerekend, heeft de Raad een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de toepassing van artikel 8, leden 6 en 7, van de antisubsidiebasisverordening;

( door te bepalen dat de door een andere bekende factor toegebrachte schade, namelijk de gestelde discriminatoire en daardoor de mededinging vervalsende prijsbepaling door de leverancier van technologie uit de Gemeenschap, niet tot de gesubsidieerde invoer diende te worden gerekend, heeft de Raad niet de correcte procedure voor de toepassing van artikel 8, leden 6 en 7, van de antisubsidiebasisverordening gevolgd.

C

____________

1 - Verordening (EG) nr. 960/2003 van de Raad van 2 juni 2003 tot instelling van een definitief compenserend recht op opneembare compact discs uit India (PB L 138, van 5 juni 2003, blz. 1).